Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Lachen om list en lust. Studies over de Middelnederlandse komische versvertellingen (1997)

Informatie terzijde

Titelpagina van Lachen om list en lust. Studies over de Middelnederlandse komische versvertellingen
Afbeelding van Lachen om list en lust. Studies over de Middelnederlandse komische versvertellingenToon afbeelding van titelpagina van Lachen om list en lust. Studies over de Middelnederlandse komische versvertellingen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.60 MB)

XML (0.79 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

proefschrift


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Lachen om list en lust. Studies over de Middelnederlandse komische versvertellingen

(1997)–F.J. Lodder–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 123]
[p. 123]

8 Overspelige echtgenotes
Over het beoogde publiek van drie komische versvertellingen

Veel woorden hebben onze literatuur-historici nooit vuil gemaakt aan het publiek van de ‘boerden’. Vanwege hun platheid moesten deze teksten wel in eerste instantie bestemd geweest zijn voor de ‘weinig idealiserende poorters en dorpers’ of voor ‘de vrolijke gezellen op de bierbank’. Een motivering of een nadere toelichting gaven zij in slechts enkele gevallen. Jonckbloet beschouwde de ‘boerden’, samen met de sproken, als het resultaat van een poëtische reactie tegen de overheersende didactiek. De welvaart maakte het de burgers mogelijk de fantasie en de kunstzin te bevredigen; wanneer zij vermaak zochten, luisterden zij naar deze verhalen, die aan de eigen kring ontleend werden. Ook volgens Verwijs voorzagen de ‘boerden’ in de behoefte bij de burgerij aan vermaak dat niet te veel tijd in beslag mocht nemen. Knuttel ten slotte kon het zich niet voorstellen dat deze weinig verfijnde teksten voorgedragen werden aan een hof dat - althans uiterlijk - zo bepaald werd door verheven hoofse idealen.Ga naar voetnoot1

Toch beperkte niet iedereen de publiekskring tot uitsluitend de burgerij. Zo stelde Te Winkel dat deze ruwe teksten voor de ambachtskringen bestemd waren, maar dat ze soms ook in de omgeving der vorsten met een glimlach aangehoord werden; desondanks richtte de aandacht van de edelen en rijke poorters zich zijns inziens voornamelijk op het meer beschaafde, ernstige verhaal: de sproke. Prinsen behandelde de ‘boerden’ in het hoofdstuk ‘De Burgerlijke Kunst’, maar volgens hem werden ze niet alleen in de kringen van ‘het lagere volk’ genoten want de ‘zin voor het platkomische schijnt nu eenmaal tot den ondergrond van ons volkskarakter te behooren.’ De Bruin ten slotte ging ervan uit dat zowel de lagere volksklassen als de edelen en de aristocratische burgers van de sproken en de ‘boerden’ genoten: de opvoering van een ‘gedramatiseerde sproke’ werd immers ook gevolgd door die van een plat-realistische klucht.Ga naar voetnoot2

De Franse equivalenten van onze komische versvertellingen, de fabliaux, werden eveneens vanwege hun scabreuze karakter lange tijd beschouwd als teksten van en voor in eerste instantie de burgerij. Nykrog plaatste in 1957 de fabliaux echter nadrukkelijk in hoofse kringen. Zijn opvattingen zijn nadien door andere onderzoekers wel genuanceerd, maar de adel is een belangrijke doelgroep gebleven. Eén van Nykrogs critici, Rychner, kwam na vergelijking van de versies en redacties onderling van een aantal fabliaux tot de conclusie dat ze wel geschreven waren voor hoofse kringen, maar dat zij - soms tegelijkertijd - ook daarbuiten verspreiding gevonden hadden, waarbij in het geval van een bewerking voor een niet-hoofs publiek de erotische details uit Boivin de Provins weggelaten werden.Ga naar voetnoot3 In Duitsland heeft dit laatste verschijnsel zich eveneens

[pagina 124]
[p. 124]

voorgedaan: Hans Folz zwakte de obscene komiek in de voor de burgerij bestemde bewerking van de Schwankmäre Die halbe Birne sterk af.Ga naar voetnoot4 Van den Boogaard constateerde dat de anglo-normandische fabliaux, die voor een aristocratisch publiek bestemd geweest moeten zijn, overwegend een obsceen-pornografisch karakter hebben dat bovendien, vergeleken met de continentale versies, versterkt is.Ga naar voetnoot5

De toeschrijving van de komische versvertellingen aan de burgerij als eerste en belangrijkste publieksgroep, in de veronderstelling dat zij het monopolie op een realistische voorstelling van het erotische had, is daardoor niet meer zo vanzelfsprekend als altijd werd aangenomen.Ga naar voetnoot6 De publieksvraag dient opnieuw gesteld te worden en het antwoord op deze vraag zal (anders) beargumenteerd moeten worden.

 

Op basis waarvan kunnen we het geïntendeerde publiek van de komische versvertellingen achterhalen? Opdrachtgevers - als die er al geweest zijn - kennen we niet en afgezien van de handschriften zelf beschikken we evenmin over receptiegegevens. Ook de publieksaanduidingen helpen ons niet verder: de toehoorders worden enkel met ghi aangesproken. Alleen Van III ghesellen die den bake stalen begint met Ghi goede liede, hoort na mie (vs. 1), wat een aanspreking voor een stedelijk publiek lijkt te zijn.Ga naar voetnoot7 Aansprekingen vormen evenwel niet de overtuigendste aanwijzingen voor het geïntendeerde publiek van een tekst; een voordrager zal zich in dit opzicht zonder enige moeite aan zijn toehoorders aangepast hebben, zonder dat dit verdere gevolgen voor het verhaal zelf hoefde te hebben. Meer houvast bieden de argumenten die ontleend zijn aan de eigenlijke vertelling, die alleen aan een ander publiek aangepast kan worden door bewerking, wat in een nieuwe versie resulteert. Voor het achterhalen van het beoogde publiek zijn er wat de komische versvertellingen betreft onder meer de volgende drie invalshoeken:

1. De stoftraditie: dichters van komische versvertellingen hebben hun stof grotendeels geput uit internationaal vertelgoed - dergelijke komische vertellingen circuleerden door geheel Europa. Ondanks de verschillen in uitwerking vertonen de hoofdmotieven in de verhalen doorgaans een grote mate van constantheid. Die verschillen in uitwerking kunnen al interessant zijn. Nog interessanter wordt het, wanneer een dichter duidelijk van de traditie afwijkt en het verhaal een ander verloop geeft. Kennelijk heeft hij er bewust voor gekozen het anders te doen en de vraag rijst dan welke reden hij daarvoor had.

2. Een genreconventie: dichters van komische versvertellingen blijken de gevoelens van hun publiek voor de verhaalpersonages zorgvuldig te sturen. Het publiek moet blijkbaar de listige held sympathiek vinden en de bedrogene anti-

[pagina 125]
[p. 125]

pathiek. Van bijvoorbeeld de bedrogen echtgenoot vertellen zij dat hij dom is of jaloers, hij is een ezel of een stuk chagrijn.

3. De groepsmoraal: dichters van komische versvertellingen kunnen op enigerlei wijze bepaalde opvattingen in hun verhaal verwerken of die bij hun publiek aanwezig veronderstellen, waardoor het de gebeurtenissen op de juiste waarde weet te schatten. Vooral kan dit tot uiting komen bij de twee eerder genoemde elementen: een dichter kan bijvoorbeeld in geval van een stedelijk publiek gevoelens sturen of het verhaal een bepaald verloop geven door zich te baseren op een burgerlijk normenpatroon.

Van een drietal komische versvertellingen wil ik langs deze weg proberen te achterhalen voor welk publiek ze primair bestemd geweest zijn.Ga naar voetnoot8

 

In Van den cnape van Dordrecht vraagt de baljuw een jongeman die met geld strooit naar de bron van zijn inkomsten. Hij blijkt 's nachts vrouwen tegen betaling te beslapen. De baljuw vertelt in familiekring over de jongeman, waarna zijn vrouw hem voor twintig ponden laat halen. Hij brengt de nacht bij haar door terwijl de baljuw dienst doet. Wanneer hij zijn taak volbracht heeft, blijkt de vrouw geen geld te hebben. Hij geeft geen krediet en wacht tot de man thuiskomt. Wanneer de baljuw vraagt wat hij in zijn bed doet, vertelt de jongeman hem dat hij zijn werk gedaan heeft en dat hij nu recht heeft op zijn geld. Beschaamd betaalt de baljuw hem en hij verzoekt hem dringend hier niet met anderen over te spreken.

Het motief dat in Van den cnape van Dordrecht gebruikt is, was in Europa algemeen verbreid, maar er zijn slechts twee vertellingen bekend die enigszins op de komische versvertelling lijken: het fabliau Le Foteor en de Schwankmäre Bürgermeister und Königssohn van Heinrich Kaufringer, die zijn verhaal vermoedelijk niet lang na 1392 geschreven heeft.Ga naar voetnoot9 In beide vertellingen gaat het in tegenstelling tot de Middelnederlandse versvertelling niet om een beroepsprostitué maar om een gelegenheidsbeslaper. In het fabliau is hij een verarmd ridder, die als klaploper van de geneugten des levens weet te genieten maar zelf nu eens het gelag wil betalen en zich, om aan geld te komen, aan de mooiste vrouw in de stad aanbiedt voor twintig sous. Hij beslaapt eerst het dienstmeisje voor honderd sous en daarna haar meesteres. De terugkerende echtgenoot meent dat hij met een afkoopsom kan voorkomen dat de jongeman de klus klaart waarvoor hij gehuurd is. In de Schwankmäre is hij de zoon van de Franse koning, die incognito te Erfurt studeert en die na allerlei verwikkelingen op soortgelijke wijze als in de Middelnederlandse vertelling door de vrouw van de burgemeester gehuurd wordt; deze komt echter tijdig thuis en weet het probleem op een verstandige manier op te lossen, zodat zijn handel - hij is tevens koopman - er uiteindelijk wel bij vaart, doordat de koningszoon hem als blijk van erkentelijkheid een aantal privileges schenkt.Ga naar voetnoot10

[pagina 126]
[p. 126]

De baljuw als slachtoffer is hoogstwaarschijnlijk een bewuste keuze van de Middelnederlandse dichter geweest, want dit personage is blijkens de parallellen niet met de traditie gegeven.Ga naar voetnoot11 Hij hanteert niet de veel gebruikte techniek van de negatieve kwalificaties om de gevoelens van het publiek voor de gedupeerde te sturen, maar dat was niet nodig ook: baljuws hadden in de maatschappelijke realiteit een bijzonder slechte reputatie. En wat algemeen bij het publiek leeft, hoeft niet uitgelegd te worden. Baljuws waren ambtenaren die de graaf vertegenwoordigden in een stad of een district en hun taak was hoofdzakelijk van gerechtelijke aard. Zij waren onder meer verantwoordelijk voor de openbare orde in hun ambtsgebied. De Vlaamse baljuws moesten misdrijven opsporen en de bestraffing ervan vorderen bij de schepenrechtbanken; zij waren zelf geen rechter, maar waren wel belast met de uitvoering van het vonnis. De Hollandse baljuws konden zelf als rechter de vierschaar voorzitten. Hun bevoegdheden boden tal van mogelijkheden tot misbruik en corruptie. Staaltjes daarvan zijn onder andere gebleken bij onderzoeken die gehouden zijn naar aanleiding van de vele klachten over hun praktijken: zij werden door de bevolking beschuldigd van willekeurige aanhouding gevolgd door opsluiting voor onbepaalde tijd, geweldpleging, diefstal, afpersing, het uitsluitend gehoor geven aan klachten wanneer de gedupeerde een som geld betaalde, onwettige beslagnemingen en pijnigingen, misbruik van het compositierecht (zij dwongen tot schikking, zelfs wanneer vaststond dat de verdachte in een proces vrijuit zou gaan), intimidatie van getuigen enzovoort. Veel steden trachtten dan ook hun burgers bescherming te bieden tegen de willekeur van de baljuws door in de keuren bepalingen op te nemen waarin hun arrestatierecht ingeperkt werd of waarin een limiet gesteld werd aan het aantal dienaren dat een baljuw mocht hebben.Ga naar voetnoot12

De bij het publiek latent aanwezige gevoelens worden geactiveerd doordat de ambtsdrager in de komische versvertelling laakbaar gedrag vertoont: hij handelt in strijd met zijn taak en in strijd met het stedelijk belang. Steden hielden blijkens de keuren (vrouwelijke) prostitutie zoveel mogelijk buiten de poort of wezen een nauwkeurig afgebakende gedoogzone aan. De baljuw had de knaap vanwege prostitutie of anders, omdat het hier om een man gaat, als onnutte, dat wil zeggen als schadelijk en gevaarlijk voor de openbare orde of de goede zeden,

[pagina 127]
[p. 127]

aan moeten houden of uit de stad moeten verwijderen.Ga naar voetnoot13 De baljuw gedoogde de jongeman toen hij zag dat een oud en kreupel vrouwtje van diens diensten gebruik maakte. Wellicht ging hij ervan uit dat de knaap een sociale functie vervulde voor vrouwtjes die anders niet meer aan hun gerief konden komen, want hij prees zijn werk. Hij stond er niet bij stil, of wenste er niet bij stil te staan, dat de knaap tevens een bedreiging vormde voor gehuwde mannen, omdat hun vrouwen eveneens een beroep op hem konden doen - dat moest hij eerst aan den lijve ondervinden. Bovendien is de baljuw mogelijk corrupt. In de passage waarin hij de jongeman ter verantwoording roept, ontbreekt een versregel. Wellicht stelt de cnape van Dordrecht in die regel de baljuw een deel van het loon voor de bijslaap in het vooruitzicht, opdat hij zijn praktijken voort kan zetten. Wanneer de jongeman de baljuw ervan overtuigd heeft dat hij geen dief is, zegt hij:

 
Her baeliu, XX pont
 
Salic winnen eer comt morghen
 
 
 
Moghdi wesen wel van mien. (vs. 66-69)

Hoe luidde de in het handschrift ontbrekende versregel? Er wordt in de regels 66-67 over geld gesproken en in regel 69 wordt van de baljuw een welgezinde houding gevraagd. Het lijkt erop dat hem in de weggevallen regel smeergeld beloofd wordt.Ga naar voetnoot14

Vanwege de bewuste keuze voor een baljuw en vanwege het bespelen van een bij het publiek bestaande aversie tegen de baljuw, die nog eens versterkt wordt door hem te laten handelen in strijd met stedelijke belangen, moet deze komische versvertelling primair op een stedelijk publiek gericht zijn. De tekst kan onder meer een ventielfunctie gehad hebben, doordat ze fungeerde als uitlaatklep voor frustraties omtrent de baljuw; een stedelijk publiek kon zich verkneukelen om diens schande.

 

Van den cnape van Dordrecht is een tekst in het handschrift-Van Hulthem, dat met Brabant verbonden wordt.Ga naar voetnoot15 De vertegenwoordigers van de vorst heetten

[pagina 128]
[p. 128]

echter ‘baljuw’ in Holland, Zeeland en Vlaanderen. In Brabant werden vergelijkbare ambtenaren ‘amman’, ‘schout’ of ‘meier’ genoemd; enkel in het Waalse Brabant, in het baljuwschap van Nivelle, heetten ze ‘baljuw’.Ga naar voetnoot16 Ervan uitgaande dat een dichter die aanduidingen gebruikt die hem en/of zijn geïntendeerde publiek vertrouwd zijn - als hij ervan afwijkt, moet hij daarmee een bedoeling gehad hebben - acht ik Brabantse herkomst van de tekst minder waarschijnlijk: het lijkt aannemelijker dat de tekst komt uit een gebied waar de benaming ‘baljuw’ gebruikelijk was. En dan wordt opeens de lokalisering interessant: Dordrecht was de standplaats van de baljuw in het baljuwschap Zuid-Holland en de combinatie Dordrecht-baljuw komt in de geschiedenis vaak voor: aan het eind van de dertiende, in de veertiende en vooral het begin van de vijftiende eeuw had Dordrecht tal van problemen met de baljuw. In het populaire verhaal van de baljuw die een boer zijn beste koe ontnam (onder andere in de Divisiekroniek) zijn de boosaardige baljuw en diens neef, de schout, ook al uit Zuid-Holland en Dordrecht afkomstig.Ga naar voetnoot17 Ik ben dan ook geneigd te veronderstellen dat onze versvertelling van Hollandse oorsprong is. De dichter, die het motief aan de traditie ontleende en tot deze komische versvertelling bewerkte, heeft mogelijk de kans benut om aan zijn tekst een extra dimensie te geven door in te spelen op een lokale actualiteit, van welke aard dan ook, en gebruik te maken van gevoelens die bij zijn beoogde publiek leefden en van verhoudingen waarvan het op de hoogte was of kon zijn, terwijl zijn tekst toch een ruime gebruikswaarde bleef houden, omdat het ongenoegen over de door hem gekozen functionaris algemeen was.

 

Tgoede wijf maect den goeden man ende de goede man maect tgoede wijf verhaalt van een vrouw die een Oosterling (een Hanze-koopman) voorbij ziet komen en enthousiast vertelt ze haar man over diens kledij en sieraden. De echtgenoot wendt voor op reis te gaan en bezoekt 's avonds als Oosterling vermomd zijn vrouw. Wanneer zij na de maaltijd gaan ‘slapen’, vernedert hij haar door winden te laten en haar kleding met zijn uitwerpselen te bevuilen. Wanneer de echtgenoot de Oosterling de volgende dag als gast mee naar huis neemt, behandelt de verontwaardigde vrouw hem dermate onheus dat hij zich voorneemt nooit meer een stap in dit huis te zetten.

Het motief van de echtgenoot die als minnaar verkleed z'n eigen vrouw bezoekt, maakt deel uit van een stofcomplex dat gewoonlijk als ‘le cocu battu et content’ aangeduid wordt.Ga naar voetnoot18 Binnen dit stofcomplex laten zich twee varianten onderscheiden. In de eerste variant haalt de echtgenote haar eega over zich als vrouw te verkleden om de verleider, die met haar afgesproken heeft, in de tuin

[pagina 129]
[p. 129]

op te wachten. Terwijl de man in de tuin zit te wachten, is zij samen met haar geliefde, die daarna de echtgenoot afrost om ‘haar’ vanwege haar ontrouw te berispen. In de Middelnederlandse literatuur vinden we deze variant in Ic prijs een wijf en in het verhaal van de Spaanse schildknaap in Der minnen loep van Dirc Potter.Ga naar voetnoot19 In de tweede variant wendt de echtgenoot voor dat hij op reis moet. Hij vermomt zich als de minnaar en bezoekt zo zijn vrouw. Zij herkent hem echter en sluit hem op. Nadat zij het liefdesspel met haar geliefde gespeeld heeft, laat zij het personeel haar echtgenoot afranselen, zogenaamd om de opdringerige minnaar een lesje te leren. De man is sindsdien overtuigd van haar trouw.Ga naar voetnoot20

In alle bekende versies is de echtgenoot het slachtoffer, hij wordt herkend en afgeranseld. Alleen in onze versvertelling is niet de man maar de vrouw de bedrogene: de herkenning blijft achterwege en de vrouw blijft in de waan dat zij de nacht met de Oosterling doorgebracht heeft. De vrouw is hier niet meer degene die superieur de situatie meester is; nu wordt niet met succes het overspel verborgen gehouden, maar juist de intentie daartoe afgestraft. De dichter wijkt daarmee wel zeer nadrukkelijk af van de traditie en de vraag is waarom hij dat doet.

Een gevolg van deze wijziging is dat de echtgenoot in deze versvertelling niet als de bedrogen sul wordt voorgesteld. Deze burger - de man is een koopman - wordt nu in een positief daglicht gesteld: hij is de echtgenoot die de situatie meteen doorheeft en doortastend en adequaat weet te handelen, de neiging tot overspeligheid bij zijn vrouw smoort hij in de kiem. Hij heeft de touwtjes thuis goed in handen - een voorstelling van zaken die juist bij het mannelijk deel van een burgerlijk publiek in goede aarde moest vallen, met name bij de collegakooplieden, die voor hun zaken geregeld lange tijd van huis waren en hun vrouw alleen achter moesten laten, zodat zij zich bij de aangesneden problematiek direct betrokken gevoeld moeten hebben.

De potentiële minnaar is een Oosterling, zoals de Hanze-koopman genoemd werd. De dichter karakteriseert hem in de eerste strofe als hoogmoedig, arrogant (vs. 7). Dit negatieve trekje kan dienen om een eventuele verstoring van het komisch effect van de vertelling te voorkomen wanneer het publiek ‘medelijden’ krijgt, doordat de oplossing ten koste van een onschuldige buitenstaander gaat: de vrouw besmeurt hem met eten, beschimpt hem en schopt hem tot bloedens toe. Maar wellicht heeft de dichter vooral ingespeeld op reeds bij zijn publiek aanwezige gevoelens voor de Oosterlingen. De koopman is een veel voorkomend personage in komische vertellingen, maar dat juist voor deze specifieke koopman gekozen is, veronderstelt toch een dichter die vertelde voor een publiek dat met Duitse kooplieden vertrouwd was. Nu was Brugge voor de Hanzeaten zonder meer het belangrijkste handelscentrum; daarop was door de stapeldwang alle handel geconcentreerd en er was een kantoor gevestigd. Het is daarom verleidelijk de komische versvertelling met deze stad in verband te brengen (hoewel de vertelling door de komische intrige elders eveneens goed bruikbaar was). Daar de Hanze-kooplieden ook in andere steden voor hun handel

[pagina 130]
[p. 130]

kwamen, zal evenwel de mogelijkheid opengehouden moeten worden dat de tekst elders ontstaan is. Overigens maken historische gegevens de kandidatuur van Brugge er niet twijfelachtiger op, daar ze de karakterisering van de Oosterling en de presentatie van zijn lotgevallen als een komisch hoogtepunt begrijpelijk maken: tussen Brugge en de Hanze waren er geregeld wrijvingen en conflicten, die een aantal malen leidden tot een verplaatsing van de stapel of een handelsboycot door de Hanze, in de tweede helft van de veertiende eeuw zelfs tweemaal (1358-1360 en 1388-1392), waarbij het kantoor tijdelijk naar Dordrecht verplaatst werd.Ga naar voetnoot21

De echtgenoot in deze komische versvertelling is de held en hij wordt viermaal positief getypeerd als dese goede man. Deze aanduiding komt overeen met die in de titel, identiek aan de sententie waarmee de tekst opent. Vervolgens wordt de kerkelijke huwelijksopvatting weergegeven, die gebaseerd is op een aantal bijbelteksten: wanneer de beide echtgenoten elkaar genegen zijn, vormen ze twee zielen en één lichaam. Ook de wederkerigheid in de relatie die in deze opening tot uitdrukking gebracht wordt, is van kerkelijke oorsprong: trouw en deugdzaamheid worden niet meer uitsluitend van de vrouw, maar ook van de man verwacht.Ga naar voetnoot22

De dichter van een komische versvertelling kan zijn tekst beginnen met het weergeven van de ideale situatie om daarmee de norm te geven waarmee zijn publiek het gebeuren moet beoordelen, maar hij kan ook vooraf de opvatting geven die hij vervolgens met zijn verhaal wil ironiseren. In deze vertelling lijkt het laatste het geval te zijn vanwege de spanning tussen de opening en de vertelling zelf. Het hooggestemde begin roept bij het publiek verwachtingen op die vervolgens op komische wijze doorkruist worden. De verhouding tussen de man en de vrouw, die hardhandig tot de orde geroepen moet worden, blijkt allesbehalve een illustratie van deze ideale voorstelling van huwelijkszaken. De kritiek betreft alleen de vrouw; de handelwijze van de man wordt geprezen, maar niet vanuit het perspectief van de beginverzen. Op de vertelling sluit wel zonder haperen het commentaar in de slotverzen aan, wanneer de dichter, die zich tijdens de verwikkelingen zelf van moraliserende kanttekeningen onthouden heeft, opmerkt dat de vrouw dankzij haar man haar eer behouden heeft. Enkel de vrouwen - van wederkerigheid is al lang geen sprake meer - krijgen het verhaalde ter lering voorgehouden, zij moeten zich ‘gorden in de band van de eer’. Het draait uiteindelijk om de wereldlijke eer; het ideaal uit de beginverzen wordt niet herhaald.Ga naar voetnoot23 De man die de neiging tot overspel bij zijn vrouw kan onderdrukken,

[pagina 131]
[p. 131]

heeft de duivel bedwongen.Ga naar voetnoot24

De komische versvertelling blijkt het kerkelijke huwelijksideaal op komische wijze te relativeren en daar een pragmatischer en nuchterder visie tegenover te stellen: een burgerlijke huwelijksmoraal, die wel moest afwijken van de kerkelijke, omdat er niet (enkel) religieuze normen meespeelden, maar vooral (ook) sociale en materiële belangen. De kerkelijke voorschriften en de praktijk van het burgerlijk huwelijk liepen vaak sterk uiteen. Zo schreef de Kerk voor dat een huwelijk alleen geldig was wanneer beide echtelieden uit vrije wil erin toestemden, de Kerk verlangde met andere woorden wederzijdse genegenheid. In de praktijk was voor gegoede burgers de partnerkeuze helemaal niet vrij, maar lag de beslissing bij de familie, die allereerst het bezit veilig wenste te stellen. En clandestiene huwelijken werden ondanks kerkelijke verboden in groten getale gesloten.Ga naar voetnoot25 Overigens is Tgoede wijf maect den goeden man ende de goede man maect tgoede wijf niet de enige komische versvertelling waarin afstand genomen wordt van kerkelijke opvattingen over het huwelijk. Dits van den vesscher van Parijs bekritiseert de kerkelijke theorie over geslachtsgemeenschap in het huwelijk en stelt er het seksueel genot als de dagelijkse praktijk en als allesbehalve laakbaar tegenover.Ga naar voetnoot26

 

Een gunstige afloop voor de echtgenoot vinden we eveneens in Van enen man die lach gheborghen in ene scrine, evenals de beide vorige teksten in het handschrift-Van Hulthem overgeleverd. Een man weet dat zijn vrouw overspel pleegt en zoekt haar te betrappen. Wanneer haar minnaar bij haar is, komt hij woedend thuis. De vrouw verbergt haar geliefde in een kist, maar de man gaat erop zitten en laat zijn vrouw de echtgenote van haar minnaar halen, die hij vervolgens op de kist verkracht. Zij zweert dat het hem zijn leven zal kosten, maar hij biedt haar een sieraad uit de kist aan: haar eigen man. De heer des huizes, nu hij wraak genomen heeft en quitte staat, stelt voor de zaak als afgedaan te beschouwen.

Het verstoppen van de minnaar wanneer de echtgenoot het samenzijn komt verstoren, was een populair motief in middeleeuwse komische vertellingen. In de regel hebben de verwikkelingen een voor de geliefden positieve afloop: de minnaar kan ongemerkt verdwijnen dankzij een list van de vrouw, die zo nodig de achterdocht van de echtgenoot wegredeneert.Ga naar voetnoot27 In onze versvertelling zegeviert echter de man en niet de vrouw. Hier is de sympathie niet voor de minnaar, maar voor de echtgenoot.

[pagina 132]
[p. 132]

De twee belangrijkste parallellen zijn de achtste vertelling van de achtste dag in de Decamnerone en Die Wiedervergeltung van Hans Folz.Ga naar voetnoot28 Bij Boccaccio heeft de vertelling een betrekkelijk mild karakter: Zeppa, die door zijn vriend Spinelloccio bedrogen is, legt diens vrouw vooraf de situatie uit, waarna zij erin toestemt dat hij met haar doet wat haar man met Zeppa's vrouw gedaan heeft. De twee vrienden besluiten na afloop de vrouwen in het vervolg gezamenlijk te hebben. In zijn Amorosa Visione had Boccaccio al eerder te kennen gegeven dat de beste reactie van een bedrogen echtgenoot bestaat uit een zwijgend dulden of een voorzichtige wraak, waarbij het gebeuren niet openbaar mag worden.Ga naar voetnoot29 De Middelnederlandse versvertelling is vergeleken met de novelle minder mild van toon: de vrouw wordt zonder nadere uitleg verkracht, terwijl haar overweldiging bovendien als een komisch hoogtepunt gepresenteerd wordt. Van partnerruil is geen sprake: de echtgenoot heeft zich gewroken en de door hem opgelegde schikking is gebaseerd op de behoefte zijn eer voor de buitenwereld te bewaren. De echtgenoot benadrukt dat het gebeuren geheim moet blijven, want het zou schandelijk zijn wanneer het anderen ter ore kwam.

De man in de Schwankmäre van Hans Folz, die voor een burgerlijk publiek schreef,Ga naar voetnoot30 overtreft de echtgenoot in de Middelnederlandse vertelling op zijn beurt in verbetenheid, want hij dreigt zonder omwegen de minnaar te doden: de vrouw moet komen als zij haar man levend terug wil zien. Wanneer zij verschenen is, stelt de bedrogen echtgenoot haar voor de keus: of zij laat zich op de kist gebruiken of haar man verliest zijn leven. Ook de minnaar in de kist mag kiezen: of zijn vrouw redt zijn leven of hij wordt gedood. De tekst eindigt met de wens van de dichter dat iedere man die behalve zijn echtgenote nog een vrouw bemint hetzelfde overkomen mag.

De vrouw is het enige personage in de versvertelling dat vooraf getypeerd wordt; de gehele tweede strofe wordt benut om haar te karakteriseren. De verteller stuurt de gevoelens van het publiek voor haar met negatieve kwalificaties. Zij mesdede in overspel, ze is wellustig en ze zorgt slecht voor het huishouden: ze stelt anderen liever haar geslachtsdelen ter beschikking dan haar potten of pannen en boenen doet ze zelden.Ga naar voetnoot31 De negatieve sturing door haar af te tekenen als slechte huisvrouw heeft alleen zin bij een publiek dat de norm hanteert dat de vrouw huisvrouw is en dat zij die taak naar behoren moet verrichten: een stedelijk publiek. Het vrouwelijk deel van het publiek krijgt nadrukkelijk voorgehouden dat het het voorbeeld van de vrouw over wie de vertelling gaat niet na moet volgen; een ‘goet wijf’ neme afstand van deze, kennelijk niet-goede vrouw (vs. 11).

[pagina 133]
[p. 133]

Aan het slot van de eerste strofe wordt door middel van een sententie de ideale situatie gegeven en daarmee de norm waaraan het publiek het gebeuren moet toetsen: een goede vrouw, die haar man trouw blijft, dient geëerd te worden.Ga naar voetnoot32 De vrouw in deze komische versvertelling is de antipode van de goede vrouw op wie de lof gezongen wordt. Ditmaal moet het publiek de sententie serieus nemen: het verhaal staat nu niet op gespannen voet met de opening. Het vervolg is in overeenstemming met de gewekte verwachtingen.

Van enen man die lach gheborghen in ene scrine bevestigt de burgerlijke huwelijksmoraal door middel van een komisch verhaal. In deze versvertelling wordt niet alleen de seksuele losbandigheid van de vrouw, maar ook die van haar gehuwde minnaar veroordeeld en afgestraft. Het publiek krijgt de kwalijke gevolgen van overspel getoond en wordt op onderhoudende wijze bevestigd in zijn afkeer van of gewaarschuwd voor deze vorm van zedeloos gedrag.

 

Een aantal komische versvertellingen blijkt inderdaad primair voor een stedelijk publiek bestemd te zijn, zij het op andere gronden dan tot dusver aangenomen werd. Niet uit het feit dat ze schunnig (zouden) zijn blijkt dat ze voor de burgerij geschreven werden, maar wel uit het gebruik dat de dichters van komische versvertellingen maakten van stedelijke anti- en sympathieën en uit hun benadering van morele kwesties vanuit een burgerlijke optiek. De twee laatstbesproken vertellingen, Tgoede wijf maect den goeden man ende de goede man maect tgoede wijf en Van enen man die lach gheborghen in ene scrine, bevestigen de burgerlijke huwelijksmoraal op komische wijze. De driehoeksthematiek is toegespitst op de burgermoraal: de echtgenoot is niet meer het komische slachtoffer van de hem superieure vrouw, maar hij figureert nu in de heldenrol. De burgerij sympathiseerde immers niet met de minnaar en zag in buitenechtelijke relaties een bedreiging van de orde in de stedelijke samenleving. De burgerij blijkt bovendien gereserveerd te staan tegenover het kerkelijke huwelijksconcept en in plaats daarvan een eigen ideologie naar voren te brengen die veel praktischer was en waarin de eer en de taakverdeling in het gezin wezenlijke aspecten zijn.

Dat voor enkele teksten aannemelijk gemaakt kan worden dat ze primair voor een stedelijk publiek verteld zijn, betekent overigens niet dat de burgerij nu per definitie als het geïntendeerde publiek van al de komische versvertellingen beschouwd kan worden. De andere teksten zullen alle afzonderlijk daarop onderzocht moeten worden.

voetnoot1
Jonckbloet 1855, p. 301; Jonckbloet 1889, p. 203; Verwijs 1860, p. III-IV; Knuttel 1958, p. 146.
voetnoot2
Te Winkel 1922, p. 84; Prinsen 1916, p. 87; De Bruin 1948, p. 44. Het staat overigens nog te bezien of de abele spelen, de ‘gedramatiseerde sproken’ zoals De Bruin ze noemt, wel primair voor een aristocratisch publiek bestemd waren (vgl. Pleij 1988, p. 132).
voetnoot3
Rychner 1960, I, p. 80 en II, p. 117; zie echter Ménard 1983, p. 100.
voetnoot4
Langensiepen 1980, p. 96.
voetnoot5
Van den Boogaard 1981, p. 71-73 en 77.
voetnoot6
Zie bijvoorbeeld Bastiaanse 1921, p. 142. Vergelijk ook Stellinga z.j., p. 94: ‘Hierom heeft men in dit spel [Een abel spel vanden winter ende vanden somer, FL] invloed van de burgerij aangewezen, daarbij denkend aan de boerden wat de vrijmoedige beschrijving van de liefde betreft [...].’
voetnoot7
Vgl. Serrure 1872, p. 379; de publieksaanduidingen verdienen overigens een nader onderzoek.
voetnoot8
Om zuiver praktische redenen beperk ik mij tot drie komische versvertellingen; de keuze voor de hier besproken teksten werd bepaald door het feit dat ze zich goed lenen voor een benadering vanuit alle genoemde invalshoeken.
voetnoot9
De koningszoon studeert te Erfurt en de universiteit aldaar werd in 1392 gesticht (Ragotzky 1985, p. 112 n. 5). De beide teksten zijn te vinden in NRCF VI, p. 51-75 resp. Sappler 1972, p. 41-52.
voetnoot10
Ragotzky (1985) betoogt dan ook dat deze Schwankmäre een stedelijke handelingsethiek propageert.
voetnoot11
De mogelijkheid dat de dichter over een bron beschikte waarin al een baljuw tot hoofdpersoon was gemaakt, kan niet met volledige zekerheid uitgesloten worden. Mocht dat het geval zijn, dan is wat hier over de komische versvertelling betoogd wordt op deze eventuele bron van toepassing; het beschreven effect blijft dan onverminderd geldig voor onze komische versvertelling. Prinsen (1906) geeft een overzicht van vertellingen met het betreffende motief maar zonder het fabliau, waarop Leendertz (1906) wees, en zonder de Schwankmäre.
voetnoot12
Zie voor de grafelijke vertegenwoordigers in Vlaanderen: Nowé 1929 en Van Rompaey 1967. Voor de hertogelijke vertegenwoordigers in Brabant: Kerremans 1948. Een monografie over de Hollandse baljuws ontbreekt; over hen o.a. Fockema Andreae 1932; Fruin 1876, p. 47-51; Fruin 1922, p. 66-71; De rekeningen van de grafelijkheid van Holland, VII-XXIV; Kossmann-Putto 1982, p. 31-43 en Van den Arend 1993. Over ambtsmisdrijven ook: Berents 1985, p. 163-169. Over het compositierecht: Van Caenegem 1954, p. 311-319 en Van den Arend 1993, p. 318-319. De Brabantse enquête van 1389 is uitgegeven door Bolsée (1929). Vgl. ook de excessen van de Hollandse baljuws in de periode 1572-1810: Van den Bergh 1857.
voetnoot13
Onnutte zijn personen ‘die schadelijk en gevaarlijk worden geacht hetzij voor de openbare orde, hétzij voor de goede zeden, hetzij in het algemeen voor de belangen van het land, de heerlijkheid of de stad’ (Ganshof 1944, p. 74); zij werden doorgaans verbannen. Daarbij ging het vooral om prostitutie (p. 72-74). Ganshof geeft voorbeelden uit Vlaanderen, Brabant en Holland. Zie o.a. ook Fruin 1882, I: in 1464 werden drie vrouwen om hoerre onnuttichheit ende quader hantieringe ende geselschap, dat sy hantierden by nacht ende by dage uit de stad Dordrecht gezet (p. 325); hetzelfde overkwam in 1465 Cornelis Pieterszoen om synre onhoesscher wandelingen ende quader hantieringen (p. 326).
voetnoot14
Het aannemen van steekpenningen was realiteit: zie bijvoorbeeld Berents 1985, p. 42-43. Dr. T. Meder deed mij de volgende suggestie voor een reconstructie van het vers aan de hand: Die helfte salic u besorghen. - Besamusca en Mantingh zien in mien in vs. 69 niet de cnape, maar de baljuw (1992, p. 112, aantekening bij vs. 66). Ik interpreteer van mien daarentegen als ‘jegens mij’; in dat geval vraagt de jongeman om een welwillende houding. De veronderstelling dat de baljuw handelt volgens de stelregel ‘voor wat hoort wat’ èn het feit dat er over geld gesproken wordt, hebben mij ertoe gebracht het aanbieden van smeergeld te veronderstellen. Dat de baljuw in deze vertelling misschien corrupt is, impliceert overigens niet noodzakelijk dat de tekst ‘geplaatst moet worden tegen de achtergrond van perikelen rond de corrupte Dordtse baljuw’ (Besamusca & Mantingh 1992, p. 112, aantekening bij vs. 2); ‘perikelen rond Dordtse baljuws’ is een juistere weergave van mijn veronderstellingen.
voetnoot15
Van Anrooij 1986; Pleij 1988, p. 374 n. 5.
voetnoot16
Kerremans 1948, p. 57-62. In de processen-verbaal van de enquête van 1389 worden deze ambtsdragers dan ook zonder uitzondering als ‘amman’ en ‘meier’ aangeduid; de enige keer dat er van een ‘baljuw’ sprake is (in klacht nr. 686 [Bolsée 1929, p. 275]), gaat het om een Vlaming: de baljuw van het Brugse Vrije. In Holland heette de grafelijke vertegenwoordiger van Heusden ‘drossaard’, maar dit gebied was van Brabant verworven en de functionaris had zijn oorspronkelijke benaming behouden (De rekeningen van de grafelijkheid van Holland, p. XIII).
voetnoot17
Henderikx 1977, p. 53; Berents 1985, p. 163-169; Van den Arend 1993, p. 246 - zie ook p. 247 voor ‘de rechtslegende over de gestolen koe’.
voetnoot18
Over dit motief: o.a. Schofield 1893; Bédier 1969, p. 449-450; Frosch-Freiburg 1971, p. 170-176.
voetnoot19
Leendertz 1845-1847, p. 257-261, Boek II, vs. 3642-3751.
voetnoot20
Er zijn ook versies waarin de vrouw trouw is (volgens Schofield behoren ze tot de eerste fasen in de ontwikkeling van het motief); wanneer de jaloerse echtgenoot haar beproeft, wordt hij het slachtoffer van zijn eigen opzet.
voetnoot21
Beuken 1950, p. 39-45 (over de nederzetting) en 60-104 (over de conflicten). Beuken is van mening ‘dat de onenigheden met Brugge zeer zeker ten dele te wijten zijn aan de egoïstische mentaliteit van de Hanzeaten, die steeds belust waren op privilegiën en wier streven er welhaast op gericht was in bepaalde handelsgebieden een handelsmonopolie te verwerven’ (p. 62); dit is in overeenstemming met de negatieve typering van de Oosterling in de komische versvertelling.
voetnoot22
Genesis 2, vs. 24; Mattheüs 19, vs. 5-6; Marcus 10, vs. 7-8; 1 Corinthiërs 7, vs. 3-4; Efeziërs 5, vs. 31. Zie ook Londner 1973, p. 219-220, 226, 231. Voor de reciprociteit: Londner 1973, p. 39-41 en 299. Zie verder nog Warnar 1995, p. 87.
voetnoot23
Vgl. voor de nadruk op de eer een soortgelijke wending in Potters Der minnen loep (Leendertz 1845-1847, p. 118), Boek I, vs. 3176-3178: Noch prisic bet een vrouwen naem, / Die zedich waer ende goederhande, / Ende truwelic droeghe der minnen bande.
voetnoot24
Dallapiazza wijst erop dat het in de voorhoofse en hoofse situatie gaat om de disciplinering van de man, ‘in den Modellen der wahrscheinlich stadtorientierten Didaktiken aber steht die Frau im Zentrum. Folgerichtig wird hier vor allem die Frau als vom Teufel und seinen Veführungen bedroht dargestellt’ (1981, p. 86).
voetnoot25
Zie voor de consensustheorie: Londner 1973, p. 35-37; Brundage 1987, p. 87, 262-265, 414 (zie verder het register s.v. ‘marriage’; Brooke 1989, p. 126-143. Over de huwelijkspraktijk: De Meyer & Van den Elzen 1988; Bange & Weiler 1987 en Dresen-Coenders 1977, p. 31.
voetnoot26
Lodder 1994 (hier: p. 134-145). Het aanvechten van kerkelijke dogma's omtrent het huwelijk komt ook in Duitsland voor: Dallapiazza 1981, p. 116-117. Londner concludeert op basis van de Mären dat de kerkelijke opvattingen over echtbreuk nog niet doorgedrongen waren, maar dat men nog uitging van de traditionele opvatting dat alleen de echtbreuk door de vrouw een vergrijp was en wel tegen het recht en de eer van de man (1973, p. 281). De consensustheorie werd evenmin volledig aanvaard: ‘The general public remained convinced that a marriage had to be consummated sexually before it was “real”’ (Brundage 1987, p. 547).
voetnoot27
Zie voor de fabliaux: Nykrog 1973, p. 111-113; voor de Mären: Londner 1973, p. 273.
voetnoot28
Die Wiedervergeltung (Fischer 1961, p. 1-3) wordt door Duitse onderzoekers enkel met Boccaccio in verband gebracht (Frosch-Freiburg 1971, p. 225 n. 4; Langensiepen 1980, p. 111); de mogelijkheid dat Folz (ca. 1435-1513) onze komische versvertelling als bron benut heeft, verdient echter in overweging genomen te worden. - Verwijs (1860, p. X), Worp (1897, p. 389) en Te Winkel (1922, p. 84) meenden dat de komische versvertelling bewerkt was naar een Oudfrans fabliau. Bedoelde tekst, Le Clerc qui fu repus derriere l'Escrin van Jean de Condé (MR IV, p. 47-52), heeft met de Middelnederlandse versvertelling enkel en alleen een scrine gemeen; voor het overige hebben ze niets gemeenschappelijks. Over de verhouding tussen de komische versvertelling en de novelle van Boccaccio: Dempster 1932, p. 939-941.
voetnoot29
Schneider-Pachaly 1970, p. 167-168.
voetnoot30
Langensiepen 1980, p. 90; vgl. Londner 1973, p. 299.
voetnoot31
Vgl. Pleij 1988, p. 260-261.
voetnoot32
Deze sententie vinden we bijna letterlijk terug in Der man floch sein pös weib von himel pis in die hel (1559 [Goetze 1894, no. 235, p. 121-125]), een Schwankmäre van Hans Sachs: Ein frümb weib tregt der ern ain kron, / Die irem man ist unterthon (vs. 169-170).

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken