Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Een revolverschot (1911)

Informatie terzijde

Titelpagina van Een revolverschot
Afbeelding van Een revolverschotToon afbeelding van titelpagina van Een revolverschot

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.84 MB)

ebook (2.87 MB)

XML (0.30 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Een revolverschot

(1911)–Virginie Loveling–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 6]
[p. 6]

II.

Zoodra zij buiten hoorbereik waren, den lageren landweg volgend, zei mevrouw Florisonne, omziende:

‘Edmond, vindt ge 't niet ongepast, dat wij die twee jonge meisjes aldus aan haar lot overgeven? Mij dunkt, dat wij tot aan haar huis, als toeziende beschermers, hadden moeten dienen.’

‘Zulk een omweg maken,’ zei hij luchtig, ‘wij zijn door niemand aangesteld als bewakers. Luc Hancq is hun vriend, hij was de vriend van hun vader en jong zijn ze niet, ten minste Marie, zij is wel dertig jaar, ja, zij moet wel dertig zijn; ja, tien jaar ouder dan Georgine.’

Een zilverlach beantwoordde zijn gezegde:

‘Hoe noemt ge hem nu?’ vroeg zijn vrouw, die slechts op dit eene acht had gegeven, ‘Luc, Luc Hancq, het klinkt als iemand, die den hik heeft,’ en zij proestte 't weder uit.

‘Nu ja,’ sprak de burgemeester, die de koddige zet niet begreep, ‘wat ligt er boertigs in een naam? Ge zoudt u evengoed lustig kunnen maken, omdat de naam dier meisjes Santander is.’

‘Ik meende Sanders,’ zei ze.

‘Men zegt altijd kortheidshalve, of omdat buitenlieden gaarne familienamen verminken, “Sanders, notaris Sanders,” zei men in den tijd. Notaris Santander was hun vader, hij had het hier in 't omliggende al te doen.’

‘Zijn ze rijk?

‘Ja.’

‘Georgine is een mooie vrouw.’

[pagina 7]
[p. 7]

‘Ik geloof het wel,’ antwoordde hij met een onwillekeurig-bewonderende stemverheffing, maar, in zijn hoedanigheid van nog niet lang getrouwden man, die zijn echtgenoote ontziet, liet hij er op volgen: ‘Marie is leelijk.’

Dat men in het dorp vertelde - iets, waarvan hij daarenboven overtuigd was, dat Marie altijd ‘een boontje voor hem had overgehad (voorkeur)’ en hij haar zwijgende liefde versmaadde, vond hij niet raadzaam hier mede te deelen.

‘Leelijk? o dat zie ik niet. Zij is kleiner dan de andere, mager, ja; maar kan men leelijk heeten, als men zulke heerlijk-glanzende zwarte oogen bezit!’

‘Spaansche oogen vol vuur en zonnegloed,’ hernam hij. ‘Hun vader had er ook zulke. Bovendien de naam duidt wellicht Spaanschen oorsprong aan. De grootvader was hier ook notaris en men heette hem niet anders dan “de Spanjaard”. Het is verwonderlijk, hoe een type zich door geslachten heen zoo zuiver kan bewaren. Santander wist zelf niets bepaalds meer van die vermoede afkomst. Hij is de eenige van uitheemsche herkomst niet: er staan hier menschen op de armenlijst, die adellijke, Spaansch-klinkende namen dragen: de Compostello, men heet ze “Pompegestel”, en la Riva de Sevilla, de zoogezegde “de Zeevers”.’

Maar zijn vrouw lachte weder om de eigenaardige woordverdraaiingen.

‘Pas op!’ waarschuwde hij, ze aan zijn arm terzijde trekkend, ‘pas op voor 't palingvangen (nat trappen).’

En zij kon nog in tijds de niet bemerkte doodlage (straatwaterplas), die thans in 't duister blonk, ontwijken.

[pagina 8]
[p. 8]

Burgemeester Florisonne was een bemiddeld, welopgevoed, deftig man; doch van lieverlede onderging hij den invloed zijner omgeving en wendde wel eens boerenspreuken aan.

Zij sloegen de breede laan in. Zij waren niet ver meer van hun huis. De wind loeide in het naakte rijs, hoog boven hun hoofden, en, hier wellicht het contrast met het feest ginder sterker voelend:

‘Een gezellige avond,’ sprak hij, ‘och, waar Luc is, mag men zeggen, dat de vreugd mede aanzit.’

‘Wat doet hij nu eigenlijk?’ vroeg zij, al wist ze 't wel; maar veelmeer om een onwillekeurige antipathie voor hem te verrechtvaardigen dan met eenig ander doel.

‘Hij is hier muziekmeester zonder vergelding; hij wijdt zich heelemaal aan den voorspoed der maatschappij toe. Hij wordt zeer bemind; hij heeft nog onlangs dat kostbaar fluweelen vaandel present gedaan.’

‘Ik wil 't wel aannemen, hij mag mild zijn; maar ik vergeef 't hem toch niet, dat hij zulk een oude vrouw voor het geld gehuwd heeft; zij is wel bijna de helft ouder dan hij; zoo iets vind ik nu oprecht verachtelijk bij een man.’

‘Laure, Laure, welke overdrijving! wind u niet op,’ antwoordde de burgemeester. ‘Zij is ouder dan hij, ja, maar niet zooveel als ge u voorstelt.’

‘Ik zal 't nooit vergeten,’ ging zij moedwillig voort, ‘hoe bevreemd ik opkeek, toen ik hem tijdens onze huwelijksbezoeken te zijnent zag binnenkomen: flink, kranig, blijgezind, met zijn levendige bewegingen, zijn tintelende blauwe oogen, zijn schoon blond haar en zijn gekrulden snorbaard...’

[pagina 9]
[p. 9]

‘Ho, ho! welk een beschrijving,’ onderbrak Florisonne, ietwat verwijtend, ‘welk een enthusiasme!’

‘Neen, dat niet, volstrekt niet, ik wil hier maar aanduiden, hoe het mij trof, toen een ellendig-neerzittende matrone hem voorstelde als: “Mijn man.” Zij kan niet loopen, geloof ik.’

‘Neen, of weinig. Zij gaat nooit uit, zij lijdt aan rhumatisme.’

‘Ik dacht, dat hij haar zoon was,’ hernam ze, halsstarrig, met moedwil overdrijvend, op hetzelfde thema terugkomend. ‘Kan hij haar liefhebben, zeg?’

‘Zijn hart is zoo rijk aan liefde, misschien wel,’ lachte Florisonne.

Zij vroeg niet verder.

Toen zei hij heel ernstig: ‘Ziehier mijn meening: Luc Hancq is lichtzinnig, hij is het altijd geweest en zal het blijven. Heel jong nog, ouderloos, heeft hij zich door haar laten verlokken, die destijds, hoewel reeds ietwat bedaagd, nog heel mooi was. Ziekte heeft haar gekrenkt en heel verflenst; hij is bijna gebleven, wie hij was. Hij heeft ontegensprekelijk een onbezonnen stap gedaan door dat huwelijk. Maar hoe zou hij uit berekening gehandeld hebben, hij die zelf bemiddeld was? Neen, neen, mijn overtuiging is, dat hij haar liefhad.’

‘En gij, hebt gij mij lief?’ schertste zij, haar arm aan zijn hart prangend.

Zij zag hem aan in een schuins uit de wolken schietenden manestraal:

‘Reeds bijna een jaar, dat we getrouwd zijn,’ sprak ze gewichtig en toch welgemoed, ‘bijna een jaar, dat ik te Vroden woon!’

[pagina 10]
[p. 10]

‘Spijt het u?’ vroeg hij behaagziek.

‘Ja,’ antwoordde zij, en haar blijde, schalksche gelaatsuitdrukking en haar toon getuigden meer dan duizend plechtige verklaringen, welk innig heil het hare was.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken