Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Madeleine (1897)

Informatie terzijde

Titelpagina van Madeleine
Afbeelding van MadeleineToon afbeelding van titelpagina van Madeleine

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.92 MB)

ebook (3.07 MB)

XML (0.29 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Madeleine

(1897)–Virginie Loveling–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

IV.

Van Adelar en Suzanne kon men met recht na drie, vier jaren huwelijk zeggen, dat het eerste woord nog te geven was. Al den tijd, welken zijne bezigheden hem vrij lieten, bracht hij in gezelschap zijner jonge vrouw door. Men zag hen overal te zamen, zij schenen aan elkander onontbeerlijk; zorg, vertrouwen, bescherming van de eene zijde, toewijding en verkleefdheid van de andere, alles was juist gebleven als den eersten dag: ‘een modelhuishouden,’ zei een ieder. Hij ging niet naar het café, maar rookte zijne sigaar thuis om haar gezelschap te houden; zij had geene bijzondere vriendinnen om heel aan hem te kunnen zijn. Samen deden zij lange wandelingen, samen zaten zij in hun tuintje, samen waren zij immer; maar juist dit bestendige samenzijn bracht eene soort van eentonigheid mede, er was te weinig afwisseling in hun gesprek; zij lazen dezelfde boeken; zij ontvingen dezelfde indrukken en wat de eene te vertellen had, wist de andere reeds. Of kwam deze eentonigheid,

[pagina 8]
[p. 8]

deze onuitgesproken verveling, omdat zij geene kinderen kregen?

‘O een kind! hadden wij maar een kind!’ zeide Adelar.

‘Ja, hadden wij kinderen, hadden wij er slechts twee!’ antwoordde Suzanne.

Maar zij hadden er geene en er kwamen geene. De zoete namen, welke zij elkander wederzijds bleven toevoegen, hadden beter op iets jongers, iets onschuldigers gepast, dit voelden zij. De zorg, die Adelar en Suzanne om hem te behagen aan den perzikboom besteedden, was niet voldoende om een deel hunner ledige oogenblikken aan te vullen; het was gauw eens overzien, hoe hoog hij werd, hoe vele botjes er op stonden, hoe breed zijne bladeren waren; want zij waren zeer breed ter bevreemding van Adelar.

‘Zou dat wel een perzikboom wezen, mijnheer?’ had zelfs eens de werkman twijfelend gevraagd.

‘En wat anders, Pieter? ik heb hem zelf uit de pit gewonnen.’

‘Ha, als het zóó is!’ klonk het ongeloovig antwoord.

‘Zie, Pieter, proef eens hoe bitter zijn blad smaakt.’

‘Inderdaad, mijnheer, juist als wanneer men op een perzikblad bijt, maar ik meende, omdat ze zoo breed zijn...’

‘De malsche grond, Pieter, de buitengewone ontwikkeling door het voedsel verkregen.’

Werd de werkman niet blijkbaar overtuigd, Adelar

[pagina 9]
[p. 9]

was het te inniger; het speet hem nochtans, dat het boompje, hoe welig ook, zoo traag opschoot: ‘thuis groeide dat rasser,’ maakte hij de opmerking tegen Suzanne.

Hunne kanarievogeltjes zongen wel luid, doch maakten geen gerucht genoeg om de stilte in hunne woning af te breken; hunne tafel was te groot voor hen beiden, als er geene gasten waren; wel zat hun hondje er mede aan en knapte beleefd de hem aangeboden lekkere brokjes op, toch was er nog te veel plaats over. Hunne prachtige, uitheemsche kat, met hare lange rosse haren en haren pluimstaart, vlijde zich wel tegen hen en zij streelden haar, doch dat bevredigde hunne liefde niet. Wel veroorzaakte zij hun door haar zwervend karakter onrust en bekommernis - want de mensch heeft daar behoefte aan evenals aan andere gevoelens; maar die angst ging niet zoo diep als de angst voor een menschelijk wezen. ‘Fox’ heette zij en had namelijk de gewoonte van in de geburenhoven rond te slenteren, de vogels te achtervolgen en de roode vischjes uit den vijver van den baron, wiens tuin met een muur van den hunnen was gescheiden, te beloeren en zoo mogelijk op te vangen. De baron had hen verwittigd, dat hij de kat bij de eerste gelegenheid omver schieten zou, indien zij haar niet tehuis hielden. Welke gruwzaamheid! hun Fox dooden! Zij konden niet begrijpen, hoe iemand zoo onmenschelijk zou wezen. Suzanne drukte

[pagina 10]
[p. 10]

haar vaster in hare armen, als zij er huiverend aan dacht. De kat binnen houden was echter onmogelijk: niet zoodra werd de deur met eene spleet geopend, of buiten sloop zij; toen kon Suzanne onrustig in haar tuintje rondzoeken: ‘Waar mag Fox weeral geloopen zijn?’

Adelar floot.

‘Fox, Fox!’ riep Suzanne de stem verheffend. - ‘Als zij maar niet doodgeschoten wordt! Fox, Fox!’ klonk het tusschen de struiken, totdat het met schemeravond de kat beliefde, onachtzaam over den angst harer meesters, terug te keeren. Hoe blijde waren zij hun geliefd huisdier weer te zien!

En echter neen, dat was het niet, wat zij gewenscht hadden, dat bevredigde hen niet, al trachtten zij het te gelooven.

Adelar had eene heerlijke basstem en zong, Suzanne begeleidde hem op het klavier. Liefst zaten zij in den laten namiddag in de koelte op de bank aan hun achtergevel: daar had de zon geschenen, daar was het nog warm en echter reeds frisch. Eens - zij arbeidde aan eenig handwerk; hij had een dagblad of een boek luidop gelezen, en zich daarna achterover op de bank gelegd en blikte in de blauwe lucht en volgde met het oog de vlucht der zwaluwen, welke onafgebroken hunne jongskens aan den gevel spijsden. Zes zaten er in het nestje, of liever reeds daarboven op den rand, want een zwaluwnest is zeer ondiep. Zij hadden

[pagina 11]
[p. 11]

witte borsten, als droegen zij een hoogtijdvest en openden schreeuwend allen te gelijk den bek, als de ouden aangevlogen kwamen.

‘Zij hebben het lastig,’ merkte Suzanne op, insgelijks haar werk stakend.

‘Ja, maar ziet gij, dát juist maakt het genot van het leven uit, Suzanne,’ hernam hij na eene poos. ‘Het is zonderling: zij zijn altijd onveranderd aan elkaar gelijk, ware het niet kluchtig eens vreemde vogeleieren in een zwaluwnest neer te leggen en te laten uitbroeien om te weten wat er het gevolg van wezen zou?’

‘Welaan, vriend, niets ware gemakkelijker, er wollen musschen onder de pannen, beproef het eens met hare eieren.’

‘Maar neen, Suzanne,’ met eenig ongeduld, ‘het moeten nagenoeg gelijksoortige vogelen wezen, vogelen, welke met dezelfde insecten gevoed worden. De zwaluw geeft niets dan het volmaakt, het gevleugeld kerfdier aan hare jongen, terwijl bijvoorbeeld het winterkoningske de zijne met wormen en larven spijst, dat heb ik reeds meermalen opgemerkt.’

Dit had Suzanne niet: de vrouwen hebben in het algemeen weinig gevoel voor natuurschoon, en nog veel minder trek voor de natuurlijke wetenschappen.

‘Zoek er dan andere,’ zeide zij, steeds bereid om zijne belangstelling te deelen.

Hij deed er andere zoeken: Pieter bracht eieren

[pagina 12]
[p. 12]

van den ‘beestjesteker’ - vliegenvanger, bijna gelijk aan die der zwaluwen. Er was juist een paar voor de tweede maal begonnen te broeien. Adelar scheen gelukkig, als hadde hij een schat ontdekt.

‘Men moet een natuurzot als gij wezen om daar zulke vreugde in te vinden!’ lachte Suzanne met vriendelijken, blijden scherts.

De hooge ladder werd aan den muur gesteld; Adelar trok er op, terwijl Pieter ze vasthield om den schijn te hebben ook iets te doen, en de eieren van den vliegenvanger werden omzichtig in het nest der zwaluwen gelegd. Dit was zoo snel geschied, dat de vogels na eene korte afwezigheid geene verandering aan het nest bemerkten; want de eene ging broeien, terwijl de andere; dicht er bij op een uitspringenden spijker gezeten, waarschijnlijk tot beider vermaak; een kwetterend, langgerekt en opgeruimd deuntje aanhief.

Na drie weken piepte het zachtjes in het nest en de zwaluwen kwamen met aas aangevlogen. ‘Zij zien het niet, dat het hun jongen niet zijn, zij hebben hen even lief,’ zei Adelar; doch de vogelen bemerkten het zeker. Zij zaten beide op den rand van hun nestje en keken er in, hetgeen zij anders ook doen; maar zij moesten het wel voortgebazuind hebben, dat daar iets wonderlijks was uitgebroeid, want de overige zwaluwen, die ook op het erf woonden, kwamen zien en na hen andere en vele, vele, heel den dag. Adelar en Suzanne schiepen er hun behagen in. Weldra

[pagina 13]
[p. 13]

zaten de jonge vliegenvangers boven het nest uit te kijken, doch zonder witte borst; de ouden spijsden ze niettemin met vlijt; zij schenen vraatzuchtiger dan de zwaluwen en schreeuwden zonder verpoozen en kregen naar believen; hoe onverzadelijker zij bleken te zijn, hoe sneller de pleegouders heen en weder vlogen met aas tot 's avonds over negen uren, als Adelar en Suzanne na het avondmaal nog wat met het venster open bleven zitten.

‘Zij hebben hen lief als hun eigen kroost,’ zei Adelar - en na eene poos, als hadde hij inwendig deze beide gedachten in verband gebracht, ‘Suzanne, wij zijn beiden noch oom noch tante, dat ik weet.’

‘Neen,’ zeide zij, daar wij alle twee noch zusters noch broeders hebben, kunnen er ook geene neven zijn.’

Zij zaten beiden in gepeinzen verzonken; de avond viel; de vliegenvangers piepten; de zwaluwen vlogen nog; de paradijsvlinder fladderde over de geurige schoone-bij-nachte aan den muur en het naaste kloosterklokje klepte vrede en rust...


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken