Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Een revolverschot (1911)

Informatie terzijde

Titelpagina van Een revolverschot
Afbeelding van Een revolverschotToon afbeelding van titelpagina van Een revolverschot

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.84 MB)

ebook (2.87 MB)

XML (0.30 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Een revolverschot

(1911)–Virginie Loveling–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

VIII.

Dit had voor uitslag, dat de meisjes nooit in 't vervolg Luc Hancq in haar gesprekken meer vernoemden, wat des te zonderlinger was, daar hij een groot deel van haar leven innam.

Hij kwam bijna dagelijks: nu gaf hij muziekles beurtelings aan beiden en, na de les, trad men in de schuur om schietoefeningen te doen.

Hij was de lieveling van al de dames in het dorp: hij

[pagina 36]
[p. 36]

gaf ook les aan de pensionnairen in het klooster, en aan verscheiden jonge meisjes in meer dan éen vriendenhuis, dit laatste, evenals bij de dames Santander, zonder vergelding. Hoe hij tijd kon vinden om daarenboven nog de harmonie-maatschappij te bestieren, was een raadsel voor iedereen. Hij was daarbij zoo levendig, zoo vroolijk; hij scheen overal een zonneglans van opwekking mede te brengen.

Sedert het feestje in zijn huis, op den avond van Nieuwjaarsdag, was en bleef zijn vrouw voortdurend eenigszins ongesteld.

‘Hij ontloopt zijn verdriet,’ zei men.

Altijd zeker is het, dat hij het goed van zich wist af te schudden. Hij sprak nooit van haar; men zag hen nooit samen, ook niet destijds, toen ze nog gezond was. Hij leefde het leven van een vrijgezel en was bij alle partijen, waar het jong volk vermaak in vond.

Trientje had tweemaal op éen dag den dokter te zijnent zien binnengaan en vroeg hem of zijn mevrouw dan wezenlijk zoo erg ongesteld was.

‘Ja, nu had ze pijn in al de gewrichten,’ zei hij. Ze lag te bed. Hij scheen het bepaald ernstig op te nemen; hij was wat neergedrukt of bekommerd.

Niet zonder reden had men aan Marie gezegd, toen zij ‘ikke’, stond, dat zij de helpster was van al wie leden. Geen mensch in 't dorp, dien ze niet bijstond, zoodra de gelegenheid zich aanbood: het was bij haar, dat men voor een kwetsuur om pluksel eertijds, thans om gephenikeerde gaze zond; bij haar, dat wie er verbrand was kwam om een fleschje pijnstillend vocht, dat zij te maken

[pagina 37]
[p. 37]

wist, uit olie, kalk en ik weet niet wat nog, dat zij eerst zelve op de wond streek en dan medegaf; zij was het, die koornbloemen op witten wijn had staan ter versterking van zwakke oogen; zij, die de kranken bezocht en den pols kende, zoo goed als een dokter, meende het volksgeloof der behoeftigen; zij bezat een onfaalbaar middel tegen de vijt: een pap van moederzalf, kliesters van witte leliën, water en wittebrood. Zij was ziekendienster geboren en ijlde onweerstaanbaar heen dáar, waar smart te lenigen was.

Zoodra zij vernam, dat mevrouw Hancq, die ze anders slechts heel zelden zag, gevaarlijk ziek kon wezen, begaf ze zich bij haar, Georgine medeleidend. Deze was er nog niet geweest, sedert haar klein vergrijp op genen noodlottigen avond. Zij had een voorwendsel uitgezocht om de dankingsvisite niet mede te maken. Nu zelfs kwam ze nog wat bloohartig binnen; maar de kranke dame had wel iets anders om zich over te ontstellen, dan het herkauwen van een kleinen jaloerschheidswrok. Zij lag ellendig neergeveld, blijkbaar slecht verzorgd door de huishoudster, schier hulpeloos. Zij begon te weenen van zelfmedelij, zoodra de buurmeisjes bij haar sponde kwamen, en toonde hare gezwollen kneukels en haar misvormden duim, met de smartlijke voldoening der rampzaligen, die zeker zijn sympathie te wekken.

Georgine had een haakwerkje te voorschijn gebracht en arbeidde, aan 't bed gezeten, zwijgend, met de genoegelijke kalmte van iemand, die geen verantwoordelijkheid op de schouders voelt wegen. Marie maakte zich nuttig; zij bracht de kamer wat in orde: het tafelkleed recht-

[pagina 38]
[p. 38]

trekkend; stof afnemend op schoorsteenblad en vensterplank; de stoelen aan den wand rangschikkend. Dan haalde zij een andere teljoor, een helder glas, een zuiver lepeltje voor de medicijn, het gebruikte tuig, dat bezoedeld of kleverig was meteen wegdragend, alles zoo stil, behoedzaam, kalmeerend, handig, dat de kranke, half ingesluimerd, op het gerucht van haar tred, schier tot onhoorbaar-zijn gedempt, de oogen niet opende en - hoe gevoelig de pijn haar ook had doen worden - bij haar gewemel geen luchtverplaatsing op hoofd of aangezicht gewaar werd.

Dokter Soenen kwam binnen, terwijl de meisjes er aanwezig waren. Marie had een schutsel voor den ingang der deur geplaatst, het eerste wat zijn blik en knik goedkeurden.

Hij scheen niet verwonderd ze hier aan te treffen. Hoe menigmaal had hij Marie niet helpend bij het een of ander ziekbed ontmoet! Het was dan ook als iets natuurlijks, dat hij zich tot haar richtte, ofschoon Luc Hancq, ook binnengekomen, aan 't voeteneinde stond, met het verzoek nog dienzelfden dag iemand naar Crocke te zijnent te zenden om poeiers van salicylzuur, waarvan hij beterschap voorspelde. Aan Marie was het, dat hij de wijze van gebruik uiteendeed en de behandeling der lijderes in 't algemeen voorschreef. En Marie, klein, bruin, mager, in 't zwart gekleed, vóor hem staande, luisterde aandachtig in volkomen zelfvergetelheid, met de groote, wakkere oogen op hem gericht, terwijl de knappe Georgine onverschillig aan haar haakwerkje voortdeed.

‘Ga naar huis,’ had zij aan Georgine gezegd; maar deze schudde het hoofd en wachtte tot het duister werd en zij haar arbeid staken moest.

[pagina 39]
[p. 39]

Toen gingen beiden naar haar woonst avondmalen en alhoewel Marie opnieuw aanried: ‘Blijf gij maar hier,’ weigerde Georgine nogmaals en geen uur later waren de zusters weder, en ditmaal voor heel den nacht bij de buurvrouw van rechtover gevestigd. Georgine zat thans, zelve in schemerschijn, met de handen in den lichtkring van de groenbekapte lamp, druk bezig. Marie had getracht het kussen der lijderes een weinig recht te trekken, haar wat op te tillen, had de deken omzichtig toegeduwd en was in de eetkamer gegaan om een drank te verwarmen: karnemelk met groeningen in gekookt, waarnaar mevrouw Hancq had gevraagd, en wat ze van den dokter verlof had te nemen.

Op de kachel, die in deze plaats brandde, kon geen pot staan. Marie had dus een verwarmingslamp met wijngeest naar narent laten halen.

Mijnheer Hancq zat daar aan zijn groote tafel, ook bij 't licht. Hij copiëerde muziek, en Marie vroeg hem, of zij even een hoekje - want alles lag vol boeken en papieren - mocht opruimen ter plaatsing van het toestel, belovend, dat ze niet aanstooten zou. Hij zei ja, en, ondanks die verzekering, staakte hij zijn bezigheid met de pen in de hand, de twee ellebogen op den lessenaar voor zich steunend.

Hij sloeg het oog niet van haar af. In 't eerst bemerkte zij het niet, geheel in beslag genomen door het aansteken van de pit en het zorgen, dat het blauwachtig vlammetje niet te hoog opflakkerde. Zij roerde met een langstelig houten lepeltje in het vocht.

Marie had zeer mooie handen, rondgevleesd, ondanks

[pagina 40]
[p. 40]

hare schraalheid, en waarvan de pink, bij 't minste wat ze deed, sierlijk naar omhoog krulde.

Hij sprak niet. Hij sloeg al hare bewegingen gade. Een glimlach van belangstellende bevreemding speelde om zijn mond. Zij gevoelde, ik weet niet hoe, dat ze bespied, dat ze bewonderd werd. Het was alsof zijn blik haar verjongde, als onderging zij een gedaante-verwisseling. Het bewustzijn van onooglijkheid, leelijkheid bijna, maakte plaats voor een gewaarwording van schoonheids-bezit: het was iets bedwelmend zoets en pijnlijks tevens, als het vaag ontstaan van een kiemend, half gewekt verlangen naar een onbereikbaar, weg-deinend goed...

De drank doomde. Zij blies de vlam uit. Haar oog werd onweerstaanbaar tot hem aangetrokken. Hun blikken kruisten elkander vlug, een weerlicht slechts, hij aldoor glimlachend, zij ernstiger dan ooit, bijna verschrikt.

Nog nooit - nooit, zoover zij het zich uit den tijd harer eerste jeugd tot op heden herinnerde, had een mannenoog zoo aanbiddend op haar gerust, of had zij er zooveel zwijgende schatting in meenen te lezen. En zij haastte zich heen bij de hulpbehoevende vrouw.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken