Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Madeleine (1897)

Informatie terzijde

Titelpagina van Madeleine
Afbeelding van MadeleineToon afbeelding van titelpagina van Madeleine

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.92 MB)

ebook (3.07 MB)

XML (0.29 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Madeleine

(1897)–Virginie Loveling–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 127]
[p. 127]

XXXVI.

De carnavaldagen naderden en voor halfvasten waren zij allen op eene soirée bij de Terdoncken uitgenoodigd: eene ‘gedeguiseerde’ danspartij. Het ware te gruwzaam geweest Madeleine van dit genot te berooven, al hare vriendinnetjes zouden er zijn, en Charlotte en Pierre waren niet bekend in die familie; hunne tegenwoordigheid was dus niet te vreezen.

Suzanne begreep niet, waarom hare dochter er zoo op gesteld was haar costuum, eene fantaisie-herderinnekleedij, zoo spoedig gereed te hebben; zij schreef dit toe aan haar ongeduld om het feest vooraf te genieten. Reeds van voor vastenavond was het in orde en het bal had eerst over drie weken plaats.

Op den zondag van carnaval waren zij in een huis op den toer naar de gemaskerden gaan zien en tehuiskomend klaagde Madeleine over hoofdpijn; zij ging dan ook dadelijk naar bed, en hare pleegouders, insgelijks vermoeid van het gewoel en den aanblik der bestendig afwisselende menigte, volgden dra haar voorbeeld.

Suzanne stond echter een weinig vóór middernacht op, daar zij nog immer den weerschijn van de lamp uit Madeleine's kamer op den tegenovergestelden muur bemerkte; zij vroeg zich af, of het meisje nog op zou wezen, daar zij anders des nachts geen licht wilde laten branden.

[pagina 128]
[p. 128]

Omzichtig trok zij hare pantoffels aan en ging, op de teenen, tot aan de deur van Madeleine's slaapvertrek. Zacht klopte zij: een als verschrikt verschuiven van een stoel ontstond daarbinnen en in eens - zij zag het aan het verdwijnen der heldere spleet onder de deur - werd het licht daarbinnen uitgedoofd.

‘Mijn kind, waart gij nog op?’ vroeg zij belangstellend.

‘Neen,... ja,... 't is te zeggen,... ik ging juist naar bed,’ klonk het luide.

‘Doe eens open,’ en zij duwde tegen de gesloten deur, ‘hoe gaat het nu?’

‘Beter, mama, och, laat mij slapen, morgen zal het wel over zijn,’ zei Madeleine haastig, ‘ik lig al; - slaap wel, mama.’

‘Indien gij iets mocht noodig hebben, bel dan maar even, Madeleine, en dadelijk zal ik bij u zijn.’

‘Ja, ja, goed, goed.’

Madeleine was niet in haar bed: Madeleine was opgebleven, totdat het middernacht zou wezen: om dat uur moest Pierre haar aan het achterpoortje, dat op 't water uitkwam, met eene boot en verscheidene haar onbekende vrienden en dezer vriendinnetjes komen afhalen om naar het maskenbal in het groote theater te gaan. Madeleine stond thans met haar herderinnecostuum aan, in het duister, met een kloppend hart te wachten. - Zou mama in slaap geraken? Zou zij onbemerkt kunnen wegsluipen?

[pagina 129]
[p. 129]

Ja.

Mama was in slaap geraakt.

Toen Madeleine zoo haastig daarbinnen het licht uitdoofde en goeden avond riep, scheen deze handelwijze Suzanne zeer zonderling: doch eerst later vormde zulks zich tot gedachten bij haar: wij ondergaan zoo menigen indruk, waarvan wij ons geen duidelijke of onmiddellijke rekenschap geven.

Mama was in slaap geraakt, doch met geen kalm gemoed naar het bleek; want zij schrikte wakker na eenigen tijd en vroeg aan Adelar, die reeds uit zijn bed en half aangekleed aan de gesloten blinde van het raam naar iets daarbuiten scheen te luisteren, of ook hij dat gerucht had gehoord.

‘Stil,’ fluisterde hij ongeduldig, omdat hij in zijne waarneming werd gestoord, eene beweging met de hand doende om haar het zwijgen op te leggen, en na een korte poos, terwijl zij, beangstigd overeind zittend, met verschrikte oogen toezag: ‘Het is niets,’ zei hij geruststellend, ‘de achterpoort, die open- en toeslaat, ik zal ze vast gaan maken,’ en hij nam de lamp. ‘Zou de meid vergeten hebben ze te sluiten?’ vroeg Suzanne zich af, want nu vernam zij ook duidelijk het haar bekende geluid.

De cour van het huis, dat Adelar bewoonde, kwam zooals vele in Gent van achteren met een muur aan het water uit, tot hetwelk men door middel van een steenen trap en een poortje toegang had.

[pagina 130]
[p. 130]

Daarnevens stond een stalletje, dat tot kolenhok en bergplaats van allerlei huiselijk gerief diende. Adelar liet zijne lamp in de gang en trad in de duisternis over het courken: het sloeg juist drie uren op de naaste torenklok. Hij zag de verkleinende of vergrootende zwarte opening van het poortje, naarmate dit in den tocht open- of toesloeg. Naderkomend hoorde hij riemslagen en gedempte, schertsende stemmen. Hij verschool zich in het stalletje. Het was niet mogelijk - neen en toch - het scheen hem de lach van zijne dochter! Lang behoefde zijn twijfel echter niet van duur te zijn: het schuitje hield buiten het muurtje in het donker stil, iemand sprong op de trap, de deur van het poortje werd geheel opengestooten en: ‘Hier heen, Madeleine, zóó! voorzichtig! geef mij uwe hand,’ werd er gefluisterd. Het was Pierre.

‘Stil! stil toch!’ gebood zij tot degenen, welke nog in het schuitje schenen te zitten - vrouwen en mannen - die haar te luid: ‘Slaap wel, Madeleine, en geene hoofdpijn meer, hoort gij!’ lachend toelispelden.

‘Zwijgt om Godswil, anders vernemen zij het daarboven.’

‘Zijt gij niet bevreesd?’ hoorde Adelar Pierre, wiens gestalte hij onduidelijk in de duisternis ontwaarde, nu vragen, ‘zoo ja, dan leid ik u tot aan de achterdeur.’

[pagina 131]
[p. 131]

‘Neen, neen, slaap wel,’ zei Madeleine, zich haastend om voort te komen.

‘En tot overmorgen om twaalf uren hier weder aan het trapje, niet waar?’ vroeg eene zeer stille meisjesstem, ‘pas op, dat ge ons niet laat wachten.’

‘Ja,’ antwoordde daarop een jongeling die eenigszins heesch was, ‘want zonder u kunnen wij toch niet naar het maskenbal. Zie maar, dat ge uwe oudjes vroeg in het bed krijgt.’

Zij was dus met onbekenden naar het maskenbal geweest!...

Adelar hield zich in met geweld, doch het bloed steeg hem naar 't hoofd. Madeleine schoof den grendel van het poortje toe en trad omzichtig over het courken naar huis. In de gang brandde echter tot hare verbazing licht en in eens zag zij haar vader achter zich. Zij hield een zwart fluweelen masker in de hand en droeg haar herderinnen costuum.

Daar stond hij nu, de toornige man tegenover zijne ongehoorzame pleegdochter: hij deed haar verwijten met eene stem, die haar natuurlijken toon verloren had en kneep haar blooten arm, als wilde hij dien verpletteren.

‘Wel zoo,’ bulderde hij, ‘aldus bedriegt gij uwe ouders!’

Madeleine bood hem het hoofd, en trad zelve dreigend op, zooals gezegd wordt, dat eene in eene kleine ruimte gesloten en nagezette kat, als zij ziet dat er

[pagina 132]
[p. 132]

voor haar geen ontkomen meer aan is, zelve den mensch, die haar vervolgt, aanrandt.

‘Gij sluit mij hier op als eene gevangene, gij verongelijkt mij, ik mag nergens gaan,’ zei zij even toornig als hij zelf.

Suzanne kwam op dit oogenblik juist de trap af, en begreep het gebeurde.

‘Ik zal eens zien, wie hier de meester is,’ schreeuwde Adelar, ‘en of eene dochter tegen haar vader zal blijven opstaan.’

‘Gij zijt mijn vader niet, gij hebt mij niets te gebieden,’ barstte zij uit. En daar zij zag, dat hij verschrikte, als kreeg hij een onverwachten slag: ‘Ha!’ zei zij, ‘gij meendet, dat ik het niet wist, maar ik weet het sedert lang, Zoé heeft het mij gezegd en Pierre weet het ook en nicht Charlotte insgelijks.’ Zij scheen behagen te scheppen in hun beider verslagenheid.

‘Pierre, Pierre,’ herhaalde Adelar als verdwaasd.

‘Ja, Pierre dien ik bemin,’ zei zij met uitdagenden blik, al hare lang verborgen gevoelens aan het licht brengend, ‘Pierre, voor wien ik, telkens wanneer gij's avonds naar het café der ‘Arcades’ gingt, een brief in uw jas gestoken had en die mij er een op dezelfde wijze terugzond!’ en zij lachte hoonend in zijn aangezicht.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken