Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
België in de Tweede Wereldoorlog. Deel 1 (1973)

Informatie terzijde

Titelpagina van België in de Tweede Wereldoorlog. Deel 1
Afbeelding van België in de Tweede Wereldoorlog. Deel 1Toon afbeelding van titelpagina van België in de Tweede Wereldoorlog. Deel 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (24.23 MB)

XML (0.37 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/geschiedenis/Tweede Wereldoorlog


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

België in de Tweede Wereldoorlog. Deel 1

(1973)–Paul Louyet–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

De verloren vrede (1918/1939)


Vorige Volgende
[pagina 50]
[p. 50]

12 / De krisis in Europa

Wij hebben reeds eerder gezien dat de Amerikaanse banken, met het kapitaal dat hen werd toevertrouwd, niet alleen de Amerikaanse industrie hebben gefinancierd, maar ook enorm aan het buitenland hebben geleend. Men zal zich herinneren dat de internationale lening die, samen met het Dawes-plan Duitsland uit het slop moest helpen, voor 50% door Wall Street werd onderschreven. Dezelfde politiek werd ook in andere Europese landen gevolgd, zoals bijv. in Oostenrijk.

Wanneer de Amerikanen moeilijkheden krijgen in eigen land weigeren de Amerikaanse banken voortaan nog verder geld uit te lenen aan het buitenland. Integendeel, het geleend geld wordt teruggevraagd zodat het er slecht begint uit te zien voor de landen waarvan de welvaart sterk afhankelijk is van het Amerikaans kapitaal.

Zowel in Duitsland als in Oostenrijk begint de ekonomie te vertragen. In 1931 springt de grootste Oostenrijkste privé-bank, de Weense Kredit-Anstalt. Zij wordt kort daarop gevolgd door de grote Duitse Darmstädter und National-Bank. Zoals twee jaar voordien in de Verenigde Staten, ontstaat in beide landen paniek, die onmiddellijk overslaat op alle landen die geld hebben uitstaan in Duitsland en Oostenrijk. Op ongelooflijk korte tijd herhaalt zich het Amerikaans scenario: banken falen, bedrijven sluiten, de werkloosheid stijgt voortdurend. Wanneer Duitsland en Oostenrijk in volle krisis zijn, kan de rest van Centraal- en Zuidoost-Europa, uiterst afhankelijk van de twee centrale mogendheden, niet in voorspoed leven. De Grote Krisis grijpt steeds ruimer om zich heen en het duurt niet lang of ook Groot-Brittannië geraakt in de maalstroom. Het haalt immers een belangrijk gedeelte van zijn inkomen uit het financieren en het transport van de produktie van andere landen. Terwijl de aktiviteit van de klanten van Groot-Brittannië vermindert, daalt ook het Engels nationaal inkomen.

Daarbij komt een ander feit de Britse moeilijkheden nog vergroten. Bewogen door men weet niet welke droom, had Groot-Brittannië getracht terug te gaan naar de goudstandaard, die het door de oorlog had moeten verlaten. Het had daarom in 1925 het pond terug zijn vooroorlogse waarde gegeven met het gevolg dat de Britse produktie onmiddellijk duurder was geworden dan deze van haar konkurrenten.

Dit alles bracht met zich dat, naast Duitsland, Oostenrijk en hun ekonomische satellieten, Engeland in Europa één van de eerste slachtoffers van de krisis werd. Omdat het de spil is van een uitgebreid Rijk, vallen weldra ook in het hele Commonwealth slachtoffers. Kortom, in 1931 is de Amerikaanse depressie, die men eerst had beschouwd als een lokaal verschijnsel, uitgegroeid tot een wereldkrisis, die in elk land werkelijke rampen veroorzaakt en waarvoor klaarblijkelijk geen oplossing te vinden is.

Hoe staat het in deze tijd met België?

Tot het begin van de jaren dertig, en sedert in 1926 de Belgische frank was gered geworden, leeft België zonder veel zorgen. Zijn problemen zijn niet van overwegend sociaal-ekonomische aard, maar liggen op het politiek vlak; zij kunnen dan ook zonder bijzonder veel moeite door het systeem worden opgevangen.

Tevoren is reeds gezegd geworden dat de spanning rond de Vlaamse kwestie enigszins aan het luwen is; het volk heeft brood en het krijgt bovendien ook nog spelen: ter gelegenheid van België's honderdjarig onafhankelijk bestaan worden luisterrijke feesten ingericht. Twee tentoonstellingen, één te Antwerpen en één te Luik, betrekken de provincies van beide landgedeelten bij het heuglijk gebeuren en verlenen het Belgisch eeuwfeest zelfs internationale allures.

Toch merkt men hier en daar, en voornamelijk in financiële kringen, dat de kolossale aktiviteit in het land begint te verzwakken. De beurs ondergaat vroeger dan de andere sektoren van het Belgisch ekonomisch leven, de gevolgen van de Amerikaanse depressie. Reeds einde 1929 wordt een algemene daling waargenomen van het beursindexcijfer. Deze daalt van 109 (januari 1929) tot 77 (december 1929). Deze tendens wordt voortgezet in 1930; zij veroorzaakt in beurs- en bankmiddens heel wat moeilijkheden en zelfs

[pagina 51]
[p. 51]

bankroeten, maar geeft vooralsnog geen aanleiding tot paniek. Hoewel de bedrijvigheid in sommige sektoren vermindert, met een overeenstemmende stijging van de werkloosheid, neemt deze verzwakking nog niet de vorm van een nationale katastrofe aan. Deze krisis is immers niet de eerste die men meemaakt en men weet dat in het kapitalistisch bestel, de molen noodzakelijkerwijze nu eens snel en dan weer langzaam moet malen wil het systeem gezond blijven.

Men wacht dus met gerust gemoed de stijging af, die onvermijdelijk op de huidige daling van de ekonomische bedrijvigheid moet volgen. Men gelooft trouwens graag alle verklaringen die in deze zin worden afgelegd door de gezaghebbenden personen uit de politieke, ekonomische en financiële wereld.

Bij het begin van 1930 begint men zich nochtans zorgen te maken; de balans van het afgelopen jaar is slecht. Het aantal volledig werklozen is gestegen van 12.500 (einde 1929) tot 76.000 (einde 1930). De uitvoer, die in 1929 het rekordcijfer had behaald van 31 miljard, is in 1930 gedaald tot 26 miljard.

Deze vertraging wordt beschouwd als een jammerlijk gevolg van de Amerikaanse krisis die, naar men hoopt, van voorbijgaande aard is. Men ziet evenwel niet in dat alle Europese landen, en ook vele andere erbuiten, tegelijkertijd met dezelfde moeilijkheden hebben te kampen. De sneeuwbal is beginnen rollen en tijdens de nu volgende maanden krijgt de depressie ook in ons land een steeds grotere omvang. Wij voelen, in 1931, de gevolgen van Amerika's ‘slump’ zowel als deze van de krisis in Centraal-Europa en Engeland, landen die nauw met ons eigen ekonomisch leven verbonden zijn. De barometer van de beurs, het indexcijfer, begint naar de stormzone over te hellen: het staat in januari 1931 op 55, in december nog maar op 34. Het is duidelijk dat deze daling niet meer uitsluitend te wijten is aan de ineenstorting van de Amerikaanse waarden; nu is inderdaad de hele wereld aan het begeven, met inbegrip van ons land.

De Belgische uitvoer bedraagt in 1931 nog 23 miljard frank. Hij beloopt 15 miljard in 1932, 14 in 1933, 13 miljard in 1934. Het aantal bankroeten stijgt in verhouding: in 1930 falen 575 ondernemingen, in 1931 851, in 1932 1.153, in 1933 1.237. Hieruit vloeit natuurlijk een onweerstaanbare en weergaloze stijging van de werkloosheid voort. Diegenen die deze tijd hebben beleefd, zullen wellicht nooit de beelden vergeten van de ‘doppers’, die in alle steden en gemeenten van het land in lange rijen samendrumden voor de stempellokalen. Toen werd hun effektieve werkloosheid tot tweemaal per dag gekontroleerd, alvorens zij konden aanspraak maken op het steungeld, de ‘dop’. Hoeveel dit was en welke ellende de arbeidersbevolking in deze tijd kende, spreekt uit de cijfers: een werkloze kreeg toen per week, steungeld voor een bedrag van 109 fr.; het strikt minimum-budget voor een gezin van twee personen, zonder kinderen, was 244 fr.

Het aantal mensen dat het met dit minder-dan-het-minimum moest stellen steeg bovendien voortdurend. Einde 1931 bereikt het aantal werklozen 200.000. Einde 1934 zijn er 350.000.

Het lot van de arbeiders die nog aan het werk zijn, is evenmin benijdenswaardig. Om te beginnen mag worden gezegd, dat de Belgische werknemer, zelfs voor de krisis uitbrak, heel wat ten achter stond bij mensen van dezelfde kategorie in het buitenland.

Het gemiddeld loon van een Amerikaanse arbeider bedroeg in 1929 206 fr. per dag; dat van een Engelsman 105; dat van een Duitser 77; dat van een Belg 52 fr.

In dit bedrag waren niet alleen het uurloon begrepen, maar ook alle aanvullende vergoedingen zoals premies, overuren, enz. Welnu, tijdens de krisisjaren verdwijnen logischerwijze alle aanvullende bedragen en wordt het loon tot het minimum herleid. Maar zelfs deze minimumvergoeding behoudt de Belgische arbeider niet. De producenten willen meer produkten verkopen dan de kopers kunnen betalen; daarom verscherpt de konkurrentie. De ondernemingen onderbieden tegen elkaar op om hun waar aan de man te kunnen brengen: overal dalen de prijzen. Dikwijls blijven bedrijven zonder winst produceren om hun zaak op gang te houden; dikwijls ook wordt de produktie vernietigd. In een wereld vol ellende verbrandt men in deze jaren koffie en graan, wordt melk uitgegoten over het land...

De prijzen dalen dus. Om tot deze daling te kunnen overgaan, drukt men ook de lonen. En dit gaat zonder veel moeilijkheden; de toestand is zo dramatisch voor elke werknemer dat, mocht hij weigeren te werken voor minder loon, tientallen werklozen dit graag in zijn plaats willen doen.

[pagina 52]
[p. 52]

Zo worden de lonen in ons land tot ongekende minima herleid. In de sektor van de machinebouw verdient men gemiddeld 16 % minder; in de textielnijverheid 17 %; in de hele metaalnijverheid 25 %. Het sterkst worden evenwel de mijnwerkers getroffen. Hun lonen worden een eerste keer in juli 1930 met 5 % verminderd. In oktober van hetzelfde jaar nogmaals met 4 %. Drie verminderingen volgen in 1931, telkens met 5 %. Weer 5 % in maart, nogmaals 5 % in juni 1932. Tijdens de krisisjaren daalt het gemiddeld weekloon van de Belgische arbeider tot 280 fr. Ook voor hem die werkt is de armoede latent en de onzekerheid eindeloos.

Het is daarom niet verwonderlijk dat de bevolking, die weinig of niets meer te verliezen heeft, rebelleert. Zij meent dat het bestel en niet zijzelf de schuld draagt voor de depressie en dat men haar offers vraagt die zij niet verschuldigd is. In België begint een opstandige beweging in Henegouwen, waar de arbeiders uit de kolenmijnen het ergst getroffen worden door de loonsverminderingen. Als een vuurtje neemt een stakingsbeweging uitbreiding; zij mondt uit op een algemene staking, die het leven van de hele streek lamlegt. Relletjes breken uit, barrikades worden opgericht, rijkswacht en leger ingezet: de Borinage is in volle revolutie.

En nu wordt plotseling voor het hele land een opmerkelijk feit duidelijk: de krisis van het Belgisch socialisme. Want alle socialistische organisaties: de partij, de vakvereniging, de mutualiteiten en koöperatieven zijn zo sterk in het systeem wortels gaan slaan, dat zij in hoge mate voeling hebben verloren met de menigte; wanneer zij de revolutionaire mijnwerkers tot voorzichtigheid aanzetten en de beweging noch leiden noch steunen, verliezen zij alle krediet. In Henegouwen bestormt de bevolking de Volkshuizen, wordt de socialistische krant ‘Le Peuple’ in het openbaar verbrand en verscheuren de leden van de B.W.P. hun lidmaatschapskaarten. Weinig of geen leidende socialistische figuren wagen zich tijdens deze dagen in de Borinage. In het hele land wordt de toestand trouwens gevaarlijk.

Deze wilde periode bloedt na enkele weken dood zonder dat zij onmiddellijke resultaten heeft opgeleverd. De lonen worden niet meer verminderd, maar zij waren reeds tot hun dieptepunt gedaald; het zal nog jaren duren alvorens de ellende van de streek enigermate zal worden gelenigd.

Toch is de opstand in de Borinage in 1932 voor België een keerpunt geweest. Om dat duidelijk te maken is het niet overbodig even na te gaan welke politiek het establishment voerde om de ekonomische krisis tekeer te gaan.

De konservatieve partijen hadden reeds in 1927 afscheid genomen van de B.W.P. en regeerden sedertdien zonder socialistische medewerking. Wanneer ook in België de krisis haar gevolgen doet voelen, staan de katholiek-liberale regeringen Jaspar (1927-1931), Renkin (1931-1932), de Broqueville (1932-1934) en Theunis (1934-1935) voor zeer grote moeilijkheden om niet te zeggen voor een hopeloze taak.

In deze tijd beschikken de meeste ekonomisten, wat het begrip van krisis-verschijnselen betreft, over geen andere doktrine dan deze van het klassiek ekonomisch liberalisme. Zij huldigen nog steeds het principe, dat men vrijelijk de wet van vraag en aanbod op haar beloop moet laten; zo men de menselijke natuur laat begaan en zich onthoudt van alle inmenging in het ekonomisch leven zal onvermijdelijk een ideaal evenwicht tot stand komen. De produktie zal worden afgestemd op het verbruik; de hoeveelheid geproduceerde goederen volgt de aangeboden prijs.

Dit principe geldt ook voor een produkt van bijzondere aard: de menselijke arbeidskracht. Wanneer er weinig vraag is naar arbeiders en deze in voldoend aantal hun diensten op de arbeidsmarkt aanbieden, dalen de lonen. Dan kan de werkgever zijn produkten ook tegen lagere prijzen op de markt brengen en verkeert hij onder gunstige konkurrentievoorwaarden tegenover het buitenland. Wanneer lage Belgische prijzen verhoogde Belgische uitvoer betekenen, vloeit hieruit automatisch ook voort dat er in België zelf meer werkgelegenheid ontstaat. Meer werkgelegenheid brengt ook hogere lonen met zich. Kortom, zelfs voor de arbeiders is de politiek van de lage lonen uiteindelijk de beste.

In de hele kapitalistische wereld wordt dezelfde politiek gevolgd. Alles wat men in krisismomenten moet doen om er terug boven op te komen is geduld te oefenen en te wachten tot de storm is overgewaaid. Dit doen de Belgische regeringen met bekwame spoed en ijver. Hun geduld wordt evenwel niet beloond: want zo lonen en prijzen in België dalen, vermindert tegelijkertijd ook ... de Belgische uitvoer. Niettegenstaande de buitengewoon gunstige voorwaarden van het Belgisch

[pagina 53]
[p. 53]

aanbod vindt het steeds minder vraag op de wereldmarkt. Alle landen zijn uitgeput door de Grote Krisis en het beetje overblijvende koopkracht gaat schuil achter nationale grenzen die door steeds stijgende toltarieven worden beschermd.

Het ziet er overal zeer slecht uit en wanneer de jaren voorbijgaan zonder dat een oplossing wordt gevonden, wanneer het nationaal inkomen overal tot frakties wordt herleid van hetgeen het enkele jaren geleden was, heeft men de indruk het einde van het kapitalistisch bestel mee te maken.

De vreselijke sociale aspekten van de krisis treffen de bevolking van de meest geïndustrialiseerde landen zo erg dat overal haarden van onrust ontstaan en zelfs, zoals bij ons in de Borinage, van opstand. Ten einde de radeloosheid niet tot het uiterste te drijven, zijn alle regeringen, ook de Belgische, wel gedwongen iets te doen dat afwijkt van de hogervermelde beginselen; men moet de werklozen in leven houden.

Deze menslievende politiek kost evenwel grote bedragen die, bij de doorslechte ekonomische konjunktuur, niet voor het grijpen liggen. Daarom zoekt de regering haar heil in een eerste maatregel: zij vermindert de staatsuitgaven. Zij besnoeit op alle gebied, stopt openbare werken, vermindert de lonen van het rijkspersoneel, beperkt uiteindelijk haar uitgaven tot het allernoodzakelijkst minimum. Achteraf bekeken blijkt dat evenwel geen afdoende oplossing te zijn. De oorzaak van de werkloosheid ligt in het sluiten van bedrijven; maar gesloten bedrijven betalen geen belasting op winsten, die zij niet maken. De staat vermindert dus wel zijn uitgaven, maar ook zijn inkomsten verminderen in bijzonder gevoelige mate, juist wanneer hij meer geld nodig heeft om de geweldige massa werklozen enigermate te steunen. Er schijnt maar één mogelijkheid over te blijven: hogere belasting.

De gevolgen liggen voor de hand: een kleiner aantal bedrijven, heel wat minder personen dan vroeger, moeten in volle krisis meer belasting gaan betalen, wat ook hùn moeilijkheden nog vergroot.

Toch is het deze deflatie-politiek, zoals zij wordt genoemd, die de meeste regeringen overal ter wereld bij gebrek aan beters gaan volgen. De Belgische ministeries hopen dat de daling van de prijzen der Belgische goederen ons land terug aansluiting zal verlenen op de wereldmarkt, ons meer zal doen fabriceren, de fabrieken opnieuw zal openen, de werkloosheid zal doen verminderen, enz. In afwachting hiervan blijft men de uitgaven verminderen en de belasting verhogen. In feite drukt men de steeds meer verzwakkende ekonomie van het land nog meer naar beneden en legt men, met de woorden van Hendrik de Man, ‘een vermagerde bevolking een vermageringskuur’ op.

Is het nu niet mogelijk een oplossing te vinden in een andere richting? Kunnen wij niet, vermits wij op zoek zijn naar meer geld, naar betere konkurrentievoorwaarden met het buitenland, de vorige oplossing vergeten, temeer daar zij geen remedie voor de kwaal blijkt te zijn? Kunnen wij niet, zoals men dat al in 1931 met gunstig resultaat in Groot-Brittannië heeft gedaan, de waarde van onze munt verminderen, de Belgische frank devalueren?

Zulks zou de mogelijkheid bieden de werklozen te steunen zonder de belastingen te verhogen én tegelijk de Belgische produkten in het buitenland goedkoper te maken. Voorlopig is hiervan geen sprake. De regeringen van deze tijd willen niet weer opnieuw, zoals in 1926, de Belgische frank in waarde laten verminderen; iedereen die schuldvorderingen heeft op het buitenland, in Belgische franken, wil dit evenmin. Het ziet er derhalve naar uit, dat de enige oplossing, die in overeenstemming is met de belangen van de leidende standen, deze is van de niet-interventie, van het wachten op zuster Anna, van een geduld zonder einde.

Ook de oppositie blijft de Belgische frank verdedigen, terwijl het land langzaam maar zeker doodbloedt. Het is immers duidelijk dat het Belgisch socialisme met de ekonomische krisis geen blijf weet en dat het geen alternatieve politiek heeft. De B.W.P. heeft zich de jongste jaren volledig ontplooid binnen het bestaand systeem en, wanneer dit zienderogen uiteenvalt, is zij in feite even radeloos als de andere partijen. Zij kent geen andere middelen om de depressie te bestrijden dan deze van het klassiek kapitalisme en de parlementaire demokratie en samen met hen ondergaat zij de krisis.

Vandaar dat de vele symptomen van het stijgend arbeidersongeduld de socialistische organisaties ontgaan of machteloos vinden; vandaar dat de B.W.P., die nochtans in de oppositie zit, de leiding niet neemt van de beweging van 1932 in

[pagina 54]
[p. 54]

de Borinage, met het gevolg dat de revolte zich ook tegen haar richt. Er moet dus iets gebeuren, men kan er zich ogenschijnlijk niet toe beperken te wachten op de ‘onzichtbare hand’ van Adam Smith om alle moeilijkheden als van zelf te doen verdwijnen. De B.W.P. zoekt naar een mirakelman: zij denkt deze te vinden in Hendrik de Man.

Maar niet alleen de socialistische kringen trachten een uitweg te vinden; de Borinage heeft ook de meest luciede fraktie van de konservatieve opinie ervan overtuigd dat optreden is geboden. Ook zij neemt de lantaarn van Diogenes ter hand. De karrière van Paul van Zeeland begint.

Het zal evenwel nog een tijd duren eer het in beide kampen tot een koerswijziging komt. De ideeën van de Engelse ekonomist J.M. Keynes zijn nog niet voldoende doorgebroken, zijn ‘Algemene Theorie’, die de politiek ter bestrijding van de krisis zal reveleren, is nog niet gepubliceerd. Enkele jaren moeten nog voorbijgaan alvorens een nieuwe ekonomische politiek het kapitalisme ook in België nieuw leven zal inblazen. Intussen vallen links en rechts slachtoffers.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

landen

  • over Groot-Brittannië (en Noord-Ierland)

  • over Frankrijk

  • over Duitsland

  • over Verenigde Staten