Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Pit-tah de grijze wolf (1923)

Informatie terzijde

Titelpagina van Pit-tah de grijze wolf
Afbeelding van Pit-tah de grijze wolfToon afbeelding van titelpagina van Pit-tah de grijze wolf

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.78 MB)

Scans (9.16 MB)

ebook (2.98 MB)

XML (0.29 MB)

tekstbestand






Vertaler

S.J. Barentz-Schönberg



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman
vertaling: Amerikaans-Engels / Nederlands


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Pit-tah de grijze wolf

(1923)–Jack London–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

Vierde hoofdstuk.
De goden gaan op reis.

Tegen den herfst toen de dagen korter werden en de kou scherper sneed, kreeg Pittah de kans zijn vrijheid te herwinnen. Verscheiden dagen lang was er al een groote drukte in het kamp geweest. Het zomerkamp werd afgebroken en met pak en zak vertrok de heele stam om voor den winter te gaan jagen. Pittah zag dit alles aan met schitterende oogen en toen de tenten naar beneden kwamen en de kano's aan den oever geladen werden, begreep hij alles - en kalm besloot hij achter te blijven. Hij wachtte een gunstige gelegenheid af en sloop het kamp uit naar het bosch. Hier, in het stroomende water, waar het ijs zich reeds begon te vormen, verborg hij zijn spoor. Toen kroop hij in een dicht

[pagina 78]
[p. 78]

kreupelboschje en wachtte. De tijd verliep en hij sliep eenige uren.

De stem van Grijzen Bever, die zijn naam riep, wekte hem. Er waren nog meer stemmen. Pittah kon de stem hooren van Grijzen Bevers squaw, Kloo-kooch en van Mitsah, hun zoontje.

Pittah beefde van angst en ofschoon hij neiging had uit het boschje te voorschijn te komen, deed hij het niet. Na een poosje zwegen de stemmen en eenigen tijd later kwam hij te voorschijn, om van zijn overtuiging te genieten. Het begon donker te worden en hij speelde tusschen de boomen, genietend van zijn vrijheid. Toen, eensklaps, voelde hij zich zeer eenzaam. Hij ging zitten en luisterde naar de stilte van het woud. Dat niets zich bewoog of geluid gaf, verontrustte hem. Hij voelde gevaar om zich heen, onbekend, ongezien. Hij was bang voor de hooge boomen en de donkere schaduwen, die alle mogelijke gevaarlijke dingen konden verbergen.

En dan was het koud. Hier was geen warme kant van een tent waar hij tegen kon liggen, zijn pooten werden koud en hij trippelde van den eenen voet op den andere. Hij sloeg zijn pluimstaart eromheen en zag in zijn geest het kamp, de tenten en het vlammende vuur. Hij hoorde de schrille stemmen der vrouwen, de basgeluiden der mannen, het geknor der honden. Hij had honger en hij herinnerde zich stukken vleesch, en visch, die hem waren toegeworpen. Hier was geen vleesch - niets dan dreigende en oneetbare stilte.

Zijn gevangenschap had hem verslapt, hij was vergeten hoe hij voor zich zelf moest zorgen. De nacht gaapte om hem heen. Zijn zintuigen, gewend aan het rumoer van het kamp, aan zien en hooren, hadden nu niets te doen. Er was niets te zien, niets te hooren.

Hij begon zachtjes te janken van angst, maar hij zweeg weer, uit vrees de onbekende gevaren tot zich te trekken. Een boom, krakend door de kou, maakte een scherp geluid.

[pagina 79]
[p. 79]

Hij gilde van angst en holde in panischen schrik naar het dorp. Hij voelde een overweldigend verlangen naar bescherming en gezelschap der menschen. Hij rook de kamplucht, hij hoorde de kreten en geluiden. Hij rende het bosch uit en kwam op de vlakte door de maan beschenen - maar het dorp was verdwenen.

Verlaten dwaalde hij door het eenzame dorp, snuffelde aan den afval en datgene wat de goden hadden achtergelaten. Gaarne had hij thans steenen gevoeld, die een woedende squaw naar hem wierp; gaarne had hij Grijzen Bevers zware hand in drift op hem zien neerdalen; met genot zou hij Lip-lip en den heelen, laffen troep honden welkom geheeten hebben.

Hij kwam aan de plaats waar Grijzen Bevers tent had gestaan. Daar ging hij zitten en keek naar de maan. Zijn keel bewoog krampachtig, zijn bek ging open en zijn eenzaamheid en vrees, zijn verdriet om Kiche, zijn geleden ellende, zijn toekomstige gevaren, alles welde op in één hartverscheurenden kreet. Het was het lange wolfgehuil, luidkeels en treurig - het eerste gehuil dat hij ooit had geuit.

Het aanbrekende daglicht verjoeg zijn angst, maar deed zijn gevoel van verlatenheid toenemen. Het duurde niet lang of hij had zijn besluit genomen. Hij rende het bosch in en volgde de rivier stroomafwaarts. Den heelen dag liep hij zonder rusten. Hij scheen wel gemaakt om eeuwig te kunnen doorloopen. Zijn ijzersterk lichaam kende geen vermoeienis. En zelfs toen de vermoeidheid kwam, hielp zijn erfelijk uithoudingsvermogen hem zijn lichaam voortbewegen.

Waar de rivier tegen steile rotsen klaterde, klom hij op de hooge bergen erachter. Rivieren en stroomen zwom hij over. Vaak liep hij op het dunne ijs dat zich gevormd had en meer dan eens zonk hij erdoor en worstelde tegen den ijskouden stroom. En steeds zocht hij het spoor, waar de goden de rivier verlaten hadden en het binnenland waren ingetrokken.

[pagina 80]
[p. 80]

Pittah was meer dan gewoon verstandig en zoekend liep hij voort, steeds door, steeds verder. In het midden van den tweeden dag, nadat hij dertig uren achtereen had geloopen, kòn hij niet meer. Hij had in veertig uren niet gegeten en hij was uitgeput van honger. Zijn mooie vacht was vuil door het herhaalde worstelen in het ijskoude water. Zijn breede voetzolen waren gekwetst en bloedend. Hij begon te hinken en dat werd steeds erger. Bovendien begon het te sneeuwen - ruwe, vochtige, kleverige sneeuw, glibberig onder de voeten, zoodat de weg hoe langer hoe moeilijker en pijnlijker werd.

Kort voor het invallen van de duisternis had Kloo-kooch een rendier gezien, dat aan de rivier kwam drinken en Grijze Bever had het met een welgemikt schot gedood. Daardoor kampeerden zij, die van plan waren geweest de rivier over te steken, aan dezen oever. Was dit niet het geval geweest, dan was Pittah voorbijgeloopen en gestorven of hij had zich misschien bij zijn wilde broeders gevoegd - en was een wolf gebleven tot aan het eind van zijn dagen.

De nacht was aangebroken. De sneeuw viel dichter en zacht huilend hinkte Pittah verder, toen hij plotseling een versch spoor vond. Zoo versch was het, dat hij het dadelijk herkende. Jankend van opwinding volgde hij het naar den oever der rivier en tusschen de boomen. Kampgeluiden klonken in zijn ooren. Hij zag den gloed van het vuur, hij zag Kloo-kooch bezig met koken en Grijzen Bever die op zijn hurken zat en een stuk rauw vet oppeuzelde. Er was versch vleesch in het kamp!

Pittah verwachtte een pak slaag. Hij kromp ineen en zijn haren gingen overeind staan bij de gedachte daaraan. Toen kwam hij dichterbij. Hij vreesde de slagen die hem wachtten, maar hij wist ook dat het heerlijke warme vuur, de bescherming der goden, het gezelschap der honden daar waren.

Kruipend en sluipend naderde hij het vuur, nederig en slaafs onderworpen. Hij kroop recht naar Grijzen Bever en eindelijk ging hij liggen aan de voeten van zijn meester,

[pagina 81]
[p. 81]

vrijwillig, uit eigen beweging de gevangenschap verkiezend.

Bevend wachtte Pittah op de bestraffing die zou komen. Toen maakte de hand boven hem een beweging. Onwillekeurig kromp hij ineen onder den verwachten slag. Die viel niet. Hij keek tersluiks omhoog. Grijze Bever brak zijn stuk vet in tweeën. Grijze Bever bood hem een stuk aan. Zacht en achterdochtig rook hij eraan en begon toen langzaam te eten. Grijze Bever beval dat hem vleesch gebracht moest worden en hield de andere honden op een afstand, terwijl hij at.

Daarna ging Pittah dankbaar en voldaan aan Grijzen Bevers voeten liggen, starend naar het vuur dat hem verwarmde, met de oogen knippend en sluimerend, veilig in het weten dat de morgen hem vinden zou, niet eenzaam dwalend in het kale woud, maar in het kamp der mensch-dieren, bij de goden wien hij zich had gegeven en van wie hij in het vervolg afhankelijk was.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken