Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Oom Jan leert zijn neefje schaken (1968)

Informatie terzijde

Titelpagina van Oom Jan leert zijn neefje schaken
Afbeelding van Oom Jan leert zijn neefje schakenToon afbeelding van titelpagina van Oom Jan leert zijn neefje schaken

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.78 MB)

XML (0.24 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/pedagogiek
non-fictie/sport


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Oom Jan leert zijn neefje schaken

(1968)–Max Euwe, Albert Loon–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 25]
[p. 25]

5. Meneer M. bedacht zich bijtijds

‘Meneer M. was bijzonder in zijn nopjes, dat hij met zijn spel zo opgeschoten was. Hij stelde zich al voor wat een blij gezicht de koning zou zetten, als hij gehoord had, wat er met al die officieren en pionnen gedaan zou kunnen worden. Nu zou hij zelf wel begrijpen, dat hij zich niet langer hoefde te vervelen. Meneer M. stond al op het punt naar de koning te gaan, hij had zich al keurig gekleed, hij had nog eens goed overdacht, wat hij zeggen zou, hij had zelfs zijn bord en stukken al ingepakt, toen hij op 't laatste moment een gewichtig besluit nam.

“Ik ga nog niet,” zei hij tegen zichzelf. “Ik wacht nog een paar dagen. Misschien vind ik nog wel iets, wat het spel nog mooier maakt. Ik ga eerst maar eens een wandeling maken. Frisse lucht is goed, vooral als je lang in huis gezeten hebt.” Maar meneer M. was nog niet ver van huis, toen hij met een stem, waar hij zelf van schrok, uitriep:

“Maar hoe is dàt mogelijk, hoe heb ik dàt kunnen vergeten! Gauw terug naar huis! Wat een geluk, dat ik niet naar de koning ben gegaan, die had me vast uitgelachen.”

Thuisgekomen, zette meneer M. dadelijk de stukken op zijn bord en prevelde: “Haastige spoed is zelden goed. Door mijn blijdschap had ik één ding vergeten. Maar de koning zou het direct gezien hebben.

In de oorlog blijven toch niet alle officieren en soldaten in leven? Ze sneuvelen toch vaak en hoeveel worden er niet gevangen genomen? Op die manier worden de legers steeds kleiner.

Dàt moet in mijn spel ook gebeuren. Van dat bloedvergieten moet ik niets hebben, maar dat “gevangen nemen”, natúúrlijk, dat moet ik in míjn spel ook kunnen.

Ik zal maar eenvoudig beginnen. Het witte leger heeft de eerste beurt. Nu, dan moet de pion van mijn linkse toren maar twee velden vooruit. Nu gaat het zwarte leger ook iets doen. Ja, om beurten mogen zij nu een officier of een pion op een andere plaats zetten. Ik laat het zwarte leger precies hetzelfde doen als het witte. De zwarte pion aan dezelfde kant van het bord ook twee velden vooruit.

[pagina 26]
[p. 26]

Wat zie ik nu? Twee vijanden, twee pionnen, staan recht tegenover elkaar. Wat kunnen ze doen? Niets! Ze kunnen elkaar hoogstens met lelijke gezichten aankijken.

Maar dat is alles! Verder moeten ze onbeweeglijk tegenover elkaar blijven staan. Ze hebben immers allebei een veld, een plaats, voor zichzèlf gekregen. Twéé pionnen of twee officieren op één veld, dat gáát gewoon niet. Ze blijven dus rustig staan, in één lijn, achter elkaar. Ze zijn daarom veel verstandiger dan die twee bokken, die elkaar tegenkwamen op een smalle plank over een sloot.

Die stonden net zó tegenover elkaar als die pionnen. Maar ze waren lang niet zo verstandig. Ze begonnen te duwen en te vechten en vielen natuurlijk samen in de sloot.

Dat weet ik dus vast.” zegt meneer M. met de vinger tegen zijn voorhoofd. “Als twee pionnen zó tegenover elkaar staan, dan kunnen ze elkaar geen kwaad meer doen. Dat is prettig voor allebei. Ze hebben hun plicht gedaan en zijn er levend afgekomen.

Maar nu doe ik iets anders.

Die witte pion zet ik op dezelfde plaats. De zwarte gaat weer naar zijn oude plaatsje terug. En nu neem ik zijn buurman, die pion voor het paard, laat ik zeggen de “paardpion”. Die gaat twee velden vooruit. Die is niets bang. Wat zie ik nu? Twee pionnen, die schuin tegenover elkaar staan. Dat is een ander geval.

De witte pion denkt natuurlijk: Een zwarte pion recht tegenover mij, dat betekent niets. Die kan ik in de gaten houden. Maar die sinjeur zo schuin tegenover mij. Dàt wordt me een beetje te gevaarlijk. Nú kan ik nog zien, wat hij van plan is, maar straks doet hij nòg een stap, dan staat hij vlak naast me en dan kan hij gewoon verder marcheren zonder dat ik er iets aan kan doen. Dat nooit! Daar ga ik wat aan doen. Ik stap van mijn veld af, stap op het veld van mijn vijand, neem hem gevangen en zet hem buiten het bord. Ziezo, een vijand minder!

Maar in dit geval had natuurlijk ook de zwárte pion zo bijdehand kunnen zijn. Dan was hij op de plaats van de witte pion gaan staan en had hij de witte pion buiten het bord gezet.

Dus,” zegt meneer M., “ik laat de pion schuin “slaan”. Het is

[pagina 27]
[p. 27]

niet verplicht, maar hij mag het doen, als hij het nodig vindt. Ik ga weer iets anders proberen:

De witte pion laat ik staan. De zwarte gaat naar zijn oude plaats terug, maar op het veld, waar die zwarte pion zoëven stond, zet ik nu een zwarte loper.

Mag de pion nu de loper “slaan”?” vraagt meneer M. aan zichzelf.

“Natuurlijk,” antwoordt meneer M. “Het zou dom zijn, als hij het niét deed, want nu neemt hij nog wel een “officier” gevangen. En als de loper er zin in heeft, kan hij ook de pion slaan.

Goed, ik probeer hetzelfde spelletje met een paard. De witte pion staat steeds op dezelfde plaats. Nu kan de pion het paard “slaan”. Maar het paard kan de pion géén kwaad doen, want die kan met zijn “kromme sprong” nooit op de plaats van de pion komen, dat zou gewoon over de rand van het bord springen. Het paard staat daar dus allergevaarlijkst.

Zet ik in plaats van het paard een toren, dan wordt die toren ook geslagen, terwijl de toren de pion absoluut geen kwaad kan doen, want die kan nooit op de plaats van de pion komen, omdat hij zich in rechte richting bewegen moet. En zet ik nu nog even de koningin op de plaats van het paard, dan zie ik, dat de pion de koningin kan slaan en dat dóet hij natuurlijk óók, anders slaat de koningin de pion. Jongejonge,” zegt de heer M., “wat heeft die pion het druk gehad.

Maar ik kan het “slaan” door de pionnen ook nog op een andere manier aan de koning laten zien. Ik zet deze “stelling” op.



illustratie

[pagina 28]
[p. 28]

De linkse pion noem ik pion 1; deze kan het paard slaan. Pion 2 heeft keus: die kan de toren óf de loper slaan, allebei tegelijk gaat natuurlijk niet. Pion 3 slaat paard of koningin. Pion 4 slaat loper of koning. Pion 5 slaat koningin of loper. Pion 6 slaat koning of paard. Pion 7 slaat loper of toren. Pion 8 slaat paard.

Maar in deze stelling kunnen de “officieren” óók van zich afbijten. Ze hoeven niet álles van die kleine soldaten te nemen!

De linkse toren kan pion 1 slaan. Het paard slaat pion 4. De

illustratie

loper pion 2 of 4. De koningin slaat pion 3, 4 of 5. De koning pion 4, 5 of 6. De loper pion 5 of 7. Het paard pion 5. De toren pion 8.

Ziezo, nu hebben de “officieren” tenminste eens laten zien, dat zij die pionnen op hun beurt óók kunnen “slaan”.

Ik zeg zo hardop “de officieren”. Daar krijg ik nog een idee.

[pagina 29]
[p. 29]

Mogen officíeren “elkaar slaan”? Kan een witte loper zijn zwarte collega te lijf gaan? Kan een wit paard een zwart paard van zijn plaatsje verjagen om zelf op die plaats te gaan staan? Kan een loper een paard slaan? Mag zelfs een loper of een paard de koningin slaan? En - de dames - zijn die óók gevaarlijk voor elkaar?

Natuurlijk, natuurlijk,” zegt meneer M. met een diepe bromstem. “Dat kàn allemaal. Het spijt me wel voor de “dames”, dat die óók “geslagen” worden. Het is helemaal niet ridderlijk als een man een vrouw slaat, maar in mijn spel moet ik het wel toelaten. Trouwens, de dames zijn in mijn spel lang niet mis. Ze hebben zelfs twee maal zoveel te vertellen als de andere officieren.

Dus, nog eens, de officieren slaan elkáár ook. Het kan niet anders. Als er oorlog gevoerd wordt, zal de ene officier toch wel een andere vijandelijke officier gevangen nemen, als hij er de kans voor krijgt?

Ik zeg dus tot de koning:

Majesteit! In ons spel mogen de vijandelijke pionnen elkaar slaan, een pion mag óók een officier slaan. Natuurlijk mag een officier een pion slaan. En - de officieren - kunnen elkaar slaan, maar we mogen niet vergeten, dat wij met onze pion of officier gaan staan op de plaats van het stuk, dat we hebben weggenomen.

Maar,” vervolgt de heer M., “het lijkt me wel nodig, dat ik het “slaan” nog even op het bord bekijk. Ik moet een “stelling” bij de hand hebben.”

Een uur lang zit meneer M. nu met de stukken op het bord te goochelen.

Eindelijk roept hij: “Hoera! Ik heb het gevonden, en om nu die stelling niet te vergeten, zal ik hem even natekenen. Ik ben wel geen tekenaar, maar een paardekop lijkt altijd en een “portret” van de dame behoeft het ook niet te zijn.

Zo! Dat is mijn “stelling”. Even gauw de zaak controleren.

Het paard. Het witte paard kan slaan: loper, toren, koningin of paard. Het zwarte paard links kan slaan: loper of paard, het zwarte paard rechts slaat loper.

De loper. Witte loper links slaat zwarte loper. Witte loper rechts slaat toren. Zwarte loper links slaat: paard, loper of koningin.

[pagina 30]
[p. 30]

De toren. Zwarte toren bovenaan slaat koningin. Zwarte toren onderaan slaat: koningin of toren. Witte toren slaat: loper, paard of toren.

De koningin. Witte koningin slaat: loper, een van de torens of

illustratie

het paard. Zwarte koningin slaat witte toren.

Alleen het toneel, dat de dames elkaar slaan, heb ik niet in tekening kunnen brengen. Dat zal ik de koning dan wel bij een andere gelegenheid laten zien. De koningen had ik niet in mijn stelling nodig, want die mogen nooit geslagen worden. Als de koning geslagen kán worden, en er is geen redding mogelijk, is het spel verloren en daarmee afgelopen.

Ziezo,” zegt meneer M., “en nu geloof ik, dat ik met een gerust hart naar de koning kan gaan. Wat er nú nog voor de dag komt, dat zullen we wel oplossen, als de koning en ik eens een spelletje geprobeerd hebben...”

En datzelfde zeg ik ook,’ zegt oom Jan. ‘Wat nú nog te leren valt, en dat is heus nog niet zo weinig, dat moet dan maar gebeuren, als wij samen eens een partijtje zetten. En dat moet dan een volgende keer maar eens gebeuren.’

‘Ha!’ roept Jan.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken