Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het land der verbeelding (1896)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het land der verbeelding
Afbeelding van Het land der verbeeldingToon afbeelding van titelpagina van Het land der verbeelding

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.94 MB)

ebook (3.03 MB)

XML (0.33 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het land der verbeelding

(1896)–Virginie Loveling–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

XXXV.

Het was op het einde van Maart, op eenen Zondag. Gabrielle kwam Useken vragen, of ze haar in den namiddag naar Zavelgem vergezellen wilde; zij moest er bier gaan betalen. Tante Clemens, die de droefgeestigheid van het meisje te vergeefs had pogen te verdrijven, had Gabrielle in het geheim gesmeekt haar nichtje wat op te beuren.

Useken bleef liefst tehuis, doch er werd zoozeer op aangedrongen, dat ze eindelijk toegaf.

Het was zeer koud. De grond lag droog; het jonge koren, nog kort, huiverde in den oostenwind; de gele sleutelbloemen bloeiden overvloedig in de elskanten, met hare malsche, groene bladeren, te frisch, te teeder voor het nog gure jaargetijde.

Het klokje klepte voor de vespers.

Wat scheen alles treurig en somber aan Useken; hetgeen in volle voorjaarspracht reeds schitterde zoowel

[pagina 82]
[p. 82]

als 't geen nog naakt en zonder leven was, alles kwam haar even vervelend en ontstemmend voor. Zij antwoordde nauw op de woorden harer gezellin. Het was meer dan een uur ver en zij voelde zich heel vermoeid. De brouwer woonde op een groot, schoon hof. Hij had een talrijk huisgezin. Zijne tachtigjarige moeder had hem onlangs de brouwerij overgedaan, en was in eene daartoe op het erf aangebouwde kamer gaan leven. Zij moesten haar eens goeden dag zeggen, want Gabrielle kende haar goed; het was een vroolijk vrouwtje met een scherpe kin en een zeer fel oog.

‘Hoe gaat het?’ vroeg Gabrielle.

‘Goed, opperbest,’ was het antwoord. Dit zeide eene afgeleefde vrouw van tachtig jaren, die niets meer te hopen noch te verwachten had en Useken, die zoo jong en nog zoo rijk was in de toekomst, Useken klaagde inwendig en was misnoegd! Dit voelde ze op het oogenblik met zelfverwijt.

‘Zijt gij tevreden, hier zoo alleen, nu gij uit uwe affaires zijt?’ vroeg Gabrielle, ‘dat moet u wel aanstaan.’

‘Men moet van den nood een deugd maken. Meisjes, meisjes, er is zoo menige harde noot te kraken,’ voorspelde de oude vrouw ernstig, ‘maar men moet couragie hebben, het leven is zoo zoet!’ lachte zij weder.

‘Ge zijt nog opgeruimd, gij,’ sprak Useken.

‘Och, dat is moeder altijd,’ verklaarde de jonge schoondochter tevreden, ‘ze zit soms te zingen, nietwaar, moeder?’

‘Och toe, zing een lied!’ bad Gabrielle.

[pagina 83]
[p. 83]

‘Als ge nog eens komt,’ beloofde het vrouwtje, ‘dan zal ik zingen van De drie Tamboers.’

Useken had de tranen in de oogen. Zij wist niet waarom. Zij wilde ook nog aleer naar huis te gaan een vroegere schoolvriendin bezoeken: het was de echtgenoote van den postmeester van Zavelgem, welke, weinig ouder dan de twee meisjes, reeds sedert een drietal jaren door eene ziekte der ruggegraat met lamheid was geslagen. Het huis was niet moeielijk te herkennen met het schildwapen boven de deur; de voorkamer was door een kantoor ingenomen. Zij moesten door eene lange, smalle gang in eene donkere achterkamer. Daar zat de kranke vrouw; een kind rolde zich schreiend over den grond; te vergeefs sprak zij hem vermanend toe, de stoute bengel schreeuwde al luider en luider. Het was er niet zeer rein, nu de waakzame hand der huismoeder er niet meer werkzaam kon wezen. Eene jonge dienstbode nam ruw den kleinen geruchtmaker op en droeg hem weg. De lamme vrouw had een bleek, pijnlijk gelaat en groote, stille oogen. Zij toonde zich zoo blijde Useken eens te zien en deze voelde het hart van medelijden breken, nu ze hare eertijds zoo vroolijke speelgezellin daar zoo ellendig wedervond. Doch medelijden was overbodig. Zij berustte in haar lot, verzekerde zij en hoopte, dat het wel beteren zou; men had het niet in de wereld, zooals men het verkoos, men kon tegen God niet opstaan, zij wilde niet klagen: haar man was braaf, haar kind gezond en zij kwamen door de wereld...

En Useken die jammerde, als haar iets tegenliep!

[pagina 84]
[p. 84]

‘Zij zijn allen beter en wijzer dan ik,’ dacht het meisje.

De postmeester kwam binnen; hij herkende haar en zeide, dadelijk naar zijn doel gaande: ‘Er is zoo even een brief aangekomen voor u, wilt gij dien zelve medenemen?’

Het postbureel voor de omliggende dorpen was te Zavelgem en de bestellingen werden er slechts eenmaal daags - des morgens - bezorgd.

‘Een brief? o ja!’

Hij haalde hem in zijn kantoor; er stak iets hards in den omslag en op den poststempel stond ‘Bruxelles’.

Van Servaas toch eindelijk!

Toen zij naar huis gingen, scheen de wereld als bij tooverslag veranderd in de oogen van het gelukkige meisje; de wind had zich neergelegd, de avondzon vergulde de toppen van het groene koren; dezelfde sleutelbloemen bloeiden in de heggen, maar schenen haar thans een beeld van frischheid en levenslust; de leeuwerik zong boven haar hoofd en Useken hield den brief van Servaas op haar hart gedrukt. Het was alsof dat papier een geheime macht had bezeten: al haar verlangen was in een zalig bewustzijn van wederliefde veranderd. Zij had zelfs niet de behoefte den omslag te openen, het was zekerheid wat zij in hare handen hield! Indien men haar had gezegd: ‘Gij zult tot morgen wachten om het portret te bekijken, ware het haar bijna om het even geweest.

‘Ziet ge wel,’ sprak tante Clemens, ‘dat het uitgaan u goed heeft gedaan? Gij zijt als een ander meisje.’

En het was ook waar: hare oogen stonden zoo

[pagina 85]
[p. 85]

levendig in haar vermagerd gezichtje en zij vertelde en praatte zoo vroolijk. Zij wilde anders worden, dacht zij, en genieten van hetgeen in haar bereik was: zij wilde zijn als de oude moeder van den brouwer en de jonge vrouw van den postbeambte. Och, het was ook niet moeielijk, thans, nu zij verkregen had waarnaar zij zoo wanhopig had verlangd!

Servaas geleek goed; hij zag er inderdaad als een volkomen heer uit. ‘Souvenir’; stond er van achteren op het portret; er was geen brief bij. Zij toonde het aan niemand, maar haalde het uit den zak zoodra zij alleen was.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken