Historie van Mejuffrouw Susanna Bronkhorst. Deel 1

[p. 305]

Zeven en dertigste brief.
De Heer Willem Elzevier aan Mejuffr. Susanna Bronkhorst.

den Haag, 9. Januarij.

Mejuffrouw en geachte Vriendin!

Gij zult misschien denken, dat 'er aan Lotje iets hapert, om dat gij van mijne hand een' brief ontvangt, doch dat is zoo niet ... maar zij is moê, dood moê, ja, dat erger is, zij is wanhopig ... door al het schrijven, dat zij, nu maanden achter een, aan u over hetzelfde onderwerp gedaan heeft, en daarom heeft zij nu mij tot haar Secretaris aangesteld, om te zien of ik beter dan zij slagen zou. Ik denk, dat gij mij reeds begint te begrijpen. - Ik ben 'er zeer voor, dat jonge lieden alle bijzonderheden zien, die in hunnen tijd voorvallen, en daarom gaat mijne dochter toekomenden donderdag naar Rotterdam, om bij mijne Moeder eenige dagen te logeren, en daar de ijsvermaken op de Maas te zien. Ik weet, dat mijne Moeder u verzocht heeft, om mijn Lotje te verzellen. En om dat verzoek te ondersteunen is hoofdzakelijk deze ingerigt. Misschien dat uw Papa gaarne die zaak, door mijne

[p. 306]

vrouw of mij, zag voorgesteld, en daarom sluit ik u hier een' brief aan hem in, die het zelfde verzoek behelst. Gij hebt nu geen reden van weigering uit hoofde van de ongesteldheid uwer Mama. De koude is ja vrij fel, maar van de eene koets in de andere overstappende, zult gij daar weinig hinder van hebben. Om het u zoo gemakkelijk mogelijk te maken, zal ik u onze koets te Hillegom zenden, en, met Lotje u daar afhalen. Nu moet gij ons niet te leur stellen. Den Haag heeft zeker 's zomers grooter aangenaamheden dan 's winters, maar wij vertrouwen, dat het u ook toch gedeeltelijk, zoo niet grootdeels, om het onderhouden der vriendschap te doen is. Gij merkt dus uit mijn schrijven, dat wanneer gij het kleine toertje naar Rotterdam gedaan hebt, gij ten minste eenigen tijd bij ons zult moeten vertoeven, of de hoop van Charlotte zou geheel verijdeld zijn. - Indien dus uw Papa mijn verzoek toestaat, verwacht ik niet, dat 'er van uwe zijde eenige tegenkanting te vreezen is. Daar ik voornemens ben, om hem zelven te schrijven, zal ik u met geen groete aan hem belasten, en u alleen nog maar zeggen, dat ik dingsdag u in het Wapen van Friesland te Hillegom hoop te ontmoeten; en blijf met ware hoogachting

Uw Dienaar en Vriend

Willem Elzevier.