Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 4 (1883)

Informatie terzijde

Titelpagina van Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 4
Afbeelding van Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 4Toon afbeelding van titelpagina van Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 4

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.29 MB)

ebook (3.21 MB)

XML (1.05 MB)

tekstbestand






Editeur

Lodewijk Mulder



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/essays-opstellen
verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 4

(1883)–Mark Prager Lindo–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 262]
[p. 262]

In de koude.

Nu is de kortste dag toch gelukkig voorbij, en het sombere weder doet denken, dat er hoegenaamd geen dag meer is; - en het gemis van een zomer verleden jaar is ons vergoed door een winter die voor twee kan doorgaan. En oudejaarsavond, met de preek in de kerk en de oesters tehuis, hebben wij ook achter den rug en 1861 blaast ons vreemd en koud tegen aan het hoofd der dagbladen en kost ons inspanning om het in plaats van 1860 boven onze brieven te zetten. En wij bekennen allen dat het oude jaar ‘omgevlogen’ is, als wij de dagen van verveling vergeten, die wij daarin beleefd hebben, en nagaan hoe weinig wij uitgevoerd hebben, - en ‘overgeleverde rekeningen’ worden dagelijks gewacht, en komen geregelder aan dan de brieven, ter beantwoording van onze nieuwjaarswenschen. De feestelijkheden van den nieuwjaarsdag zijn vergeten, toen de koude verminderd werd door de vlammetjes der schutters op straat, en toen iedereen het gek vond om kaartjes te zenden en plechtstatige visites af te leggen, - en geheel Nederland toch kunst speelde, en bezoeken bracht en het lak aan de pijpestelen in de sociëteiten iets symbolieks had. De klepperlieden, die op dien dag voor de eerste en laatste maal in 't gezicht waren, als ruige, roodneuzige, onhebbelijke verschijningen, te midden van een atmosfeer van jenever, zijn weder verdwenen, en hun prenten en gedichten zijn in handen der kinderen en de fooien die zij opgehaald hebben, in de geldladen der kroeghouders. Slordige dienstboden hebben het ‘nieuwjaar’ met graagte aangenomen, - insgelijks sommige die niet slordig zijn, waarop de huismoeder gesteld is, - en de Eerste Kamer is over de begrooting heengeloopen, en het ministeriëele kegelspel is op één na blijven staan, in weerwil van al de sneeuwballen van de ondeugende jongens van de Tweede Kamer. Nu zijn de kibbelpartijen dáár vervangen door schitterende feesten elders, en vele rijken staan 's morgens op met hoofdpijn van het soupé van den vorigen avond, terwijl het nog meer armen veel hoofdbrekens kost, om te weten hoe zij heden aan een middagmaal zullen komen. Nu worden weder de feestmalen aangericht en onbekende spijzen met naamlooze smaken worden opgedischt en zwartgerokte aanzitters vervelen zichzelven en elkander. Nu vindt weder de oude toostenwelsprekendheid haar weg en de lang vergeten toostengezichten vertoonen zich weder in al hunne onnoozelheid. Nu hebben de philanthropen het heel druk en deelen hun soep uit in dubbele portiën aan armen en rijken; en krachtens de spreuk ‘het doel heiligt de middelen,’ vervelen zij de welvarenden dood, ten einde de behoeftigen te doen leven, - en niemand neemt het hun kwalijk.

[pagina 263]
[p. 263]

Thans is het heelal in een ijskelder veranderd, en ‘eene frissche, gezonde koude’ vervolgt de menschheid niet slechts op straat, maar ook in de gesloten huizen. De winter teekent nieuwjaarsprentjes op de bevroren glasruiten, en sluipt door de sleutelgaten, en wipt naar binnen, om zich te verwarmen, door de reten en spleten van deuren en vensters, en heerscht despotisch overal. Hij snuffelt nieuwsgierig rond in het slaapvertrek, en de handdoek richt zich op, en wordt stijf als een ongebeukte stokvisch; het water in de kom heeft degelijke voornemens opgevat, en wordt solied; - en de spons herinnert ons een kleine koraalrif. En de winter gaat tusschen de beddelakens liggen, die om hem te behagen, op sneeuwvelden gelijken, en hij scheert zich met uw scheerwapen, die uw vingers doen verstijven en uwe kin akelige wonden toebrengen. Hij heeft ook de wintervoeten in uwe laarzen gestoken, en ge steekt er de toonen in als in een emmer koud water. Zijne hardvochtigheid is overal zichtbaar, tot in uw scheerkwast, die versteend is, terwijl uw adem tegen den spiegel bevriest. En de lieve, lekkere, gezonde winter, die u op de slaapkamer opgewacht heeft, volgt u, met de meeste beleefdheid, als ge hem daar ontvluchten wilt; - in de gang pakt hij u bij den neus, en hij grijpt u zoo vast bij de hand, dat ge geen gevoel meer hebt in de vingers; hij slaat u brutaal om de tintelende ooren, en jaagt u, overhaast, in de veilig gewaande ontbijtkamer. Dáár heeft echter Zijne Overaltegenwoordige den vorigen nacht heel gezellig in de eenzaamheid doorgebracht. Hij heeft zich overal beijverd, om de muffe, warme lucht van den vorigen avond er uit te laten en de kamer te verfrisschen; - hij heeft ‘eventjes’ de ramen opengezet, om er te stoffen, en wijst zelfvoldaan op den thermometer vlak bij den schoorsteen, die vier graden onder nul teekent. Hij heeft de melkvrouw opgehouden, daar de pomp zoo stijf bevroren was, dat zij een heelen tijd wachten moest op het water, dat zij noodig had, om hare melk te verdunnen. Hij heeft den boterpot aangekeken, en die is versteend; hij heeft op straat de warme broodjes opgewacht, die tusschen zijn vingers verkleumd zijn; en daar hij weet, dat ge met verstijfde vingers en een bevroren inktkoker uw brieven niet beantwoorden kunt, heeft hij zorg gedragen dat ze niet aankomen, - waardoor hij u ook de ergernis bespaart van te zien hoeveel sneeuw er overal gevallen is, - terwijl de ‘Oostenrijkers’ hoe langer hoe meernaar den kelder gaan, - alleen om wat warmte te zoeken.

Als men op straat gaat, zijn klamme overschoenen eene kille noodzakelijkheid geworden, en het jonge jaar schijnt oud en doodsch en is al te vroeg vergrijsd. Verraderlijke ‘glibberbanen’ met een stalen aangezicht bedriegen u, aan de hoeken der straten, als ge over hetgeen vroeger eene goot was, heenstappen moet; en slecht gemikte sneeuwballen vliegen om uw onschuldig hoofd, als de scheldwoorden der lasteraars. Arresleden, - zonder de on-

[pagina 264]
[p. 264]

misbare n, in het begin - vliegen voorbij, met in pelzen vermomde dwazen, die zich verbeelden een koel genot te smaken; en nog ongevleugelde schaatsenrijders oefenen zich op de pleinen in de sneeuw en dreigen u voor altijd van eksteroogen te bevrijden, door u den halven voet af te snijden. Nu is het een raadsel voor een mensch, hoe een voerman op eene vigilante kan blijven leven, en hoe ‘zeer gekleede’ dames in de koude het leven niet verliezen.

Nu zitten de rivieren vast, als sommige staatslieden op hun kussens; - alles tot verdriet van het Nederlandsche volk, - en in weerwil van de aangenomen wet, kan men niet doorgaan met de spoorwegen, maar wordt men, met manden vol visch, in stroo gepakt en in ellendige diligences verder gezonden, die nergens op den bepaalden tijd vertrekken, en dus nooit op het bepaalde uur aankomen.

Nu zitten sommige ongelukkigen opgescheept met logeergasten, die voor de feestdagen overgekomen zijn, en nu niet meer kunnen vertrekken, en andere ongelukkigen wachten vrienden tevergeefs.

Thans versuft de mensch als hij den heelen dag achter de kachel zit, en hij keert tehuis van eene wandeling op een steenen standbeeld van zichzelven gelijkende. Nu zuchten hier de afschaffers in stilte naar een glas punch en de onmatigen gebruiken een glaasje extra, op rekening van den winter, die er geen duit om geeft.

Nu worden weder de bals ‘belegd’ en de laatste restjes van half vergane schoonheden worden verwoest; nu ontwaart men weder de glimlachen die aan de onbeduidende woorden beteekenis moeten geven, en openbaart zich het vrouwelijk karakter weder in al zijne lankmoedige lijdzaamheid.

Nu hebben de pleiziertreinen de wijk genomen voor de schietschouwen.

Nu reizen de ooievaars incognito door het onbekende Zuiden en laten de tijgers zich hun huiden afstroopen ten dienste der arresleden.

Nu loopen de hazenwind honden op de bevroren sneeuw op drie pooten, en vele ongelukkige glijdende menschenkinderen beklagen zich dat ze er maar twee hebben. Nu vertellen bluffende vrienden ons van geweldig sterke stukken, die zij in staat zijn in het vak der zwemkunst uit te voeren, en bewaren het verhaal hunner heldendaden als schaatsenrijders tot Juli.

Nu vloeien de winkels over van overschoenen, wollen kousen, prachtjaarboekjes, ijssporen, kachels, bonte petten, vilten zolen, drop en schaatsen; en op de zolders liggen de zomerjassen, de tuinstoeltjes, de zwembroeken, de Baedekers.

Nu komen leesgezelschappen bijeen en schaffen De Gids af om den 32en jaargang van de Iris in de plaats te nemen.

[pagina 265]
[p. 265]

Nu stappen de kraaien met zwaarmoedige deftigheid over de sneeuwvelden die het ‘lieve lapje grond’ bedekken, en de musschen gelijken grauwe gebakjes op het sneeuwtapijt.

Nu gapen ledige sleden smeekend den voorbijganger aan en arme kinderen gapen op hun beurt de ledige sleden aan.

Nu zijn de secretarissen van verhandelende genootschappen in doodsnood en seinen naar alle zijden om sprekers, en de sprekers voldoen aan die behoefte door vijfmaal hetzelfde stuk in vijf verschillende collegiën te lezen.

Nu ontfermt zich het hemelsche gerecht nogmaals ten langen leste over de benauwde veste en de bruiloft van Kloris en Roosje.

Nu maken 's avonds de menschen en de oesters toilet, en verschijnen van hun overvloedigen baard ontdaan, in fatsoenlijke gezelschappen, tegelijk met keurig gekapte dames en kabeljauwstaarten, en gebefte flesschen pronken voor ongebefte advocaten en dominees, die volstrekt niet daardoor beleedigd zijn. Nu verheugen zich de kinderen op ‘drie koningen’ en de Italianen vleien zich met de hoop van er spoedig slechts één te hebben, en in verwachting van het politieke ‘allegaartje’ van aanstaand voorjaar, - vermaakt men zich op vreedzame speelpartijtjes, waar de harten van vele jongelieden dadelijk getroefd worden door onbarmhartige schoonen. Nu kan men zich, - desverkiezende, - er ook soms in verheugen andere ‘begaafde redenaars’ dan die der Tweede Kamer te hooren declameeren, terwijl men zich ook altijd verheugen kan, als ze dat gedaan hebben, en plechtstatig bedankt zijn. Thans is ook de vrees voor ‘ontbinding’ bij de wetgevers bezweken, ofschoon geen mensch weet hoe den boel nu bijeen te houden, en eene koude rilling ons overvalt, van al het vuur dat nog in de Oost voortsmeult en gebluscht moet worden. - Steeds nog als in den zomer, staan echter de stuurlieden aan wal, en het ‘roer van den Staat,’ zal in handen blijven van den besten stoker die de locomotief weet door te drijven.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken