Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Frank van Borselen en Jacoba van Beijeren (1790)

Informatie terzijde

Titelpagina van Frank van Borselen en Jacoba van Beijeren
Afbeelding van Frank van Borselen en Jacoba van BeijerenToon afbeelding van titelpagina van Frank van Borselen en Jacoba van Beijeren

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.24 MB)

ebook (3.35 MB)

XML (0.33 MB)

tekstbestand






Genre

drama

Subgenre

toneeltekst (modern)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Frank van Borselen en Jacoba van Beijeren

(1790)–Adriaan Loosjes–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 253]
[p. 253]

[41]

Langzaamerhand nam haare blijgeestigheid af. - Alleen als Borselen bij haar was schitterde altoos een vrolijk licht uit haare oogen, maar zijne noodzaaklijke afwezigheid ten hove, jaa die van eenige weinige uuren, bedroefde haar, en dikwerf vondt hij haar in traanen. Bathilde, aan eenen Hoveling verbonden, hadt haar ook verlaaten, en in de uitspanningen des Hofs schepte Jacoba geen behaagen. Zeer vlijtig woonde zij de oefeningen van den Godsdienst bij, en behalven Borselen was haar Biechtvader nu haar eenige vriend.

Met deezen op eenen avond alleen zittende, daar Borselen in 's Haage afwezig bleef, zeide de goede vader.

Mevrouw! nu hebben wij reeds weder den halven dag bij den anderen gezeten, en nog hebt gij bijkans geen woord gesproken.

Jacoba, terwijl zij bezig was met borduuren:

Vergeef mij mijne onwelleevendheid, goede Vader! mijne bezigheid heeft mij belet....

Biechtvader.

Ach, dierbaare Vriendin! Niet de bezigheid, die

[pagina 254]
[p. 254]

gij met zeker verdriet oefent, maar kwellingen der ziele zijn het, die u sprakeloos maaken, zo ras gij van Borselen niet ziet - die kwellingen zijn het, die uwe gezondheid doen kwijnen.

Jacoba.

Ik ben immers gezond.... schoon zwak; en als mijn Borselen bij mij is, ben ik vrolijk, maar...

Biechtvader.

Ontdek mij uwe zwaarigheid toch. Vertrouwt gij mij niet....

Jacoba.

Ach jaa! maar.... welaan, weet dan mijne gedachten... Ik zal niet lang meêr leeven, mijn Heer! Van maand tot maand, van week tot week kan ik de vermindering mijner kragten bespeuren.... en schoon 'er nog een flaauw blos van gezondheid mijne wangen bedekke - o mijn Heer! dat rood is valsch... onder dat rood, hoe schoonschijnende, ligt reeds de doodskleur gereed.... ik verzwak.... Slaapeloos breng ik mijne meeste nachten door - daar een bijkans onmerkbaar koortsje mij zodanig afmat, dat ik vermoeider oprijze, dan ik mij te bedde begaf.... Mijn Borselen verzwijgt zijne zorg over mij, maar oordeel, of ik lust kan hebben om te spreeken, daar ik op het vertrek van mijnen vriend deeze regels gevonden heb, die ik heb afgeschreeven, daar hij zeker dezelve voor mij wilde verborgen houden:

[pagina 255]
[p. 255]
 
Jacoba, ach! uw leevensbloem verkwijnt,
 
Gezondheids blos verwelkt - en blijdschaps glans verdwijnt.
 
't Gelaat betrekt, het oog staat doodsch en duister,
 
Of flikkert als de Zon met halfbewolkten luister.
 
Jacoba ach! - gij smelt door zielsverdriet,
 
En aan uw wederhelft ontdekt ge uw droefheid niet.
 
Om mijne rust geen oogenblik te stooren
 
Getroost ge u in uw hart uw zielenleed te smooren -
 
Jacoba ach! - ik ducht een harden slag,
 
'k Treed zidderend te rug op 't denkbeeld aan den dag...
 
Den dag helaas....

(Niet verder hadt Borselen door droefheid overmeesterd dit vers kunnen voortzetten.)

Wel nu, mijn Heer! zulk eenen Echtgenoot als mijnen Borselen te bedroeven.... van zulk een man te scheiden... En dat zijn ook alleen de smarten die mij kwellen.... anders, anders mijn Heer! zie ik het graf met vreugde te gemoet.... daar zal ik rusten van mijne zorgen, van mijnen arbeid, van mijne verdrieten, tot dat....

De Biechtvader.

Gij bedroeft mij door zulke redenen.

Jacoba.

o Neen! mijn Heer! mijne uitzigten in een leeven naa dit veredelen mijn hart: vervrolijken mij in mijne droefheid.... Voor dat leeven is mijne ziel gevormd. Laat ik eens vrij met u spreeken, mijn

[pagina 256]
[p. 256]

Heer! daar wij hier alleen zijn. U zijn zo veel beter dan mij de geschillen bekend, die over den Godsdienst gevoerd worden. Ik heb mij nooit toegelegd op de kennis dier geschillen, maar mijn hart, mijn Heer! heeft een' zo eenvoudigen Godsdienst, en daar bij is het zo gerust. - O, als God zo groot is als wij hem uit de Natuur leeren kennen, zal hij alle onze plegtige bedrijven, als kinderspel aanzien - maar wel te doen, mijn Heer! wel te doen aan onze medemenschen, dat is bij mij Godsdienst, die de ziel kragten geeft, om zelfs, ondanks de knellendste banden, zich met gerustheid aan den algemeenen Vader der menschen aan te beveelen. - Gij weet ik woon de Godsdienstoefeningen vlijtig bij, en mijn hart, door zo veel noodlottigheden geschokt, heeft ze zo zeer noodig. Uw Aflaat, mijn Heer! ik spreek ronduit, stelt mij eenigzins gerust, maar eene goede daad gepleegd te hebben brengt mij nader bij God. - Ach, als ik dan zo alle aakligheden van sterven dood en graf als eenen onoverklimbaaren berg beschouw: rijst 'er dikwerf in eens een licht in mijn hart op: - dan zie ik de Eeuwigheid, waarin ik mij bijkans onverbeeldbaare zaligheden aan mijnen geest voorstel: dan jaa, dan bedroeft mij mijne zwakheid, dan bedroeven mij mijne misdaaden.... maar een wolk van genade schijnt dezelve dan te overdekken, dan zijn 'er oogenblikken,

[pagina 257]
[p. 257]

mijn Heer! - dat ik zonder droefheid dit ondermaansche zou kunnen verlaaten....

De Biechtvader.

Weldaadigheid en vroomheid, Mevrouw, zijn geen kwaade leidslieden op den weg, die na den Hemel leidt... maar te veel vertrouwen op zich zelven...

Jacoba.

Ik zwakke op mij zelve vertrouwen? - neen, goede Vader! die op zich zelve steunen durft, moet minder, dan ik geleeden hebben. - Maar daarenboven gevoel ik, dat ik niet voor deeze waereld geschikt ben, gelijk andere menschen.... Bij deeze is pragt uitspanning en weelde alles, en, hoe zeer ik die allen van den vroegsten tijd van mijn leeven af van nabij heb gekend, schoon ik een groot gedeelte van dezelven genieten kon... mijn hart deelde daarin hoe langs hoe minder. - Waarlijk, mijn Heer, de rampen maaken eene gevoelige ziel geschikt voor den Hemel.... maar ik bid u, (Want zij hoorde het getrappel van een paard op de brug van het kasteel) ik bid u, zwijg voor mijnen Borselen dit gesprek. - Ik zal mijne treurige trekken, zo veel mogelijk, verplooijen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken