Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Oom Jan leert zijn neefje schaken (1968)

Informatie terzijde

Titelpagina van Oom Jan leert zijn neefje schaken
Afbeelding van Oom Jan leert zijn neefje schakenToon afbeelding van titelpagina van Oom Jan leert zijn neefje schaken

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.78 MB)

XML (0.24 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/pedagogiek
non-fictie/sport


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Oom Jan leert zijn neefje schaken

(1968)–Max Euwe, Albert Loon–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 21]
[p. 21]

4. Schaaksprookje (Vervolg)

‘Zo Jan,’ zegt Oom de volgende avond tot zijn neef, ‘heb je zin nog een beetje schaakgeleerdheid op te doen?’

‘Heel graag, Oom, hoe vlugger wij opschieten, hoe gauwer ik met Kees en Theo een partijtje kan gaan spelen. Ze vragen telkens, hoe ver ik al ben. Ik heb ze iets van het sprookje verteld, maar ze hebben me verteld, dat er niets van waar is. Ze zeiden, dat er in die oude tijd héél andere stukken gebruikt werden. Is dat waar, Oom?’

‘Hm,’ zegt Oom, ‘ik mag wel goed oppassen voor die vrienden van jou. Maar wat ze zeggen is wáár. Wat het sprookje betreft: sprookjes zijn nooit echte waarheid, omdat ze nooit werkelijk gebeurd zijn. Maar je kunt er dikwijls iets van leren en daarom worden ze dan ook verzonnen.

En dat van die andere stukken is óók waar. Eerst werden er ook olifanten in het spel gebruikt in plaats van onze raadsheren, en er was geen machtige koningin, maar een mannelijke vizier, dat was een heel hoge heer aan het hof, maar die had in het scháákspel zowat niets te vertellen.

Maar ik vertel mijn sprookje verder. Zo kun je alles heel goed begrijpen, vind ik. We gaan dus op de oude weg voort. Zet maar even de stukken op. Alléén de acht officieren. Zo! Meneer M. heeft dus de koning en de koningin de wet voorgeschreven. Díe weten, waar ze zich aan te houden hebben. Nu neemt hij de raadsheer náást de koning in de hand en zegt: “Jij wilt bij de koning altijd een wit voetje halen, maar nu in mijn spel, moet je laten zien, wat je voor je koning over hebt. Als straks het spel in volle gang is, zul je je plaatsje naast de koning moeten verlaten, want je bent ook officier en een officier dient zijn koning het best midden in de strijd.

Daar ziet hij hoe de kansen staan en zo kan hij, als het nodig is, de koning berichten brengen óver de strijd. Iemand, die berichten overbrengt, heet ook wel een “loper”. Maar een loper moet kunnen “lopen”. In het spel moet hij net zoveel hokjes kunnen lopen, als hij nodig vindt. Maar hoe?

Laat eens zien, zoals hij nu staat, op zijn plaats naast de koning, kan hij in drie richtingen gaan: schuin naar rechts, dan loopt hij over drie witte velden; rechtuit, dan gaat hij

[pagina 22]
[p. 22]

over zwart, over wit, enz. Schuin naar links, dan loopt hij over vijf witte velden. Die schuine richting lijkt me wel geschikt.

Even kijken, hoe het met die andere raadsheer staat. Die staat nog braaf naast de koningin. In schuine richting naar rechts zou hij over de zwarte velden nog vijf velden kunnen lopen, hij zou ook rechtuit kunnen gaan, maar ook schuin naar links, ook steeds over zwart.

Ik merk iets eigenaardigs. Het is net, of die raadsheren zelf mij een goede raad willen geven. De raadsheer naast de koning zegt: “Meneer M., ziet u wel, dat ik het beste op de witte velden kan blijven lopen, dan kan mijn vriend altijd op zwart blijven. Wij kunnen dan samen in schuine richting het hele terrein doorkruisen.”

Zeker, zeker,” knikt meneer M. “Zó zal het zijn. Jullie gaan in schuine richting, net zoveel velden als nodig is en als er gevaar dreigt, komen jullie natuurlijk weer terug, net zoveel velden tot je weer veilig bent. Dat is prachtig zo! Nu de paarden! Een paard van een raadsheer is natuurlijk een jong, edel raspaard. En wat wil een jong paard nu liever dan springen, ja en dan het liefst van die gekke, kromme sprongen! Zó zal ik dus de beide paardjes in mijn spel ook laten springen. Ik moet ze dus eigenlijk om een hoekje laten springen. Dat doe ik zó: één hokje recht, één hokje schuin. Dàt is de beweging van de paarden. En zo komen ze van een zwart veld altijd op een wit veld en omgekeerd van een wit veld op een zwart. Dat is wel leuk, zo'n beetje afwisseling voor een jong volbloed paard.

Nu wil ik eerst eens gaan zien, wat de soldaten of boeren mogen doen. Die torens moeten maar het laatst aan de beurt komen.

Een goed soldaat moet steeds vooruit. Ik laat de pionnen dus ook alleen recht vooruit gaan. Voorlopig steeds één veld tegelijk. Maar nu zie ik, dat er twee velden overblijven, als van beide kanten een pion één veld vooruitkomt. Een dappere soldaat zal zo gauw mogelijk bij de vijand willen zijn. Daarom lijkt het mij beter, die soldaten óók wat vrijheid te geven. Ik spreek zó met ze af:

Jullie rukken altijd maar één veld tegelijk op, maar als jullie nog op je oorspronkelijke plaats staan en jullie willen de

[pagina 23]
[p. 23]

tegenstander tegemoet, dan mógen jullie ook twee velden tegelijk oprukken, maar 't hóeft niet. Jullie moeten zelf maar uitmaken, wat het beste is, éen of twée velden in de richting van de vijand. Maar onthoudt, als jullie eenmaal op mars zijn, dán mogen jullie steeds maar één veld tegelijk vooruit. Nu moet ik alleen nog maar zien, wat ik de torens zal voorschrijven. Ik vind dat het moeilijkste van alles. Het zijn in werkelijkheid stenen gebouwen, die blijven staan op de plaats, waar ze gebouwd zijn. Maar zulke onbeweeglijke dingen kan ik in mijn spel niet gebruiken. Als ze op de hoeken moeten blijven staan, zoals ze staan, dan doen ze geen dienst. Dan zijn het nutteloze versieringen van het bord. En in een leger mag niets nutteloos en onbeweeglijk zijn. Dus gaat het, zo het gaat, die torens moeten evenals de andere stukken bewegingsvrijheid krijgen. Ze moeten zich kunnen bewegen, maar in welke richting?

Laat ik nog eens even alle stukken nagaan.

De koning mag zich in alle richtingen bewegen, schuin en recht, voor- en achteruit, maar één veld tegelijk.

De koningin mag precies hetzelfde, nee, zij mag veel méér, want ze mag net zoveel velden, als ze zelf wil. Maar de hoofdzaak is: ze gaat in twee richtingen, schuin en recht. En de lopers mogen alleen in schuine richting, die mogen dus maar de helft van wat de koningin mag. Ha, maar nú ben ik ook klaar met de torens! Die geef ik de andere helft! De torens mogen zich alleen in rechte richting bewegen, net zoveel velden als ze willen, ook vooruit, achteruit, naar links en naar rechts.

Dat is prachtig verdeeld. Er is nu een behoorlijk verschil tussen de koningin en een gewoon officier, want zij mag nu twee maal zoveel doen als een loper en ook twee maal zoveel als een toren.

Ziezo, nu weet iedere officier en iedere soldaat, wat hij doen en niét doen mag. Nu moet ik eerst even uitrusten.”’

Oom Jan wacht nu ook een ogenblik met vertellen.

Vader, die net zo scherp heeft zitten opletten als zijn zoon, zegt: ‘Ik geloof, dat jullie nu al een mooi eind opgeschoten zijn. Als ik het goed gevolgd heb, dan weet Jan nu al vier dingen:

één, hoe het bord moet liggen; twee, hoe hij de stukken op 't

[pagina 24]
[p. 24]

bord moet plaatsen; drie, wat het doel van het spel is; en vier, wat de verschillende stukken zo al mogen.’

‘Dat noemen ze de loop van de stukken,’ zegt Oom.

‘Ik geloof, dat jullie nu wel met het eigenlijke schaken kunnen beginnen, is 't niet?’ vraagt Vader.

‘Nee, zóver zijn we nog niet. Nu maak je dezelfde fout, die meneer M. maakte, toen hij zover met zijn uitvinding was. Hij stond zelfs al gereed om naar de koning te gaan, gelukkig zag hij op 't laatste ogenblik, dat hij nog iets vergeten had!’

‘En wat was dat, Oom?’ vraagt Jan ongeduldig.

‘Dat,’ zegt Oom, ‘bewaren we voor een volgende keer, want nu moet je eerst eens laten zien, of je “de loop” van de stukken kent.’



illustratie
Beweging van toren en paard




illustratie
Beweging van loper en pion



Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken