Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 4 (1883)

Informatie terzijde

Titelpagina van Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 4
Afbeelding van Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 4Toon afbeelding van titelpagina van Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 4

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.29 MB)

ebook (3.21 MB)

XML (1.05 MB)

tekstbestand






Editeur

Lodewijk Mulder



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/essays-opstellen
verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 4

(1883)–Mark Prager Lindo–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 158]
[p. 158]

De dienstboden de ergste plaag des levens.

Onder dezen titel is dezer dagen een boek in Nederland uitgekomen, dat, naar het schijnt, de algemeene ontevredenheid van de talrijke klasse, over welke het voornamelijk handelt, gaande gemaakt heeft. Met hoeveel recht of onrecht, weet de oude heer Smits niet, daar hij het bovengenoemd werk nog niet gelezen heeft, maar talrijke reclames zijn deze week op dat punt bij hem ingekomen, en op sommige dagen geleek het bureau van den hoofdredacteur van. den Nederlandschen Spectator eerder op een huur- en verhuurkantoor voor dienstboden, dan op het heiligdom, waartoe het niet-letterkundige publiek zelden toegang zoekt.

De billijkheid vergt, dat ik eenige der reclames van de brave menschen mededeel, die zich nu beleedigd achten. De heeren en dames zullen me dat niet kwalijk nemen; - wij geven immers allen niets ‘om al dat gewauwel der dienstboden!’ Wel neen! Daartoe zijn we veel te verstandig; - wij kennen onze positie te goed!

De eerste die me verlangde te spreken, was eene zeer deftige vrouw; - van eene dame sprekende, - zou men zeggen, dat zij ‘den eersten bloei des levens’ reeds gekend had; - van eene dienstbode durf ik gerust te zeggen dat zij tusschen de vijftig en zéstig jaren oud scheen te zijn.

Zij droeg een van die donkerbÅ•uin zijden hoeden, meteene knipmuts er onder, die in hun aard classiek zijn, - had eene stevige parapluie in de hand en eenigszins rooden neus. Zij groette me heel deftig, zonder de minste verlegenheid, nam plaats, met wijduitgespreide knieën, legde de handen op den schoot, waaruit zij onophoudelijk bezig scheen met de plooien te strijken, en ging voort, toen ze mij met weinige woorden verteld had, dat zij over ‘dat leugenachtige boek’ was komen klagen met te zeggen:

‘'t Is me wat liefs, mijnheer! De dienstboden de ergste plaag des levens! Dat lijkt net op die groote lui! Dat is de dank, dien men krijgt, als men zijn heele leven van kindsbeen af aan, als met het hoofd op een slijpsteen gelegen heeft, om zich naar die menschen te schikken; - dat zoo'n hongerige schrijver, die wellicht zijn eigene schoenen smeert, je uitmaakt voor al wat leelijk is!’

‘Maar mijn goede vrouw -’

‘Dankje wel, mijnheer! Noch meneer zijn vrouw, noch de vrouw van iemand anders, Goddank! Daartoe ken ik de mannen te goed! Maar dat is hier de kwestie niet! Ik zeg, omdat wij dienstboden maar al te goed zijn, komt er zoo iemand op en schrijft een boek tegen ons arme weerlooze schepselen - en noemt ons kortaf de grootste plaag van het leven! Waarom doet hij dat niet van iemand, die zich verzetten kan met geschrijf? Omdat hij niet durft! Waar-

[pagina 159]
[p. 159]

om schrijft hij niet “de dominee's de ergste plaag des levens?” Of “de echtgenoot de ergste plaag des levens?” Hé?’

‘Maar,’ hernam ik, ‘waarlijk, ik weet -’

‘O neen, mijnheer weet er niets van! Natuurlijk niet! Dat gaat mijnheer ook niet aan! zooals onze dronken koetsier zei, toen hij het kind overreed; - neen, maar ons, die overreden worden, kan het des te meer schelen! Weet - u - wat - mijnheer?’ ging zij voort, opstaande en zeer langzaam tusschen de gesloten tanden sprekende, met de handen in de zijde en zich tot mij voorover buigende: ‘weet - u - wat - mijnheer? Als gij alles wist, wat ik en anderen u zeggen konden, dan zoudt gij, als eerlijk man een boek schrijven, dat den titel droeg van ‘de mevrouwen en meneeren de ergste plaag des levens!’

Het is onmogelijk de minachting zwart op wit weer te geven, waarmede zij het woord ‘mevrouw’ uitsprak. De ‘meneeren’ schenen eerder hare genadige bescherming en medelijden te genieten. De aandoening waarmede zij bezield was, of de jenever welke zij gedronken had, bracht haar de tranen in de oogen.

‘Is u nog in dienst?’ vroeg ik, om haar af te leiden, - en omdat ik wezenlijk op 't oogenblik niets anders wist te zeggen.

‘Tot Mei, mijnheer,’ hernam zij heel vriendelijk. ‘Tot Mei blijf ik waar ik ben. Langer niet, al wilde men me met goud koopen! Als mijnheer tegen dien tijd een keukenmeid noodig heeft, die de beste getuigenissen geven kan, - die sedert, - ja, sedert veertig jaren gediend heeft, -’

‘Veertig jaren!’ zei ik, ‘dat is een heele tijd!’

‘Ik zal me ook verstouten te zeggen, mijnheer, dat ik, in weerwil van de dure tijden en het kleine loon, nogal een potje gemaakt heb, en alleen uit pure liefhebberij, daar de gewoonte tot eene tweede natuur wordt, zooals mijnheer weet van de palingen, die levend gevild worden, - nog een dienst zoek, waar een mensch, die lezen en schrijven en het keukenboek houden kan, fatsoenlijker behandeld wordt, dan -’

‘Maar als ge zelve schrijven kunt,’ zei ik, hopende zóo van haar af te komen; ‘geef me uw grieven tegen de mevrouwen op schrift, - dan zal ik ze -’

‘In uw blad plaatsen? Met een printje er bij?’ riep zij. ‘Best!’

‘O natuurlijk -’

‘Morgen aan den dag, bij leven en welzijn, zult gij ze hebben, mijnheer!’ riep zij eer ik uitspreken kon, greep de parapluie en verliet het huis.

Den volgenden morgen ontving ik het handschrift, waaruit ik nu in de eerste plaats eenige uittreksels zal leveren. Dat ik me eenige weinige verbeteringen, wat taal en stijl betreft, veroorloofd heb, behoef ik niet te verschoonen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken