Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Droom is 't leven (1964)

Informatie terzijde

Titelpagina van Droom is 't leven
Afbeelding van Droom is 't levenToon afbeelding van titelpagina van Droom is 't leven

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.75 MB)

Scans (4.81 MB)

XML (0.14 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Droom is 't leven

(1964)–Willem G. van Maanen–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 17]
[p. 17]

3

De student in de letteren en wijsbegeerte Vosmaer mijmert vaak onder het studeren. De droge stof van zijn dikke boeken dringt hem dikwijls in de ogen, en dan kan hij niet meer lezen. Hij rekt zich dan eens op zijn stoel uit, staat op, en gaat na een korte wandeling door zijn kamer op het divanbed liggen. In het begin wordt hij nog door zelfverwijten gekweld; hij haalt zich zijn hard werkende vader voor de geest, zijn slovende moeder, maar allengs neemt zijn geest een ruimere vlucht.

De stemmen van Liesje en meneer Brom dringen allang niet meer tot hem door als hij over het wezen der dingen nadenkt. Neem nu eens die tabakspot, zegt hij tot zichzelf. Het is een glimmend bruinhouten bus, afgesloten door een zwart deksel met een spits toelopend handvat. Is het eigenlijk wel een deksel? Welnee, het is de hoed van een to-

[pagina 18]
[p. 18]

venaar of van een oude heelmeester. Het ding leidt een heel ander leven dan de pot eronder. Die pot zou een hoofd moeten zijn, een uitgedroogd hoofd met een lange neus en felle ogen. Hij is het geenszins. Er bestaat tussen pot en deksel een vreemde tegenstrijdigheid. Zo reëel als het ene deel is, zo irreëel is het andere. Lichaam en geest! Zijn dat niet de bestanddelen van ieder wezen? Jazeker, antwoordt de student zichzelf en zijn aangroeiend gehoor, maar van het levende wezen. Ik moet tot de conclusie komen dat ook schijnbaar dode voorwerpen levende wezens zijn, en...

Hier raken de gedachten van de student Vosmaer verward in hun eigen gangen, en hij besluit zijn geest op een ander ding te richten, om te zien of hij dan verder komt. De wasbak is te koud en te zakelijk. Zijn scheerkwast is evenmin geschikt, niet objectief genoeg door de dagelijkse aanraking met zijn gezicht. Maar de spiegel! Het zou zelfbedrog zijn te menen dat het innerlijk van een spiegel even

[pagina 19]
[p. 19]

glad zou zijn als zijn oppervlak. Een ding dat zoveel indrukken verwerkt moet wel een eigen leven leiden. Waar zouden toch alle beelden blijven die hij in zich opneemt? Als ik me aan het scheren ben, zegt de student tegen zijn volgelingen, dan houdt de spiegel mijn beeld vast. Zou hij het dan weer loslaten als ik weg loop? Neen natuurlijk; hij blijft het vasthouden en verbergt het ergens achter zijn zilveren onderlaag. Dat verhaaltje van Alice, die door de spiegel heenkruipt om te zien hoe de kamer in spiegelbeeld er uitziet is wel aardig. Maar mij toch te kinderlijk, zegt de student. Niet filosofisch genoeg. Want het gaat toch niet om het beeld, het gaat erom wat de spiegel ermee doet. Het zou interessant zijn, vervolgt de student, na te gaan welke rol de spiegel in de literatuur speelt. Is dat niet iets voor een dissertatie, fluistert hij. Een proeve van een bijdrage tot de kennis van de betekenis van het gebruik van het attribuut spiegel in de literatuur van de lage landen. Hm, misschien wat te

[pagina 20]
[p. 20]

veel voorzetsels. En dan een aardige opdracht, luchtig en toch met verborgen diepten. Zoals ik tenslotte ben, zegt de student Vosmaer onhoorbaar tegen zichzelf, alsof hij zich voor zijn zelfkennis schaamt.

De waterkan heeft hem ook allang beziggehouden. Hij wil zich en de anderen nu eens duidelijk maken waarom. Het is een ouderwetse kan, van witte steen met aan de voet en aan de schenkrand een slingertje van rode bloemetjes. Aan de ene kant heeft de pottenbakker een tuit geknepen, aan de andere heeft hij een sierlijk oor gehecht. Dat oor, zegt de student, dat oor is het wat ons intrigeert. Het schijnt te luisteren, en heus niet omdat het een metafoor is. Het leeft, en het bezielt de hele kan met leven. Het vormt de kan. De plaats van de tuit is afhankelijk van die van het oor. Wanneer ik die tuit beschouw als een neus, dan valt het op dat hij zit waar bij de mens het tweede oor is geplaatst. Zou de uitdrukking ‘mijn oor tuit’ daarmee iets

[pagina 21]
[p. 21]

van doen hebben? De etymologie heeft wel vreemdere oorsprongen van een uitdrukking ontdekt.

De student Vosmaer raakt er nu pas goed in. Hij wordt meegesleept door zijn eigen gedachten; hij meent iets van het ongrijpbare te kunnen grijpen. Hij wentelt zich op zijn zij om de kan zo goed mogelijk in het oog te kunnen houden en zijn gehoor vol te kunnen aanzien. Het gezegde zou dan oorspronkelijk zijn: mijn oor is een tuit, met andere woorden: het kan niets horen, wellicht omdat het vocht afscheidt. Is er een medicus onder mijn publiek die mij dat kan bevestigen? Dank u. Door niet begrijpen slijt zo'n uitdrukking dan af en wordt ze verbasterd; wij noemen dat volksetymologie. Misschien ook kindertaal, dat verwaarlozen van de persoonsvorm. Die vereenzelviging van het oor met een tuit, zo gaat de student verder, is niet vreemd als we denken aan een spreekwoord als: Wanneer de drank is in de man, is de wijsheid in de kan. Man staat hier tot kan als oor tot tuit.

[pagina 22]
[p. 22]

Men zou kunnen zeggen: Wat het oor is aan de man, is het tuitje aan de kan. Hoewel, dat heeft misschien niets te betekenen. Maar in elk geval bewijst zo'n uitdrukking wel, wat een kan, met zijn tuit en zijn oor, voor de mens betekent. Anders zou hij hem niet als de bergplaats voor de wijsheid beschouwen. Dat ene oor vangt klanken en woorden op, geeft ze door aan de kan waarin ze tot wijsheid worden getransformeerd, en de tuit schenkt die weer uit.

O taal, roept de student Vosmaer uit, en hij richt zich uit zijn liggende houding op, verklaarster van alle verborgen wijsheid, realisator van al het onbewust gedachte, stille leidster op de kronkelpaden van de menselijke geest. En hij besluit voor zichzelf in zijn dissertatie ook zeker de kan op te nemen, na er eerst in een filologisch tijdschrift een artikel aan te hebben gewijd, dat hij met een afwezige glimlach aan zijn buurman, meneer Brom, zal laten lezen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken