Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Pit-tah de grijze wolf (1923)

Informatie terzijde

Titelpagina van Pit-tah de grijze wolf
Afbeelding van Pit-tah de grijze wolfToon afbeelding van titelpagina van Pit-tah de grijze wolf

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.78 MB)

Scans (9.16 MB)

ebook (2.98 MB)

XML (0.29 MB)

tekstbestand






Vertaler

S.J. Barentz-Schönberg



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman
vertaling: Amerikaans-Engels / Nederlands


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Pit-tah de grijze wolf

(1923)–Jack London–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

Vijfde hoofdstuk.
De wederzijdsche overeenkomst.

In December ging Grijze Bever de Mackenzie op. Mit-sah en Kloo-kooch vergezelden hem. Eén slede mende hij zelf, getrokken door honden die hij had gekocht of geleend. Een tweede, kleinere slee werd gemend door Mit-sah en daarvóór liep een span jonge honden. Het was eigenlijk meer speelgoed, doch Mit-sah genoot ervan en leerde honden mennen en leiden, terwijl de jonge honden daarmee in het gareel leerden loopen. Bovendien deed de slede al eenigen dienst, want zij droeg ongeveer tweehonderd pond bagage en voedsel.

Pittah had de kamphonden al in het gareel zien zwoegen, zoodat hij zich niet al te veel verzette, toen hij zelf voor

[pagina 82]
[p. 82]

het eerst erin moest. Om zijn hals kreeg hij een met mos gevulden band die door twee riempjes verbonden was aan een riem die over zijn borst en zijn rug liep. Daarmee werd hij vastgemaakt aan het lange touw, waarmee hij de slee voorttrok.

Er waren zeven jonge honden in het span. De andere waren vroeger in het jaar geboren, en waren negen of tien maanden oud, terwijl Pittah slechts acht maanden was. Iedere hond was met een enkel touw aan de slee vastgebonden. Er waren geen twee touwen gelijk; zij scheelden ieder wel een hondenlengte. Ieder touw was vastgemaakt aan een ring voor aan de slee. De slee zelf was zonder loopers en gemaakt van berkenbast met opgebogen voorgedeelte om de sneeuw weg te schuiven en de honden liepen in waaiervorm voor de slede uit, zoodat de een niet op de hielen van den ander kon trappen.

Bovendien had die waaiervorm nog een ander voordeel. Doordat de touwen van verschillende lengte waren, konden de honden die achter liepen de voorste niet aanvallen. Als een hond een ander wilde aanvallen, moest hij dus een nemen die aan een korter touw liep, in welk geval hij tegenover den hond stond, maar ook tegenover de zweep van den bestuurder. Maar het beste van alles was, dat de hond die trachtte een voor hem loopenden hond aan te vallen, de slede sneller moest voorttrekken en dat, hoe sneller de slee ging, hoe sneller de aangevallen hond kon wegloopen. Hoe harder hij liep, des te harder liep de hond achter hem - en eveneens al de andere. Daardoor kwam in ieder geval de slede vlugger vooruit en bleek dus weer de ontwikkeling van den mensch boven de dieren.

Mit-sah geleek op zijn vader, van wien hij veel verstand had geërfd. Hij had Lip-lips vervolging van Pittah wel opgemerkt; maar toen was Lip-lip het eigendom van een ander en Mit-sah had nooit meer durven doen dan nu en dan een steen naar hem toe gooien. Maar nu was Lip-lip zijn hond en hij wreekte zich door hem aan het langste

[pagina 83]
[p. 83]

touw vast te binden. Dat maakte Lip-lip tot den leider en dat was schijnbaar een eer. Maar in werkelijkheid maakte hem dit tot den gehate en vervolgde van het span.

Zoodra de slede zich in beweging zette, rende het span Lip-lip na en de vervolging duurde zoo den heelen dag.

In het eerst keerde hij zich naar zijn vervolgers, woest en trotsch op zijn waardigheid. Maar dan sloeg Mit-sah hem met de dertig voet lange zweep in het gezicht, waardoor hij gedwongen was zich om te keeren en voort te rennen. Lip-lip was niet bang voor de honden, maar wel voor de zweep en het eenige dat hij doen kon, was zijn touw gespannen houden om vóór de tanden van zijn makkers uit te blijven loopen.

Maar de geest van den Indiaan was nog sluwer. Om de honden te prikkelen hun leider na te jagen, bevoorrechtte Mit-sah Lip-lip boven al de andere. Deze gunstbewijzen wekten hun haat en jaloerschheid op. In hun bijzijn gaf Mit-sah hem vleesch en hem alleen. Dat maakte ze dol, ze tierden buiten het bereik van de gevreesde zweep, terwijl Lip-lip het vleesch verslond en Mit-sah hem beschermde.

En als er geen vleesch was, hield Mit-sah het span op een afstand en deed alsof hij Lip-lip iets gaf.

Pittah schikte zich gewillig in zijn taak. Hij wist hoe nutteloos het was zich te verzetten tegen den wil van zijn goden. Bovendien was hij Kiche bijna vergeten en de eenigen waar hij thans nog aan dacht, waren zijn meesters. Hij werkte dus hard en was gehoorzaam en aan tucht gewend. Hij was trouw en gewillig.

Den honden echter gaf hij honderdvoudig hun beten terug, die zij hem in den tijd van Lip-lips heerschappij hadden toegebracht. Maar Lip-lip was niet langer de leider - behalve wanneer hij aan het eind van zijn touw voor zijn makkers uitvluchtte en de slede achter hem aandanste. In het kamp bleef hij altijd vlak bij Mit-sah en Grijzen Bever of Kloo-kooch. Hij durfde zich niet van de goden verwijderen, want nu had hij alle honden tegen zich en hij proefde

[pagina 84]
[p. 84]

nu ten volle de bitterheid zijner vroegere vervolgingen van Pittah.

Bij den val van Lip-lip had Pittah de leider van den troep kunnen worden. Maar daarvoor was hij te somber en te eenzelvig. Hij tuchtigde alleen zijn makkers, anders deed hij alsof zij niet bestonden. Zij gingen uit den weg, als hij aankwam en zelfs de moedigste durfde hem zijn vleesch niet wegnemen. Integendeel, zij verslonden hun eigen voedsel snel, uit vrees dat hij het hun zou afnemen. Pittah kende de wet goed - verdruk den zwakke, gehoorzaam den sterke. Hij at zijn aandeel zoo snel hij maar kon. En wee! den hond die nog niet klaar was. Een gegrom, geblikker van scherpe tanden en de hond klaagde huilend zijn leed aan de meedoogenlooze sterren, terwijl Pittah zijn eten voor hem opat.

Soms echter verzette zich een hond tegen een dergelijke behandeling. Zoodoende werd Pittah in ‘training’ gehouden. Hij wilde zijn bizondere plaats in den troep behouden. Doch zulke gevechten waren kort van duur. Hij was te vlug voor de andere. Zij bloedden uit verscheiden wonden voor zij wisten wat er eigenlijk gebeurde en waren verslagen nog voor zij begonnen waren te vechten.

Even streng als de tucht der goden was, even streng was die van Pittah onder zijn makkers. Hij gunde ze nooit eenige rust. Hij dwong ze tot een onafgebroken eerbied voor hem. Onderling mochten zij doen wat zij wilden. Dat ging hem niet aan. Maar het ging hem wel aan dat zij hem uit den weg gingen als hij verkoos tusschen hen door te wandelen en dat zij voortdurend zijn meesterschap over hen erkenden. Een spoor van stijve pooten bij hen, een opgetrokken lip, overeind staand haar en hij vloog ze aan, meedoogenloos en wreed, hen snel overtuigend van hun verkeerde wijze van optreden.

Hij was een afschuwelijke tiran. Zijn heerschappij was zoo streng mogelijk. Hij verdrukte de zwakken uit alle macht. Niet voor niets was hij in de dagen van zijn prille

[pagina 85]
[p. 85]

jeugd blootgesteld aan den onbarmhartigen strijd om het leven, toen zijn moeder en hij, alleen en zonder hulp, bleven bestaan in de wreede omgeving van de Wildernis. En niet voor niets had hij zacht leeren loopen wanneer sterkeren langs gingen. Hij verdrukte de zwakken, maar eerbiedigde de sterken. En tijdens de lange reis met Grijzen Bever bleef hij op een afstand van de volwassen honden in de kampen der vreemde mensch-dieren, die zij ontmoetten.

De maanden verliepen en nog steeds zette Grijze Bever zijn reis voort. Pittah's krachten ontwikkelden zich in die lange uren van werken en zwoegen en het scheen dat zijn geestelijke ontwikkeling thans voltooid was. Hij beschouwde de wereld in een somber, wreed licht. Hij vond haar woest en brutaal, zonder warmte, liefkoozingen of genegenheid.

Hij had geen genegenheid voor Grijzen Bever. Die was een god, maar een zeer woeste god. Pittah was blij dat hij hem als een god kon beschouwen, maar hij miste heel diep in zijn hart toch iets. Wat, wist hij zelf niet.

Pittah wist dus niet welk een zegen de hand van een mensch hem kon brengen. Hij hield zelfs niet van menschenhanden. Hij was er bang voor. Weliswaar gaven zij soms vleesch, maar meermalen gaven zij pijn. Handen waren dingen die men uit den weg moest blijven. Zij wierpen steenen, zwaarden, stokken, zweepen, knuppels, gaven slagen, stompen en als zij hem aanraakten, knepen, trokken en mishandelden zij hem.

Hij hield ook niet van kinderen, die waren zoo wreed.

Het was in een dorp bij het Groote Slavenmeer, dat hij, zooals alle honden in alle dorpen deden, voedsel ging zoeken. Een jongen was bezig met een bijl bevroren rendiervleesch klein te hakken en de splinters vlogen rond in de sneeuw. Pittah, zoekend naar voedsel, bleef staan en begon de splinters op te eten. Hij zag dat de jongen de bijl neerlegde en een dikken knuppel opnam. Pittah sprong opzij en kon nog juist den slag ontwijken. De jongen achtervolgde hem en hij, een vreemdeling in het dorp, vluchtte

[pagina 86]
[p. 86]

tusschen twee tenten, waar hij zich den uitweg door een hoogen dam zag afgesneden.

Nu was er geen ontkomen voor Pittah. Met opgeheven knuppel naderde de jongen den hond. Pittah was woedend. Hij ging met overeind staand haar grommend een stap vooruit. Zijn gevoel van rechtvaardigheid was gekwetst. Hij kende de wet dat alle afval van vleesch, zooals afspringende stukjes bevroren rendier, behoorde aan den hond die ze vond. Hij had geen kwaad gedaan, hij had geen enkele wet geschonden en toch maakte die jongen zich gereed hem een pak slaag te geven. In een aanval van dolle drift wierp hij den jongen achterover in de sneeuw en scheurde met zijn tanden de hand open, die den knuppel vasthield.

Maar nu wist Pittah dat hij een van de wetten der goden had overtreden. Hij had zijn tanden geslagen in het heilige vleesch van een hunner en kon dus een vreeselijke straf verwachten. Hij vluchtte naar Grijzen Bever, achter wiens beschermende beenen hij kroop toen de gebeten jongen en diens familie om wraak vroegen. Maar zij vertrokken onvoldaan. Grijze Bever verdedigde Pittah. Dat deden Mit-sah en Kloo-kooch ook.

En nu begreep Pittah dat er soorten van goden waren. Hij moest alles verdragen van zijn eigen goden, maar hij was niet gedwongen onrechtvaardigheden van andere goden te verduren zonder zijn tanden te gebruiken.

Maar hij zou dien dag nog meer omtrent die wet leeren.

Toen Mit-sah alleen in het bosch brandhout sprokkelde, ontmoette hij den jongen die gebeten was. Er waren nog andere jongens bij hem. Er vielen vinnige woorden. Toen vlogen al de jongens op Mit-sah aan. Het begon er leelijk voor hem uit te zien. Slagen regenden op hem van alle kanten.

Pittah bleef eerst toezien. Dat was een zaak die de goden aanging, niet hem. Daarna begreep hij dat Mit-sah, een van zijn eigen goden, mishandeld werd. Met een woesten sprong was hij tusschen de vechtenden. Vijf minuten later

[pagina 87]
[p. 87]

renden de vluchtende vreemde jongens bloedend naar huis. Pittah's tanden waren niet werkeloos gebleven.

Toen Mit-sah het gebeurde in het kamp vertelde, beval Grijze Bever dat Pittah vleesch gebracht moest worden, veel vleesch, en toen de hond meer dan verzadigd, slaperig bij het vuur lag, wist hij dat hij goed had gehandeld.

De maanden verliepen, Pittah werd steeds woester, wilder, eenzelviger maar de band die hem aan zijn meesters hechtte, werd hoe langer hoe sterker.

En als eenmaal Kiche zou komen om hem te halen, zou hij niet met haar gaan en de goden, die hem eten en warmte gaven, verlaten.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken