Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
België in de Tweede Wereldoorlog. Deel 1 (1973)

Informatie terzijde

Titelpagina van België in de Tweede Wereldoorlog. Deel 1
Afbeelding van België in de Tweede Wereldoorlog. Deel 1Toon afbeelding van titelpagina van België in de Tweede Wereldoorlog. Deel 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (24.23 MB)

XML (0.37 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/geschiedenis/Tweede Wereldoorlog


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

België in de Tweede Wereldoorlog. Deel 1

(1973)–Paul Louyet–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

De verloren vrede (1918/1939)


Vorige Volgende
[pagina 27]
[p. 27]

8 / Een progressieve Belgische regering

Wij hebben reeds gezien dat de Belgische verkiezingen van 1925 een gevoelige nederlaag aan de meerderheidspartijen hebben bezorgd. De grote overwinnaars van het ogenblik zijn de Belgische Werklieden Partij, de Kommunistische Partij, de Frontpartij. Vooral de B.W.P. kan van een overtuigende zegepraal spreken. Zij heeft 150.000 stemmen meer behaald dan bij de vorige verkiezingen en 10 nieuwe zetels veroverd. Met haar 78 vertegenwoordigers in de Kamer van Volksvertegenwoordigers is zij op gelijke hoogte geraakt met de Katholieke Partij. Maar zij staat in feite niet veel verder dan vroeger en kan, niettegenstaande haar overwinning, nog altijd niet alleen regeren, zelfs niet met de hulp van de andere oppositiepartijen. Maar de B.W.P. heeft de vorige regering ten val gebracht met een gedeelte van de Katholieke Partij: de christen-democraten. Het alternatief is duidelijk: men gaat een koalitie vormen over de traditionele partijverdeling heen en zo komt het tot een christen-democratisch-socialistisch kabinet.

Toch hapert van den beginne iets tussen beide vleugels van de nieuwe regering. De christen-democraten zijn geen afzonderlijke, onafhankelijke partij, maar blijven behoren tot de konservatieve Katholieke Partij. Dat de christen-democratische deelneming aan de regering door de konservatieve bourgeoisie minder gunstig onthaald wordt spreekt vanzelf. De tegenstand is zelfs zo groot dat de kombinatie maar kans op slagen heeft dank zij de zeer grote tegemoetkoming van de socialisten. Het ware normaal geweest dat de B.W.P. het kabinet zou leiden en dat België een socialistische eerste-minister zou krijgen, met name de ‘patron’ van de B.W.P., Emile Vandervelde. De socialisten zien echter van deze eis af. De christen-democraat Prosper Poullet wordt premier, Emile Vandervelde minister voor Buitenlandse Zaken.

Deze progressieve regering komt tot stand op een ogenblik, waarop de ekonomische toestand van België ver van rooskleurig is.

De diplomaten hebben België een uitstekend internationaal statuut bezorgd, maar er niet aan gedacht een speciaal Dawes-plan voor ons op te maken om ons uit het slop te helpen waarin wij sedert de oorlog zijn verzeild en, sedert de bezetting van de Roer, dreigen ten onder te gaan. Want België is ziek uit de oorlog gekomen en het gaat sedertdien steeds meer bergaf. Een voor iedereen duidelijk symptoom is de lijdensweg van de Belgische frank, die geleidelijk maar voortdurend daalt. Waarom?

 

Sedert het einde van de oorlog kent België een beperkte inflatie. De Belgische overheid heeft in verband met de in België in omloop zijnde Duitse bezettingsmarken geen omwisselingsvoorwaarden gesteld. Hieruit volgt dat elke Belg, die in het bezit is van deze bezettingsmanken, ze uitwisselt voor Belgisch geld tegen de vooroorlogse waarde van de mark. Maar, nog erger, ook buitenlandse bezettingsmarken worden aangetrokken en tegen deze bijzonder voordelige voorwaarden geruild. Het gevolg hiervan is een zeer snelle stijging van de hoeveelheid baar geld in België.

 

Bij dit verschijnsel komt een andere, niet minder ongunstige faktor. België heeft te Versailles prioriteit gekregen inzake de van Duitsland afgedwongen herstelbetalingen. De Belgische overheid rekent er natuurlijk op dat deze betalingen prompt en regelmatig geschieden. Daarom is zijzelf nogal gul geweest met het toekennen van oorlogsschade aan de Belgische burgers en nijverheid; de bedragen, die zij zodoende heeft uitgegeven, komen onvermijdelijk de reeds te grote hoeveelheid geld op de Belgische markt vergroten.

 

Jammer genoeg is evenwel de Belgische ekonomie, die verre van hersteld is van de gevolgen van de oorlog, niet in staat deze grote hoeveelheid geld op te slorpen. Zij produceert nog te weinig opdat het koopgretige publiek op de markt waar kan vinden voor het geld, waarover het beschikt. Resultaat: de prijzen stijgen voortdurend of, naar men verkiest, de munt ontwaardt. België leeft sedert de oorlog in een toestand van latente inflatie. Zijn wankel evenwicht begint het in het buitenland een slechte reputatie te geven. Terwijl

[pagina 28]
[p. 28]

de herstelbetalingen niet het verwachte manna blijken te zijn, moet het geld om België's staatsschuld te dekken ergens vandaan komen en de enige uitweg voor de elkaar opvolgende Belgische regeringen schijnt te liggen in buitenlandse leningen. Maar, gezien de weinig schitterende toestand van de Belgische ekonomie, verkrijgt de Belgische staat met steeds meer moeite leningen op lange termijn. Hij is derhalve verplicht op korte afstand te lenen; de financiële verplichtingen tegenover het buitenland worden, omstreeks de helft van de jaren twintig, een strop rond de hals van elke Belgische regering. Zij kan naar believen worden dichtgetrokken door de financiële kringen die dit wensen, zowel de Belgische als de buitenlandse. Dit betekent niet noodzakelijk, dat elke regering voor onoverkomelijke problemen moet staan; de kapitalisten maken niet nodeloos en willekeurig moeilijkheden voor hun schuldeisers, zolang zij behoorlijke intresten krijgen en vertrouwen hebben in hun solvabiliteit.

Wel, het is precies dit punt, dat voor de regering Poullet-Vandervelde, die de 17de juni 1925 tot stand komt, een kwestie van leven of dood wordt. Want zij heeft van het begin af aan het vertrouwen niet van het groot kapitaal. Niet dat zij revolutionaire ambities heeft, integendeel. In haar regeringsverklaring heeft zij er de nadruk op gelegd, dat zij een sociaal progressieve politiek wil voeren; maar zij heeft er onmiddellijk aan toegevoegd dat zij dat slechts zal doen in de mate van de mogelijkheden... die ontbreken. Zij heeft ook beloofd dat zij de Belgische frank zal verdedigen met dezelfde middelen als haar konservatieve voorgangers: bezuinigingen en belastingen. Helaas, bijna onmiddellijk komt de progressieve aard van de nieuwe regering tot uiting wanneer het erom gaat vast te stellen wie de verhoogde belastingen zal betalen. Poullet, Vandervelde en hun helemaal niet verdachte minister voor Financiën A.-E. Janssen willen de hoge inkomens meer belasten dan vroeger; zij willen bovendien de Belgische frank stabiliseren door een ruime internationale lening op lange termijn. Wat inderdaad zulke gunstige resultaten had gehad voor een volledig ontredderd Duitsland, zou ‘dapper, klein België’ zonder veel moeilijkheden op de goede helling moeten zetten. Men gaat dus onderhandelen met het buitenland, vnl. met de Amerikaanse bankier J.P. Morgan om 150 millioen dollar geleend te krijgen, terug te betalen over dertig jaar. Deze onderhandelingen mislukken, omdat Morgan, al dan niet opzettelijk, al dan niet in overeenstemming met zijn Belgische vrienden, voorwaarden stelt die zo buitensporig zijn dat geen enkele Belgische regering ze had kunnen aanvaarden, ook niet de meest konservatieve. Deze mislukking wordt vanzelfsprekend geïnterpreteerd als een blijk van wantrouwen ten opzichte van de Belgische solvabiliteit; door gewilde indiskreties van de Belgische financiële wereld wordt Morgan's weigering trouwens onmiddellijk in het publiek geslingerd. Bij de middelgrote en kleine kapitaalbezitters breekt een waarachtige paniek uit en iedereen meent dat het failliet van de Belgische staat voor de deur staat. Men zal zich dus met de meest bekwame spoed ontdoen van de nationale munt en trachten buitenlandse deviezen te kopen. Het gevolg: de Belgische frank daalt duizelingwekkend. Bij het begin van de regering Poullet-Vandervelde haalde hij nog de uitwisselingsvoet van 105 frank voor een pond sterling; in mei 1926 is hij gedaald tot 150 fr. en enkele maanden later, in juli 1926, zelfs tot 217 fr. Dit zal de progressieve regering evenwel niet meer beleven. Haar lot is immers beslecht sedert de Zwarte Maandag, de 15de maart 1926, wanneer het nieuws van de mislukte lening is uitgelekt. Zij heeft in mei ontslag genomen nadat zij niet eens een jaar heeft geregeerd; ook in België wordt het bewijs geleverd dat het niet mogelijk is te regeren tegen de belangen in of zelfs zonder de medewerking van de ‘geldmuur’. Het is trouwens deze muur die de volgende regering, deze van Henri Jaspar, zal schragen; de sterke man in het nieuwe kabinet is immers Bmile Francqui, die aan het hoofd staat van de Société Générale, België's machtigste holding.

Hoe gaan beide vleugels van de verslagen koalitie nu reageren? Hoewel de christen-democraten jarenlang zullen blijven kankeren tegen het konservatieve overwicht in de Katholieke Partij, zullen zij het niet tot een afzonderlijke, onafhankelijke formatie brengen. De onenigheid en de spanningen in de Katholieke Partij betreffen de behartiging van het stoffelijk belang van het gedeelte der bevolking dat zij vertegenwoordigt. Andere faktoren werken de éénheid in de partij in de hand en zullen, zo nodig, op tijd en stond op de voorgrond worden gebracht; dat zullen wij later zien wanneer voor de verkiezingen van 1932, de schone ziel van het kind de katholieke, en ook

[pagina 29]
[p. 29]

de christen-demokratische kiezers, de grote ekonomische crisis moet doen vergeten.

Wat de Belgische Werklieden Partij betreft ligt het voor de hand dat de reformisten ongelijk hebben gehad. De regering heeft de druk van de bezittende klasse niet kunnen weerstaan; wanneer fundamentele beslissingen moeten worden getroffen kan de ‘klassen-samenwerking’, de deelneming aan ‘bourgeois-regeringen’ slechts slagen wanneer het verkeer in enkele richting wordt geregeld; wanneer een regering werkelijk ‘progressief’ wordt, wordt zij onmiddellijk en zonder genade gekelderd.

Normaal kan derhalve ook een ruk naar links worden verwacht. Het tegenovergestelde gebeurt. Op gevaar af de B.W.P. te zien uiteenspatten en de onlangs zo moeilijk bereikte eenheid opnieuw te verliezen, gaat het Belgisch socialisme door op de ingeslagen weg.

In de nieuwe regering, deze van de konservatieve katholiek Henri Jaspar, zetelen naast (en men is bijna geneigd te zeggen in de schaduw van) Emile Francqui vier socialistische ministers: Emile Vandervelde, Camille Huysmans, Edward Anseele, Joseph Wauters.

De Belgische Werklieden Partij is meteen over haar hoogtepunt heen. Zij zal nooit meer de populariteit hebben, die zij in 1925 bereikte, nooit meer 40% halen van het totaal aantal stemmen. Zij krijgt nu het aangezicht, dat zij nog altijd heeft: deze van een parlementaire partij als de anderen, zij het met wat meer sociale allures. De droom van een revolutionaire doorbraak naar een nieuwe, socialistische samenleving vervaagt.

 

Tijdens haar karrière in het systeem, tijdens haar parlementaire loopbaan, zal de B.W.P., wanneer somtijds de kansen van de politiek de weegschaal in haar voordeel doen doorwegen, deelhebben aan de macht. De onverdeelde macht wordt haar blijvend ontzegd.

 

De weinig konsekwente houding van de B.W.P.-leiding wordt niet door iedereen met gelijkmoedigheid aanvaard; het imago van de partij wordt steeds minder aantrekkelijk voor de menigte. De B.W.P. haalt, bij de verkiezingen van 1929 nog maar 36% van het stemmenaantal, 37% in 1932, 32% in 1936, 30% in 1939. Derhalve ontstaat bij de jongere generatie reaktie. Paul-Henri Spaak gaat een uiterst linkse vleugel leiden en is verantwoordelijk voor heel wat agitatie. Deze linkse oppositie bereikt uiteindelijk weinig of niets. Zij behaalt geen resultaten, noch inzake de reoriëntering van de politiek der B.W.P., noch inzake een werkelijke weerklank in de brede lagen van de socialistische militanten, laat staan bij de bevolking.

 

Om de menigte warm te krijgen voor diepgaande hervormingen gaat het België op dit ogenblik, tussen 1926 en 1930, te goed. Wij leven in de enkele gouden jaren die ons scheiden van de Grote Krisis.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

landen

  • over Groot-Brittannië (en Noord-Ierland)

  • over Frankrijk

  • over Duitsland

  • over Verenigde Staten