Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Idonia (1891)

Informatie terzijde

Titelpagina van Idonia
Afbeelding van IdoniaToon afbeelding van titelpagina van Idonia

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.85 MB)

ebook (3.07 MB)

XML (0.23 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Idonia

(1891)–Virginie Loveling–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 152]
[p. 152]

XXI

Idonia was het er aldra gewoon. Zij ontlook als eene plant, die uit de belommering in de volle zon wordt gezet. De dochters Sutterman leefden met haar ouden vader. Zelven reeds bejaard en godvreezend, waren zij minder dweepzuchtig dan de anderen van haar slag. Haar bedrijf dwong haar tot een bestendigen omgang met alle soorten van menschen, en haar karakter had hierdoor eene vriendelijke gezelligheid verkregen. Het huis was dan ook een gezochte verzamelplaats voor meisjes en vrouwen uit de buurt, die tijd tot keuvelen hadden. De kwezeltjes van Vroden-buiten gingen er zich des zondags na de vroegmis ontnuchteren, wanneer ze gecommuniceerd hadden. Het was een gedurig gaan en komen voor het brengen en 't halen van het waschgoed. Het was

[pagina 153]
[p. 153]

er warm in de kamer achter den winkel, waar het zoo frisch naar 't blanke linnen rook, als de baafmisregens kletsten, en de wind snerpend door de ontbladerde boomen op de marktplaats floot; want het huis stond op de marktplaats.

Alles scheen nieuw aan Idonia, die in volkomen veldelijke eenzaamheid was groot gebracht, en sedert lang tusschen de hooge muren van een gesticht opgesloten zat: de wagens, die op den steenweg voorbijreden, de voetgangers en de spelende kinderen, als de school gedaan was. Van uit den winkel kon ze de kerk zien, en op 't uurwerk van den toren kijken, hoe laat het was. Maar op de marktdagen werd het een waar genot: al die boerinnen, in een ‘hulleken’ (groepje) verzameld nevens hare botermanden, en de ‘kutsers’ (koopmans) er tusschen te zien, de waren onderzoekend, van de ‘stullen’ (klompen boter) proevend, bieden, wegdrentelen en terugkeeren onder kout en gelach.

Ook binnenshuis was ze gelukkig: de drie zusters waren braaf voor haar, en wijdden haar in de geheimenissen harer verachterde, landelijke kunst in. Dat zestienjarig meisje, in ontluikenden bloei, was als een element van ver-

[pagina 154]
[p. 154]

jonging, verfrissching en vernieuwden smaak in hun winkel en hunne manier van werken, die zij zelve eenigszins, en sommige rijke boerendochters wel wat heel ouderwets begonnen te vinden; en Ka, de jongste, de phenix van de drie, die al de schoonste - eertijds geprezen, nu helaas! minder gewaardeerde - hoofdtooisels opdeed, vertrouwde aan hare zusters, in 't geheim om geen hoogmoed bij Idonia te wekken, dat deze heel zeker na korten tijd in handigheid hare meesteres evenaren zou.

Zij was dus eene goede aanwinst. Groot en kloek, had ze in 't gesticht haar stap moeten verzachten, haar luiden spraaktoon leeren dempen. Zij hield het hoofd gebogen, de kap over 't aangezicht getrokken in de mis. Maar te huis was ze luidruchtiger, de ingeboren levendigheid nam weder de bovenhand; en als ze aan de strijktafel stond, wie kon het helpen, dat hare wangen gloeiden en hare oogen schitterden met al den glans der jeugd? Soms mocht ze omtrent valavond in enkele huizen zelve het waschgoed dragen, en den zaterdag altijd bij madame Florisonne. Zij wist wat deze voor haar deed, doch dorst hare erkentelijkheid niet uitdrukken. Telkens werd ze nochtans in de woonkamer

[pagina 155]
[p. 155]

binnengeleid. Laure kon hare blikken niet afslaan van dat meisje, aan hetwelk zij zich hechtte met al de voorliefde, die de weldoener aan een waardigen beschermeling toedraagt.

In het begin bleek Idonia wat verlegen: met overijlde, maar lichte handeling legde zij het wolkig wit goed van madame en de stijve, sierlijk gevouwen hemden van mijnheer op de tafel, en streek het getelde geld met een ‘danke’ op.

‘Zijt gij tevreden, Idonia?’

‘Heel tevreden, madame.’

‘Ha, dat doet mij genoegen!’ daarbij bleef het.

Idonia stond en treuzelde, niet wetend, hoe zij afscheid nemen moest. Dan kwam mevrouw Florisonne haar ter hulp: ‘Zoo, nu, Idonia, dat het wel ga!’

‘Ja, madame,’ en zij haastte zich heen, vergezeld van het eigenaardig gekraak van haar snel opgenomen, tegen den deurpost aangestooten korf.

Wie liefheeft keurt alles goed: dit ‘ja madame’ in stede van eene groete des vaarwels, had in zijne onbedreven naiefheid iets verrukkelijks voor Laure: ‘Ja, madame,’ herhaalde zij glimlachend bij zich zelve, op den klank-

[pagina 156]
[p. 156]

rijken, opgeruimden toon van Idonia's stemme.

En Laure verblijdde zich over haar liefdadig werk.

Ook de meisjes Sutterman prezen hare kostgangster. Weldra werd het kind ook spraakzamer in de heerenwoon; mijnheer de burgemeester was nooit te zien en mevrouw was zoo vriendelijk! Idonia vertelde reeds het een en ander van hare werkzaamheden en het leven bij de Suttermans. Zij hield meest van Peerken - dat was de vader - bekende zij; en dan vertelde zij van haar vader, van Gijelle, die altijd zoo braaf was geweest en nu ‘kwaad zot’ was, en hoe noode zij zelve in 't armenhuis had gewoond.

Dan kon ze er heel ernstig uitzien, en hare donkere oogen schenen wel nog eens zoo groot. Maar die droefgeestigheid duurde niet lang: zoodra mevrouw Florisonne een vroolijk woord sprak om haar op te beuren, lachte zij, wel is waar niet meer zoo wild als eertijds, maar toch nog immer met iets uitbundigs in den toon, die het natuurkind in haar verried. Laure hoorde dien lach zoo gaarne, hij had een metaalklank, helder en zilverig. Zij was zeer gevoelig voor het stemorgaan, dat gewoonlijk hare antipathie of hare sympathie beheerschte.

[pagina 157]
[p. 157]

‘Waarom hebt ge mijne hand aanvaard?’ vroeg haar soms Edmond, in een zijner zeldzame luimen van speelsche plaagzucht; ‘ik, die leelijk, dwaas en ongemanierd ben,’ pochte hij.

‘Omdat uwe stem mij aanstond,’ antwoordde zij lustig.

‘Enkel om mijne stem?’ zei hij, zich stellend alsof hij pruilde.

‘Enkel om uwe stem,’ bevestigde zij, ‘gij bekent ja zelf, dat ge geen andere gaven bezit,’ en onbezonnen voegde zij, schertsend, in haar vast betrouwen in zijn karakter er bij, ‘uwe schoone stem heeft mij uw slecht gedrag over 't hoofd doen zien.’

En nu kon ze niet begrijpen, waarom hij verschrikte en stuursch en als verwijtend haar aankeek.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken