Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De bruid des Heeren (1895)

Informatie terzijde

Titelpagina van De bruid des Heeren
Afbeelding van De bruid des HeerenToon afbeelding van titelpagina van De bruid des Heeren

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.85 MB)

Scans (168.31 MB)

ebook (3.06 MB)

XML (0.24 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De bruid des Heeren

(1895)–Virginie Loveling–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

XXIV.

Zij sprong binnen door eene andere deur - er waren er verscheidene en allerlei krochtjes en verloren hoekjes - en steeg langs de arduinen, nog goed in stand gebleven trap naar boven: Zij stond in de kamer eer ze 't wist.

Neen, neen, het was Louise niet, die de dansaria speelde: het was een achtienjarige jongeling: Gerulf. Zij kende hem wel, hij kwam hier vroeger soms af en toe, het was de neef van den brouwer, en nu herinnerde zij zich door Louise vernomen te hebben, dat hij voortaan zijne vacantiën te Diependale zou overbrengen, daar zijne ouders alle twee dood waren en hij behalve een broeder, geene nadere familie bezat. En Pia begreep, dat dit zijne studeerkamer was. Zij had hem nooit hooren

[pagina 113]
[p. 113]

spreken, de kinderen noemden hem ‘den droomer’, omdat hij hun nooit een blik gunde, wanneer hij over den boomgaard trad, waar zij speelden.

Hij was kort en dik, rood van aangezicht en ros van haar. Thans droeg hij een wit lichtgestreept zomerpak, in de wasch gekrompen of te klein geworden: de broek trok op, de polsen kwamen uit de mouwen te voorschijn. En Pia herinnerde zich nu ook, dat hij in 't Klein Seminarie van Roeselare verbleef en priester ging worden; wellicht had zijn oom en voogd het onnoodig geoordeeld hem, die weldra den zwarten pastoorstoog dragen zou, nog nieuwe burgerkleederen te koopen.

Hij zag haar niet, zijdelings gezeten, steeds voortspelend.

Zij had een oogenblik onthutst gestaan, gereed om bij zijn minste beweging weg te vlieden, maar weldra vergat zij alles: het oord, zijn tegenwoordigheid, hare eigene schuchterheid; zij leefde alleen nog door het gehoor en werd onweerstaanbaar met dat welbekend deuntje naar de piano gelokt.

[pagina 114]
[p. 114]

‘Dat kan ik ook,’ sprak ze, zeer dicht bij hem komend, een hand op het muziekboek leggend.

De seminarist schrikte hevig, betrapt op wereldsch tijdverdrijf. Hij sprong op, hoogrood, en stamelde iets onverstaanbaars, wellicht verontschuldigends, met de plompheid van een rund ter zijde tegen 't ander nog gesloten hoekvenster deinzend, tot groot gevaar voor het verfrommelen der versch opgehangen witte gordijntjes.

Het was een brave, godvreezende boerenzoon, die steeds het gezelschap van de vrouwen zijner omgeving vermeden had en met dorpsmeisjes als Pia nooit, ook niet het geringste gesprek had aangeknoopt.

Zijne onbeholpen schuwheid stelde hem in minderheid tegenover haar; indien hij zelfbetrouwend en voorkomend ware geweest, zou zij misschien schuchter geworden zijn; nu zei ze, volkomen op haar gemak:

‘Ik ben de vriendin van Louise, ik meende, dat ze hier was; ik kwam om karnemelk,’ en zij stak ten bewijze daarvan hare groote kan vooruit, waarna zij die op den grond zette.

[pagina 115]
[p. 115]

Hij bromde weder iets, met de vingeren door zijn overvloedigen rossen haarbos warrend.

‘Ik heb dit gespeeld,’ hernam Pia, op het boek kijkend, dat ze nu in hare twee handen hield, toen ik tehuis was bij mijne ouders, in onze herberg en de koppels dansten er op, zoo goed kon ik maat houden.’

Zulks was misschien eene zelfaanbeveling in haar onschuldigen waan; voor hem scheen het niet aldus: hij trok zich nog meer achteruit, met zijn rug thans de hangroede der gordijn aan den eenen kant uit het oog rukkend. Wat hij in zijn verlegenheid niet eenmaal bemerkte.

‘Let op,’ sprak Pia waarschuwend, met de ingeboren vrees voor onvoorzichtigheid en wanorde aan het meerendeel der vrouwen eigen, en zij deed een stap nader om het verkeerde weer effen te brengen.

Behendig ditmaal, was hij haar ontweken en zij lichtte het gordijntje gansch weg en keek naar buiten: ‘Een schoon gezicht,’ zei ze, met het oog over de velden vol zonneschijn en verren hittewalm.

[pagina 116]
[p. 116]

Maar hij antwoordde niet, en wellicht om te toonen, dat haar gezelschap niet werd begeerd, had hij zich weder op het pianostoeltje gezet en begon hij geweldig op de toetsen te slaan.

Zij had tot dusverre nog immer het klepperen der karn gehoord. Te vroeg nog voor de melk, zij kon hier evengoed wachten als elders. Er was geen stoel, die niet vol boeken of kleederen lag. Daar stond zijn bed, met een witte pronkdeken, door Louise in 't klooster gebreid - Pia herkende de steek - overspreid. En zij zette zich op de sponde en keek rond: de jongeling had waarschijnlijk onlangs zijn toilet geëindigd: daar lag zijn kam; de lampetkom was bijna boordevol met troebel zeepwater en daarop dreef een groote kluwen ros, ineengewrongen haar.

‘Hé, hoe vies!’ en Pia, om 't niet meer te zien, ging weder achter zijn rug staan.

‘Kent gij geen quatre-mains! vroeg ze.

Hare stem had iets streelends, dat hem misschien wat tammer maakte, of hij dorst niet weigeren; althans hij doorbladerde haastig het

[pagina 117]
[p. 117]

muziekboek en stelde het open op het kleine omgeslagen dekselblad: ‘Le mardi gras aux enfers’ was de kettersche titel van dat stuk.

‘Ik de tweede partij; maar ik weet niet, of ik ze nog zal kunnen déchiffreeren,’ zei Pia, heel in vuur en vlam plaats nemend op een ledig gemaakten stoel, met den blik op de noten, de handen op de toetsen reeds, en gemeenzaam drong zij zich nog wat nader.

Maar hij schoof nu bepaald zijn stoel achteruit: ‘Neen,’ verklaarde hij tot haar bevreemding.

‘Gij wilt het niet probeeren?’

En hij lachte verlegen en beschaamd en stotterde verstaanbaar thans:

‘Het is al veel te zonderling hier zoo alleen met een jong meisje!’

Pia had zich zelve tot op heden voor een kind gehouden. Geheel onwetend, uiterlijk nog niet ontwikkeld, was zij nochtans hoog opgeschoten. Haar gelaat, fijn afgerond, droeg reeds den lichten blos der eerste bladerlooze bloemen, broos en frisch, verrassend op den naakten grond, en waarvan de ontwakende omge-

[pagina 118]
[p. 118]

ving aanduidt, dat de lente in aantocht is, maar er nog tijd verloopen moet, aleer het voorjaarsleven krachtig te allen kant losbarsten zal. Pia had onbewust dat tijdstip bereikt van half volwassen zijn, het overgangspunt tusschen twee levenstijden, waarin huisgenooten en vrienden nog het kind zien, en vreemdelingen reeds het jonge meisje ontwaren.

‘Aïe, wat dwaze jongen!’ zei ze in haar zelve, zich de trappen afhaastend, wrevel over zijne onhandelbaarheid voelend, doch juist dezelfde wrevel, waarmede zij een harer gezellinnetjes verliet, dat moedwillig en breekspel was.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken