Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Een revolverschot (1911)

Informatie terzijde

Titelpagina van Een revolverschot
Afbeelding van Een revolverschotToon afbeelding van titelpagina van Een revolverschot

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.84 MB)

ebook (2.87 MB)

XML (0.30 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Een revolverschot

(1911)–Virginie Loveling–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 192]
[p. 192]

XLVII.

Zij was onverschillig voor die mededeeling, en toch kreeg zij een nieuw gevoel van levensleemte en gedachten, die in haar beneveld brein tot geen volle bewustheid kwamen. Iets als van vroeger droomen en verwachtingen, met dat huis van rechtover in verband geweest, iets waarvan de voorstelling, half opgewekt, aldra gelijk een schaduwbeeld verzwond; maar dat een onbepaald en dieper weegevoel naliet.

En zij vluchtte in den tuin.

De avond legde donkerheden onder de kale heesters en de cederboomen; dorre rijsjes van het hakhout kraakten onder haar tred, en, was het nu 't nachtelijk zwart, dat nederwolkte, of werd hare phantasie, sterker dan ooit te voren beroerd, althans het scheen, of heel de lucht, als een tastbaar plafond - ditmaal in werkelijkheid op haar daalde met pletterend gewicht... O, de bangheid aan haar hart, de doodsangst, die haar ooren tuiten deed en haar adem afsneed!

Toen zij opnieuw bij de lamp zat, kwam Trientje binnen, op hare sokken, geheimnisvol en gewichtig, bevreesd om het nieuws te melden, onbekwaam om aan de behoefte te weerstaan:

‘Eefer Marie, ze hangt er op, de kroon, op zijn graf; ik heb ze van uit het venster zien hangen, toen het nog een beetje klaar was. O zulk een schoone! Ik wist eerst niet, waarom al de menschen, die uit het lof kwamen, daar alzoo samendromden. Zulk een groote: “van por-

[pagina 193]
[p. 193]

seleinen bloemen,” hoorde ik hen zeggen. Gij moet morgen ochtend al gauw eens gaan zien.’

‘Ja, Trientje, morgen.’

Gaan zien? O zeker, zij had een aandeel in die kroon: voor tien frank had ze op de lijst ingeteekend. ‘Betaald,’ had zij bij haar naam gezet; want zij had terstond de schuld voldaan...

Maar hij, Luc Hancq, had hij de zijne gansch afgekort? die vraag bruiste Marie door het hoofd, toen de dienstbode weg was.

En weder drong dat huis en dat jong bruidspaar zich aan haar verbeelding op: hun liefde was dus sterk genoeg om den schrik te overwinnen, die een oord blijft aankleven, waar bloedige misdaad is gepleegd. Dat huis, het had al den tijd, van elk ontweken, met een begin van jammerlijk verval, in duchtende versmading, onbezocht en opgesloten gestaan...

In schijntooverij zag ze alles weer: het feest, daar rechtover, het pandenspel, al die aangezichten, beschenen door een vreugdezon:

‘De schoonste oogen van heel de wereld,’ had Luc Hancq van de hare gezegd, en zij knarsetandde, omdat het haar te binnen schoot. Zij balde de vuisten nog naar zijn schim...

En eensklaps wist ze, waarom haar toorn onverzoenbaar was: heel het verleden werd door de overspanning zelve van haar geest in een beslissend paroxysme van wee met het electrisch licht der waarheid opgehelderd. En zij zag, wat de griezelende bezoeker ziet, wanneer zijn leidsman, na hem in al de hachelijkheden van middeleeuwsche

[pagina 194]
[p. 194]

kerkers te hebben rondgeleid, nog ergens een geheime deur in den sijpelenden muur ontsluit, en, onverbiddelijk zijn ambt uitoefenend, hem, ofschoon weerstribbelend en terugdeinzend, vooruit duwt om - zijne fakkel in de spelonk houdend - naast vermolmde geraamten, de vreeselijkste foltertuigen der barbaarschheid van eertijds te verlichten...

Met dringenden dwang, elke poging tot zelfbedrog overwinnend, stelde zich in Marie's geweten thans de quaestie:

‘Is Luc Hancq mij nooit ontrouw geworden?’

En met een laatste scheuring van haar bloedend hart klonk ontegensprekelijk, onloochenbaar, het lang geduchte:

‘Neen...’

‘Neen, nooit!’ haar hoofd zonk op hare borst, onder het alvernielende van dezen nieuwen slag.

Georgine had hij bemind, Georgine uitsluitend, de groote, de jonge, de schoone had hij uitverkoren. De kleine, de leelijke, de oude, had hij, spottend, met een gemeene boeleerster gelijk gesteld!

‘En die kleine, die leelijke, die oude,’ zooals ze zich zelve in de razernij van verworpen liefde met overdrijving bestempelde - brieschte - met den zakdoek smorend voor den mond - als een verwond dier in de wildernis.

Maar neen... nu werd haar alles nog klaarder: in hare verblinde, deugdzame meisjes-onervarenheid, met haar oprecht gemoed, onder de macht der betoovering, die heel zijn wezen op haar uitoefende, in de gebiedende behoefte van minbetuiging aan hem, in den ontoombaren eisch van zijne wedermin, had ze zich, met de wanhoop van den drenkeling aan hem geklist!... En hij, de alom gevierde, de bekorend-verfoeibare, de snoode huichelaar, had haar,

[pagina 195]
[p. 195]

ontwijdend, de almoes zijner omhelzingen gegund! Terwijl zij al de kleinoodieën harer ziel voor hem uitstorten wilde, had hij geen andere begeerte gehad, dan om haar van zich te verwijderen, dan om met Georgine alleen te zijn!...

In haar verfijnde zinsbevattelijkheid, met pijnlijk geestesblik-vermogen thans begaafd, zag Marie ze weder, de kleine stukjes papier, die hij, de boef, achter haar rug, schimpend met haar wedijveren, geërgerd door haar bijzijn, der medeminnares, der uitverkoren-gelukkige, had in de hand gestopt!...

En door al die gewaarwordingen tegelijk bestormd, steeg het bloed met zulk geweld naar haar aangezicht, dat de huid te barsten dreigde.

Marie geleek op een helsche furie in dat opperst stadium van haar heropborrelende, dolle drift, schriel als ze was, met vernestelde haren, wild vertrokken mond en de karbonkels van haar vlammend oog.

Aldus brengt de grond, tot rijken wasdom bestemd, een giftigen paddestoel voort. Ter plaats, waar zijn voorgangers zijn afgeschopt of weggeroffeld, pronkt hij bij 't eerste morgenkrieken in triomfeerende, vermetele, schroomwekkende heerlijkheid. Op eens is hij ontstaan: in het geheim van den nacht heeft zich met een verbazenden spoed zijn dikke scherm ontwikkeld... en toch, welke lange voorbereiding is daartoe niet noodig geweest? Welke gassen, welke oude bestanddeelen vormen hem? In welken luchtkring, met welken graad van droogte of vochtigheid of warmte alleen kan hij uit zijn kruipende worteltjes als wangedrocht van 't plantenrijk, als akelig tooverheksbrood gewekt worden?...

[pagina 196]
[p. 196]

Zoo was het ook met haar: liefde en toewijdings-behoefte in gal en verdelgingszucht veranderd... door hoeveel geslachten heen was 't zaad er van sluimerend bewaard, en van vrouwenhart tot vrouwenhart overgeleverd, alvorens 't in hem gunstige ijselijkheden van zieleleed zondig ontkiemen en vruchten dragen moest?...

Georgine had zich gewroken, maar zij, Marie, hoe kon zij haar wraaklust op den verbreker bot vieren? Was hij dan buiten haar bereik en veilig voor haar woede? dit vroeg ze zich bestendig af.

Hij was dood, hij had geboet voor zijn misdrijf; maar zij zelve had aan de bestraffing geen deel genomen. Hare vuist jeukte van vernielingszucht. O, had ze hem dáar gehad, dáar voor zich, ze zou die vuist in zijn gelaat hebben geslagen... neen, meer, ze zou hem neergeveld hebben:

‘O de woede kan de lichaamskracht verdubbelen!’ en zij zou met haren hiel zijn bloedigen schedel aan stukken hebben gestampt!...

En zij was machteloos om zich te wreken!

Zij was gedoemd om aldus voort te leven, met hare ontnomen illuzieën, met het besef harer nederlaag in 't verleden en de vernielde toekomst in 't verschiet!...

Hare ooren bromden, haar brein duizelde... Zeg, hoe kon zij hem, die begraven was, nog hoonen?...

Een bittere spot kwam over hare lippen: zij had den krans te zijner verheerlijking helpen betalen...


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken