Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het land der verbeelding (1896)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het land der verbeelding
Afbeelding van Het land der verbeeldingToon afbeelding van titelpagina van Het land der verbeelding

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.94 MB)

ebook (3.03 MB)

XML (0.33 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het land der verbeelding

(1896)–Virginie Loveling–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

XVIII.

Het hofje van den rozenman stond aan den zoom der sparrenbosschen, het was het allerlaatste van 't grondgebied der gemeente. Het land was er mager, de streek plat.

Useken had zich een soort van klein lustoord voorgesteld, iets sierlijks, iets buitengewoons, met bloemenranken op den gevel. Het was een alledaagsch landbouwersverblijf: witgekalkt met groengeverfde vensters, in 't midden van een kleinen boomgaard, door eene doornhaag omsloten; voor het huis eene pomp, het gemetseld hondenhok daarnevens. De beide meisjes waren bevreesd voor honden en verlieten het smalle pad, - dat van het straathekje recht door het grasperk naar de woning leidde - een halven cirkel beschrijvend om het gevaar te ontwijken; maar de hond, een rosbruine, die buiten lag met den band aan den hals en de ketting nevens hem, verroerde zelfs niet; eene koe graasde vreedzaam op het erf, een paar kalvers en een rund draafden onder de boomen.

Aan den versten hoek van het huis zat een oude man; licht en schaduw speelden door de magere bladeren van eenen appelaar op zijn kalen schedel. Hij hield met de twee handen een boek op zijne knieën

[pagina 37]
[p. 37]

open; zijne rug was breed en gansch gekromd. Hij las luid, of liever hij spelde, want de syllaben kwamen een voor een toonloos met gelijke tusschenruimten uit zijnen mond.

‘Dag, Mauw,’ zei Gabrielle hem naderend. Zijn naam was Mauritius.

Hij was niet doof, ondanks zijn hoogen ouderdom; hij hief het hoofd op, dit lukte maar half, zoodat men bijna niets dan een paar grijze oogen van onder borstelige wenkbrauwen uitkijken zag.

‘Waar is Bone?’ vroeg Gabrielle.

‘Wie is dat, Bone?’ dacht Useken. Het kwam haar niet in het brein, dat de rozenman zulk een weinig gezochten boerschen naam dragen kon. En toch was het zoo: Bonifacius.

‘Hij is zeker aan zijne bloemen bezig,’ sprak de grijsaard, eene trage beweging doende om achter zich te zien: ‘Bone!’ riep hij luid met eene gebroken stem.

Maar de zoon was niet ver; juist op dat oogenblik trad hij over den drempel.

De meisjes glimlachten bij dit onnoodig geschreeuw; de oude Mauritius bleef ernstig:

‘Ik wist niet dat ge in huis waart,’ zei hij en keek weer in zijn boek en begon opnieuw zijn luidop spellen.

De rozenman! was dat de rozenman! Useken zag hem aan: hij moest wel acht en dertig of veertig wezen; eenige witte draden liepen reeds tusschen zijn bruin haar; hij was kloek gebouwd; het gelaat getuigde van gezondheid, het oog was goed, de glimlach be-

[pagina 38]
[p. 38]

scheiden, de tanden schoon. Hij was eenvoudig, hoewel rein gekleed; hij liep op zijne kousen maar stak thans, buitenkomend, zijne voeten in klompen, waar aan de hielen stroohalmen uitkeken; zijne handen waren zeer grof, verweerd en sporen van krabben of kenen op de kneukels leverden het bewijs van ruwen arbeid. Eene soort van schuchterheid maakte zijne bewegingen bijzonder onhandig, als hij, na weder zijne klompen aan den ingang uitgesparteld te hebben, de meisjes binnenleidde en zijne weegschaal nam om het gevraagde ajuinzaad af te wegen.

Was dat de rozenman! En het rozenhuis! Useken had gemeend overal tuilen te zien en er was geene enkele bloem te ontwaren; een nummer van De Akkerbouw en De Goudmijn des Landmans lagen op de tafel: juist eene boerenkeuken als elke andere, hoewel alles van netheid blonk. Alweer eene ontgoocheling.

Hij zou zonder spreken het geld van Gabrielle aangenomen en de meisjes hebben laten vertrekken, indien deze niet hadden gevraagd om eens in den tuin en de serres te mogen gaan.

Nu helderde zijn gelaat op.

‘Ja,’ antwoordde hij en ‘komt.’

Hij leidde haar buiten, stak weer zijne voeten in de met stroo gevoerde klompen - die klompen ergerden Useken - en ging haar met groote stappen, zonder omzien, vooraan. Hoe heel anders was Servaas!

In den tuin wachtte eene nieuwe teleurstelling: de rozen bloeiden niet in hagen, niet in weelderigen overvloed, zooals het meisje zich had voorgesteld; op

[pagina 39]
[p. 39]

hooge stammen stonden zij als koopwaar in groote vierkanten geperkt. Niets onpoëtischer kon men uitdenken als algemeenen aanblik. Wel waren de bloemen schoon, die zich hier en daar op de kruinen verhieven; maar men moest er bij en tusschen treden om ze te kunnen zien. Het was als eene planterij met enkele kleurige stipjes boven het roodbruine groen.

De hovenier scheen al de bedden in een streelenden blik te omvatten, hij noemde eenige namen, die zijne gezellinnen tevens lazen op een langwerpig geel stukje hout, dat met een ijzerdraadje aan een takje van elken struik hing.

‘Marsjanie (Maréchal Niel), le Frenche (la France),’ zei hij met eene onnavolgbaar boersche uitspraak.

Hier werd het kluchtig, de meisjes stieten elkander met de ellebogen aan en glimlachten.

‘Glór de Zjon, (Gloire de Dijon)’ vervolgde hij luider, als moest deze benaming hem den palm der goede uitspraak doen wegdragen, terwijl hij eene inderdaad schoone, groote, licht geel-rozekleurige bloem aanwees.

Arme man, hij begreep niet, of lette er ten minste niet op, hoe hartelijk de meisjes lachten en hoe schelmsch het oog van Useken blonk, terwijl hij de roos roemde.

Zij hadden wel eenen tuil gewild, maar hij dacht er niet aan er haar eenen of zelfs eene bloem aan te bieden.

‘Snijdt ge er nooit af?’ vroeg Gabrielle.

‘Ja, om naar de markt te zenden, of als er teveel op staan en de plant zich doodbloeien zou,’ ant-

[pagina 40]
[p. 40]

woordde hij, terwijl hij hier en daar half verwelkte rozen met zijn knipmes wegnam en onder de stammen wierp.

Zij gingen langs het kleine tuinhekje weg. Toen zij nevens de haag voorbijtraden, keken zij nog eens werktuigelijk naar den boomgaard en het huis. Useken was in luimige, spotzieke stemming: ‘Glôr de Zjon,’ zeide zij; maar de spot verdween van hare lippen bij den aanblik, die zich nu aanbood: de oude man was opgestaan en leunde kromgebogen op den arm van zijnen zoon; deze droeg in de andere vrije hand den stoel, waarop de grijsaard gezeten had en klemde tevens het boek, waarin hij gespeld had, met den elleboog aan zijne zijde. Hij stapte voorzichtig en traag, schuins, liefderijk neerziende naar zijnen vader. Aldus verdwenen zij in het deurgat. Hij was een goede zoon, die onpoëtische rozenman...

Het was eerst verder op den weg, dat het ‘Glôr de Zjon’, dat Gabrielle nu herhaalde, Useken weder eenen glimlach afdwong.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken