Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Droom is 't leven (1964)

Informatie terzijde

Titelpagina van Droom is 't leven
Afbeelding van Droom is 't levenToon afbeelding van titelpagina van Droom is 't leven

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.75 MB)

Scans (4.81 MB)

XML (0.14 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Droom is 't leven

(1964)–Willem G. van Maanen–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 10]
[p. 10]

2

Meneer Brom heeft altijd van dubbelzinnige grapjes gehouden en veel belang gesteld in het doen en laten van jonge meisjes. Verder is hij op dit gebied niet gekomen en hij heeft nooit de daad bij het woord gevoegd. Niettemin is de gewoonte hem noodlottig geworden. Meneer Brom, leraar Nederlands, is met vervroegd pensioen gestuurd. Zijn grapjes vielen bij sommige leerlingetjes wel in vruchtbare aarde, om verschillende redenen overigens, maar bij de meesten toch niet. Er kwamen klachten binnen bij de directeur van meneer Broms school, ook klachten van ouders, en toen zat er weinig anders op dan hem met pensioen te sturen. Hij was toen bijna zestig jaar, en het moet wel zijn dat zijn slechte gewoonte de laatste jaren van zijn loopbaan sterker is geworden, want anders had hij het zeker niet zo lang uitgehouden. Het onderwijs

[pagina 11]
[p. 11]

is een pijler van ons volksbestaan, die niet mag worden aangevreten door het gif van een meneer Brom, hoe knap hij ook is.

Het is geen wonder dat meneer Brom wat verzuurde. Zijn grapjes liet hij allengs, een uitzondering daargelaten, achterwege, en als hij ze nog plaatste waren ze te flauw of te wrang. Zijn toon werd steeds docerender, en hij kon het niet nalaten van alle gevoelens en gedachten van het ogenblik een voorbeeld te zoeken - en meestal te vinden - in de literatuur. Zichzelf beschouwde hij ook het liefst als een romanfiguur; bij iedere aandoening trad hij onmiddellijk buiten zichzelf om toe te zien hoe zijn omhulsel reageerde. Hij wilde of durfde niet aan zichzelf toe te komen. Hij was doortrokken van angst en twijfel, maar naar de buitenwereld glimlachte hij, uit verweer misschien of uit beleefdheid of, zoals Liesje dacht, uit menselijkheid.

Als Liesje zijn kamer binnenkomt zit meneer Brom in zijn oude leunstoel; zijn grootvadersstoel

[pagina 12]
[p. 12]

noemt hij hem, hoewel hij geen grootvader is, niet eens vader.

‘Je komt op het goede ogenblik, kind,’ zegt hij tegen Liesje, ‘ik heb net mijn ontbijt op en ben nog niet aan het lezen. Als ik eet of lees - de twee polen van mijn bestaan - wil ik niet gestoord worden, maar tussen die twee in wel. Kan ik je met iets van dienst zijn?’

‘Meneer Brom,’ zegt Liesje ernstig, ‘ik wilde dat u me raad gaf. De laatste tijd ben ik mezelf niet meer, en...’

‘Wie ben je dan wel, Liesje, als je jezelf niet bent?’ zo valt meneer Brom haar in de rede. Het is zijn gewoonte een gesprek, dat ernstig dreigt te worden, luchtig te beginnen en liefst ook te eindigen. ‘Ik heb het echt moeilijk, meneer Brom,’ zegt Liesje gekwetst, ‘en als u nu grapjes...’

‘Nee, nee, het is geen grapje,’ antwoordt de oudleraar. ‘Ik wilde je alleen maar wijzen op de juistheid van de uitdrukking die je gebruikte. Het heeft

[pagina 13]
[p. 13]

verder niets te betekenen.’

Liesje aarzelt even, maar begint dan te vertellen. Af en toe ziet meneer Brom haar onderzoekend aan, maar meestal is zijn blik aan het spelen met het kerktorentje dat door zijn raam te zien is. Hij knijpt het ene oog na het andere dicht om het te laten verspringen. Als het al een tijdlang stil is geweest, vraagt hij: ‘Je weet zeker niet wat Roffiaan betekent?’ Liesje schudt het hoofd.

‘Je moet altijd even in het woordenboek kijken als je een onbekend woord hoort,’ zegt de oud-leraar. ‘Iedere naam betekent iets, en deze naam heeft een heel ongunstige betekenis. Als je hem geweten had zou je die jongeman nooit als leerling hebben genomen, waarschijnlijk. Je kent natuurlijk uit je schooltijd Mariken van Nieumeghen. Nu, dan zal het je wel iets zeggen als ik die Roffiaan gelijk stel met Moenen met het ene oog. Ik heb je leerling nooit gezien, Liesje, maar ik raad je aan je zo gauw mogelijk van hem te ontdoen. Ik heb voorgevoe-

[pagina 14]
[p. 14]

lens. Schrijf hem af en laat hem niet binnen, want hij is je niet goedgezind.’

Hij strijkt zich over het voorhoofd en glimlacht om de ernst van zijn woorden te verzachten. Liesje is verrast door zijn bezorgdheid, en ze vraagt zich af of meneer Brom niet wat zwaar op de hand is, en of hij eigenlijk wel de man is bij wie ze had moeten aankloppen. Ze had een ander antwoord willen hebben en ze zegt:

‘Is dat niet een beetje te erg, meneer Brom?’

‘Waarachtig niet,’ zegt hij. ‘Ik ken dat soort. Ze kunnen het niet helpen, maar ze zijn gevaarlijk. Ze betoveren door hun verdorvenheid. In de literatuur zou ik je talloze voorbeelden van dergelijke figuren kunnen aanwijzen, maar dat is toch niet nodig om je te overtuigen? Heus Liesje, schrijf die meneer Roffiaan een briefje, vriendelijk maar beslist waarin je zegt dat het je spijt enzovoorts.’

‘Ja maar meneer Brom,’ zegt Liesje, ineens weer radeloos, ‘daar is geen tijd meer voor. Roffiaan

[pagina 15]
[p. 15]

heeft vanmiddag les.

Meneer Brom knijpt zijn ogen dicht.

‘Nu, dan moet je het hem mondeling meedelen,’ zegt hij na enig zwijgen. ‘Eigenlijk is dat nog beter; dan kan hij ook zien dat het je ernst is. Een viool strijk je onder de kin, Liesje, een cel tussen de benen. Daar zit een verschil in, en een gevaar. Maar dat is eigenlijk niet ter zake. Die Roffiaan laat je de benen maar nemen, maar zijn eigen, ha ha. En als je me nodig hebt vanmiddag...’

Liesje verlaat de kamer met gemengde gevoelens. Meneer Broms grapjes deren haar niet; zijn ernst wel. Haar verstand geeft hem daarin gelijk, maar haar hart weerstreeft. Het lijkt wel dat Roffiaan, door de zwarte schildering van meneer Brom, minder verontrustend is geworden. Door verdorvenheid betoveren? De literatuur heeft de oude leraar te pakken. En misschien heeft ze zichzelf alles wel gesuggereerd.

Wat meneer Brom betreft, zodra Liesje de deur

[pagina 16]
[p. 16]

achter zich heeft gesloten, doet hij iets vreemds. Hij rolt het kleed een eind op, tast even met zijn vingers over de oude vloer en peutert een kwast uit een van de planken. Het is niet voor het eerst dat hij door het ronde gaatje verbinding met Liesjes kamer krijgt. Terwijl hij het kleed weer netjes neerlegt, neemt hij zich echter voor niet haar in het oog te houden, maar de leerling.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken