Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 4 (1883)

Informatie terzijde

Titelpagina van Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 4
Afbeelding van Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 4Toon afbeelding van titelpagina van Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 4

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.29 MB)

ebook (3.21 MB)

XML (1.05 MB)

tekstbestand






Editeur

Lodewijk Mulder



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/essays-opstellen
verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 4

(1883)–Mark Prager Lindo–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

De laatste dag eens veroordeelden.

Ik weet niet meer hoe het juist kwam, - en dat doet ook niets ter zake, - maar ik had met een vriend zitten praten en in den loop van het gesprek werd melding gemaakt van ‘Le dernier jour d'un condamné’ van Victor Hugo.

‘'t Is vreemd,’ zei mijn vriend, ‘maar ik heb een dergelijk handschrift in mijn bezit. Wilt ge het zien?’

Het akelige heeft altijd iets bekoorlijks. Ik zag mijn vriend verbleeken, toen hij mij het aanbod deed, en ik gaf dadelijk te kennen, dat me niets liever zou zijn dan inzage van het bedoelde handschrift te hebben.

Dienzelfden avond werd het me bezorgd. Ik sloot me op mijne kamer op, gaf ‘niet tehuis’ voor iedereen, en las als volgt:

‘Het vonnis was al meer dan drie weken geleden uitgesproken, - met al de verschrikkelijke formaliteiten door de wet voorgeschreven. Een paar dagen later, - gelijk ik voorzien had, - was de dag mijner terechtstelling onherroepelijk vastgesteld. Er bleven me nog ruim veertien dagen over, om met mijn vroeger leven af te rekenen, - om me voor te bereiden op het betere leven dat me na de voltrekking van het vonnis wachtte.

Mijn geweten was zuiver; - mijn geloof in de toekomst onwankelbaar. Ik had - hoe, dat doet er niet toe, - zelf het vonnis uitgelokt. Waarom dan ontstelde ik zoo onbeschrijfelijk toen het

[pagina 247]
[p. 247]

geveld was. Slechts weinige dagen nog en ik zou het ellendige leven, dat ik totdusver geleid had, vaarwelzeggen - en eene zaligheid tegemoet gaan, die alles ter wereld overtrof! Maar - - ik moest nog veel doorstaan eer ik die smaakte, - en toen ik voor het eerst weder alleen was, zeeg ik neder op een stoel, bedekte het gelaat met beide handen, en trachtte tevergeefs tot bedaren te komen.

In het bijzijn van andere menschen en van de talrijke bezoekers en spionnen, die in zulke dagen den ongelukkige onophoudelijk in het oog houden, wist ik me goed te houden. Ik zie nog met schrik, in mijne verbeelding, den flauwen, zenuwachtigen glimlach, waaronder ik den kwellenden angst trachtte te verbergen. Maar als de schaduwen van den nacht vielen, - als geen menschelijk gelaat het mijne meer bespieden kon, - ik gevoel nog het koortsachtige beven dat me toen beving en dat het me onmogelijk was te vermeesteren.

Men had ook medelijden met mij. Ik was nog jong en had vele zoogenaamde vrienden, die me in die droevige dagen trouw opzochten en troost aanboden. Een troost, die me bijna tot wanhoop bracht!

‘Houd moed!’ klonk het onophoudelijk in mijn ooren. ‘Slechts één kwaad oogenblik nog en ge zijt er doorheen! Er doorheen en in‘het bezit van die zaligheid, waarnaar de mensch haken moet!’

Als ik hun echter somber spottend vroeg, waarom zij er dan ook niet naar streefden en niet heengingen en deden gelijk ik gedaan had, schudden zij het hoofd; zij waren nog aan

‘die süsse Gewohnheit des Lebens und des Daseins’
gehecht, - zooals zij die kenden; - zij wenschten nog niet naar ‘het betere leven,’ dat ik met zulke rassche schreden tegemoet ging.

Een voor een namen zij afscheid van mij. Sommigen diep bewogen; anderen met die cynieke kalmte, welke wij in de dagen onzer overmoedige vrijheid ons aangewend hadden.

‘Wij zullen bij uwe terechtstelling aanwezig zijn,’ zei de eene; ‘geef ons een goed voorbeeld door uwe houding! Wie weet of ons hetzelfde lot niet vroeger of later wacht!’

‘Ik beloof niet er bij te zijn,’ zei een andere; ‘ik heb eens een ongelukkige zien terechtstellen, en het duurde zoo lang eer de strik behoorlijk gelegd en de knoop vast toegehaald was, dat ik er misselijk van werd.’

‘Vaarwel!’ zei een derde; ‘tot hiernamaals!’ en hij drukte me de hand en ging de deur uit, alsof we elkaar overmorgen, als gewoonlijk ontmoeten zouden. Overmorgen! Dat was al de dag!!!

Slechts twee mijner trouwste vrienden beloofden mij tot het laatste oogenblik bij te staan. Zij zouden ook als uitvoerders van

[pagina 248]
[p. 248]

mijn laatsten wil optreden. Het weinige geld, waarover ik nog beschikken kon, stelde ik in hun handen. Het was eene zonderlinge gewaarwording hun de onkosten mijner terechtstelling te hooren uitrekenen en becijferen. Zooveel voor de agenten van politie! Zooveel voor het rijtuig, waarin ik den laatsten rit zou doen! Zooveel voor het proces-verbaal mijner terechtstelling! Zooveel voor - ik huiver nog als ik er aan denk, - zooveel voor hem die, - die mij den strik om den hals zou leggen! En eindelijk nog, na vele andere kleine uitgaven, - ook eene gedachtenis voor den waardigen geestelijke, die me bijstaan zou! ‘Zie zoo, oude jongen,’ zei een mijner vrienden, terwijl hij het geld opstak, ‘nu hebt ge met de wereld afgerekend! Ga stil naar bed en slaap gerust tot morgen!’

Tot morgen, alweer een dag voorbij! Ja! tot morgen!! Ik was voor den laatsten nacht alleen!

Zoodra de deur gesloten was, beken ik, dat mijn zenuwen aangedaan waren, dat ik, in plaats van de noodige rust te zoeken, als in een ijlenden toestand bleef zitten. Mijne verbeelding raakte op hol, ik kon mijn gedachten niet meer regelen. Eene wonderbaarlijke verandering scheen in mijn toestand plaats te grijpen; - ziel en lichaam waren reeds van elkaar gescheiden; en mijn waarnemings-vermogen, als het ware tusschenbeide geplaatst, sloeg beide angstvallig gade. Maar ook in dezen zonderlingen toestand was het mij onmogelijk mij te ontdoen van de banden, waarin zelfs de menschelijke fantasie, die overigens zoo volmaakt vrije, geslagen blijft; ik kon mij de ziel niet anders dan lichamelijk voorstellen en naast mijn lichaam zag ik de overschoone Psyché, kalm en gebiedend, met een hemelschen glimlach het arme lichaam beheerschende, dat werktuiglijk aan al haar wenken gehoorzaamde. Het was eene wonderbaarlijke, ongerijmde en toch zeer levendige voorstelling. Ik zag het arme lichaam, of liever het arme lijk, slechts nog met een zwak overblijfsel van een stuiptrekkenden wil bezield, tevergeefs trachten dien te doen gelden tegenover de overmachtige ziel aan zijne zijde. Het was zulk eene dolzinnige vertooning, dat de meest dwaze verschijningen van een droom niet daarbij te vergelijken zijn.

Het lichaam wilde het laatste nommer van de Revue des deux Mondes lezen, - en de ziel sleepte het arme lijk mede naar een vervelend concert! Het lichaam snakte naar één enkelen robber whist, als in het vorige leven, op de sociëteit, en de ziel hield het tehuis en dwong het melk, geurig als een pot pommade, met eene stuipachtige huivering uit een blauw porseleinen kopje te drinken! Het lichaam wilde een paar nieuwe jassen voor zich bestellen; - maar de ziel haakte, met een traan in het schoone oog, naar nieuwe crinolines en een zomerhoed, - en het lichaam werd in een gekeerden rok gehuld en droeg laarzen met

[pagina 249]
[p. 249]

dubbele zolen. Het lichaam wilde een sigaar opsteken; maar de ziel hief het blanke vingertje op en wees verwijtend op de schitterend schoone venstergordijnen, en het lichaam zweeg mismoedig maar gehoorzaam, en wachtte, met een hemelsch geduld, vervelende theevisites af.

Alweer! Het lichaam had slaap, - maar de ziel had nog één gillend zieltje in den arm en het lichaam moest aan het wiegetouwtje trekken om een tweede zieltje in rust te houden!

Dan weder kwamen andere lichamen, die hunne ziel nog niet gevonden hadden, aanschellen, en wilden het willelooze lijk als vanouds medeslepen: - naar de sociëteit, op een vroolijk diné, om een partijtje biljart te spelen; - maar de schoone ziel ontving hen koel en wees hen streng af en het arme lichaam liet hen weder alleen aftrekken, en ging met de ziel, die hij gevonden had, ‘boodschappen doen.’

Als het arme lijk naar rust snakte, moest het ook werken, om de ziel en de daarbij gekomen zieltjes in het leven te houden, - en de steeds schoone ziel aan hare zijde droeg nu altijd een mandje aan den arm, vol sleutels, en, helaas, ook vol ongequiteerde rekeningen.

Zoo ging het voort. Het lijk was ongevoelig de onderdanige slaaf der ziel geworden. Zijn eigen ik was ineengesmolten en innig vereenigd met de schoone ziel en haar toebehoor: de verandering was langzamerhand voltooid; - in het leven hiernamaals was het lichaam slechts het werktuig der ziel geworden, en ...

Een geraas aan de deur wekte mij uit den droomenden toestand waarin ik verkeerde. De laatste morgen was voor mij aangebroken! Mijn trouwe dienaar hielp me nu voor het laatst met mijn toilet. In het leven hiernamaals moest ik den knecht missen!

Ik drukte hem sprakeloos de hand tot afscheid, en zag hem vertrekken met een pak mijner kleederen op den arm, die ik voortaan niet meer noodig zou hebben!

Vaarwel, mijn jachtkostuum! Vaarwel, mijn keurig rijpak! Vaarwel, gij gemakkelijke flambard! en - ja, - neem ook dat pakje geurige varina's mede! Vaarwel! Voortaan zal mijn ontzield lichaam vermolmen in den somberen zwarten rok! Ik druk den zwarten hoed diep in de oogen; - het rijtuig is vóór, dat mij ter plaats mijner terechtstelling moet brengen!

Ik klim er in, - mijn hoofd, mijn gedachten zijn weder op hol. Is dat de beul met zijn knecht, die zwartgerokt en witgedast mij in het rijtuig opwachten? Zijn het de vrienden, die mij bijstaan moeten? Ik hoor, ik let op niets, - dan werktuiglijk op het geraas der wielen op de straatsteenen! Het oogenblik is gekomen; - o ware het maar voorbij!

Het rijtuig houdt stil! Wij zijn ter plaatse! Neen! nog niet! Eene wreedaardige, jubelende menigte omringt het portier! Ik verman

[pagina 250]
[p. 250]

mij en spring uit den wagen, zoodra de gerechtsdienaars of de knechts het portier opendoen!

‘Daar is hij!’ gillen de van opgewondenheid stampvoetende straatjongens. ‘Daar is hij!’

Alweer een oogenblik van verschrikkelijke verwarring en drukte! Ik zie tranen storten en ook gedwongene kalmte op vele gelaatstrekken, en dan zit ik in het hollende rijtuig - ditmaal alleen, met de in wit gehulde schoone ziel aan mijne zijde!

‘Hoera! hoera!’ het volk jubelt rondom het rijtuig dat weer stilstaat. Thans is het buiten quaestie de politie-agent, die mij en mijne ziel onder zijne hoede neemt, de trap van het schavot opbrengt, en mij aan den beul overlevert.

Zelfs in mijn verschrikkelijken toestand, kan ik niet nalaten de onverschilligheid van den beul en zijn helpers verwonderd aan te zien. Hoeveel tranen in het rond gestort worden, zij blijven ongevoelig!

De deuren zijn geopend; het jubelende publiek stroomt naar buiten.

‘Maak het kort’ steun ik, evenals wijlen Oldenbarneveld tegen den beul, en sidderende sta ik met mijne bevende ziel voor hem!

 

Hoe! Wat! Is dat alles? Is het al voorbij? De knoop al gelegd? De strik al toegehaald? Ben ik onverbreekbaar gebonden!

Zacht en kalm ben ik als jonggezel gestorven!

Men droeg mijn lijk in het rijtuig, waarin het gekomen was, naar de kerk, met mijne ziel er bij. Eene plechtige lijkdienst werd daar gevierd. Men wierp mij met de gebruikelijke plechtigheden in het algemeene graf der gehuwden.

Ik ben ontwaakt tot een nieuw en een beter leven als getrouwd man!’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken