Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Een revolverschot (1911)

Informatie terzijde

Titelpagina van Een revolverschot
Afbeelding van Een revolverschotToon afbeelding van titelpagina van Een revolverschot

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.84 MB)

ebook (2.87 MB)

XML (0.30 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Een revolverschot

(1911)–Virginie Loveling–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

XXIX.

Georgine was dus alleen den Dinsdag naar het feestje gegaan, en Marie had zich te bed gelegd, doodvermoeid, met ruischingen in 't hoofd, want dokter Soenen had haar kina-poeiers gegeven, vermoedend, dat de neuralgische pijn, die op gestelde uren terugkwam, met koorts te doen had.

Zij was gedurende al dien tijd ziek genoeg geweest om te bed te liggen, en was toch elken morgen opgestaan en opgebleven. Iets sterkers dan wil of rede dwong er haar toe: namelijk de waakzaamheid, die ze uitoefende.

Marie lag in den zetel met het hoofd omwonden, telkens Luc Hancq kwam. Het regende thans bijna bestendig, zoodat ze zich binnen hielden. Wel kon zij aan 't gesprek geen of slechts weinig deel nemen; maar zij hoorde toch wat er gezegd werd en verhinderde hetgene, wat ze niet wilde, dat er gezegd zou worden.

Hij vroeg met veel belangstelling naar haar gezond-heidstoestand en praatte toen van ander dingen, wel wat luidruchtig soms, dat het zelfs smartelijk haar hoofd doorbonsde.

Den dag te voren had hij nog aangedrongen, dat ze komen zou, meer voor den vorm echter, naar 't haar scheen, dan uit oprecht verlangen, ten minste zij beeldde

[pagina 115]
[p. 115]

't zich aldus kwellend in, tevens eigen oordeel en indrukken mistrouwend; want zij bevroedde, dat haar brein, door immer vorschende overspanning, beneveld was en alle evenwicht verloren had, zoodra het Luc Hancq en haar verhouding tot hem gold.

Nu zou ze uitrusten, slapen - slapen, heel den langen achternoen. Florisonne en zijn vrouw, de twee jonkmans-raadsleden, de echtgenooten Soenen, de dochter van den Rijken Boer, Mussche met zijn moeder - die opzettelijk daartoe van Gent kwam - allen zouden er wezen nu was 't wel zeker, dat Georgine geen gelegenheid tot een afzonderlijk gesprek met hem hebben zou.

En wat scheelde haar heden die waterzooi? Och, ze at ze wel gaarne, het scheen haar, dat ze den dampenden schotel met visch, geurig naar kruiden riekend, opbrengen zag; al de gasten om het maal geschaard, blozend en lachend onder het drinken van Rijnwijn...

Neen, de spijzen waren 't niet, Marie kon of mocht ze nu niet nutten; maar de voorstelling van die vreugd, waaruit ze gesloten was, dàt hinderde haar...

Tevergeefs riep ze thans den slaap, waaraan zij zulke behoefte voelde. Om 't even, hoe ze zich keerde of haar ruischend hoofd lei, toch immer zweefde het beeld van Luc Hancq haar voor oogen, met het helder welkom in den blik, met den van binnen naar buiten stralenden zonneschijn van schrandere opgeruimdheid, die zijn gelaat bij elke komst verlichtte.

En Marie stond op, in eens, zwijmelend schier, zwak door geleden smart en 't lange vasten.

God! wat zag ze er bleek uit, nu zij in den spiegel

[pagina 116]
[p. 116]

keek! Haar smal aangezicht verdween bijna tusschen de zware zwarte blessen van haar lang haar. En hoe stokjes-achtig waren hare armen geworden, met het fijn gebeente van haar broze gestalte!

Zij kamde, waschte zich, haakte een keurslijf toe en deed een mooi zijden kleed aan. Zij vond er een zelf-tergend behagen in, het in de lende ver over eén te vouwen; haar middel was zoo dun, dat het haar voorkwam, als had ze 't gansch onder hare kleine handen kunnen toeknijpen. En toen alle haken dicht waren slod-derde het. En zij deed een greep op 't goed, dat hare borst bedekte, in een schielijken aanval van moedelooze gramschap: zie eens hoeveel te wijd, zie eens hoe plat, ondanks de watten, die het op moest vullen!

Zij was op 't punt het lijf met geweld open te scheuren; den kanten halsdoek - van hare schouders getrokken - onder den voet te vertreden, in de smartlijke overtuiging, dat de kunst niet baat, indien de natuur niet medehelpen wil. Waarom den strijd niet opgegeven, zich niet overwonnen verklaard? Waarom een geraamte willen optooien, in mededinging treden met Georgine, de groote, schoone, weelderige, jonge, gehate Georgine!

En terwijl al het erbarmelijk-belachelijke van haar laatste handelwijze Marie klaar voor den geest stond, dreef een sterkere, redelooze, verafschuwde macht haar aan om den halsdoek op te rapen, in een sierlijken knot te binden, een gouden speld er op te steken, armbanden van goud aan hare magere polsen te doen.

‘Gaat gij uit?’ vroeg Trientje, verbaasd, toen Marie heel opgedirkt beneden kwam.

[pagina 117]
[p. 117]

En zij trachtte te schertsen: ‘Ja, Trientje, ik ben als de kinderen, die zonder doopsel gestorven zijn. Ik zie den hemel van verre en mag er niet in komen.’

‘Houd dan ten minste de watten op uw kaak,’ ried de meid, geen hoegenaamde coquetterie bij hare meesteres vermoedend.

‘Om ginder te verschijnen als een erwtenschuw (vogelschrik),’ zei Marie.

Maar zonder watten of doek om 't hoofd bracht ze toch dien indruk teweeg.

De maaltijd was afgeloopen. Ze zaten allen op den boogaard, onder den grooten appelboom, toen ze opdaagde, een talrijk gezelschap.

Wie na het eten aankomt, is altijd in een stuitende stemming met de gasten, en de opgewektheid der eenen doet de stille, bijna verlegen, nuchtere bezadigdheid der nieuwelingen te scherper uitkomen.

Marie voelde eens te meer, hoe weinig een afwezige vermist wordt, en dat, indien hij verlangt om bij de vergadering te zijn, dit niet omgekeerd het geval is.

Men maakte plaats voor haar.

Luc Hancq had dra een tuinstoeltje gehaald, dat hij als hoffelijke gastheer naast zich stelde, en zij zat neder, met een bewustzijn van vreugd-onderbreekster, het glas met den voor haar uitgeschonken wijn afwijzend.

Men vroeg hoe het ging en luisterde niet naar 't overigens kort bericht. Toen hief Luc Hancq zijn beker omhoog en stelde de gezondheid der blij-verrezene voor, en allen stonden op, met verhit gelaat, elke gelegenheid waarnemend tot uitbundig lustbetoon.

[pagina 118]
[p. 118]

En Marie moest drinken of zij wilde of niet.

De menigvuldige regens hadden den grond ondermijnd, of was het een poot van het houten stoeltje, dat in een molshoop, bij verschuiving, terecht kwam? Althans schielijk zonk ze zijdelings, toen ze amper weder nederzat, en dat wel naar Luc Hancq toe.

Allen zagen 't, voordat ze tijd van spreken hadden, hij ook; snel als het weerlicht breidde hij de twee armen open:

‘O, ja, ja, hier, hier!’ zei hij galant, haar aan zijn borst sluitend, voordat ze gansch neergetuimeld was.

En, onweerstaanbaar, door den roes en de uitgelatenheid van de hoera-geroepen om hem heen opgewekt, misschien ten laatste onthutst over die onverwachte arm-vangst en om een passende houding aan te nemen, drukte hij schertsend een kus op haar hoofd, alvoren hij ze losliet.

Bij geen enkelen der aanwezigen kon de minste twijfel bestaan, dat het toeval alleen schuld had aan Marie's avontuur; maar de dochter van den Rijken Boer voelde toch behoefte om met vlijmenden schimp te zeggen:

‘Als 't hooi naar den wagen gaat, de vorken zijn goedkoop.’

Die gebeurtenis stelde Marie echter oogenblikkelijk aan het diapason der overigen, en op den groenen boogaard, onder de door de bladeren wemelende zon, met de verlengende schaduw van verder staande boomen, met struikgewas om zich henen; met meer en meer ontkorkte flesschen champagne op den rustieken disch, ging de Augustusdag naar den avond toe, totdat de koeier, die op de toemaat een drietal koeien in 't zeel gehouden had, ze met ruwe rukken van 't erf leidde, onder het

[pagina 119]
[p. 119]

onbeschaafd geroep van ‘uila hoe, hoe, hoe! uila hoe, uila hoe, uila hoe!’ dat zich steeds verder en verder hooren deed.

En men moest scheiden, ofschoon men toch niet tot de eind-scheiding besluiten kon. Hetgeen als overgangs-middel voor gevolg had, dat allen in stoet de moeder van den notaris tot aan 't station begeleidden, wat zij met vriendelijke oude-menschen-naïefheid als een persoonlijke hulde aannam, en waarvoor zij met herhaald hoofdgeknik van uit den voortrijdenden trein nog bedankte.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken