Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Droom is 't leven (1964)

Informatie terzijde

Titelpagina van Droom is 't leven
Afbeelding van Droom is 't levenToon afbeelding van titelpagina van Droom is 't leven

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.75 MB)

Scans (4.81 MB)

XML (0.14 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Droom is 't leven

(1964)–Willem G. van Maanen–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 100]
[p. 100]

13

Niet ver voor hem uit gaat Liesje, de cel tegen zich aan geklemd, maar de schemer maakt haar voor meneer Brom onzichtbaar. Bovendien slaat ze al spoedig een andere weg in. Ze wordt naar de binnenstad getrokken, waar het druk en vol vertier is. Onder het lopen neuriet ze een wijsje zonder eind, zoals kleine kinderen doen. Haar vrije hand streelt af en toe de cel, maar hij heeft over het oude jasje van de student een foedraal aan, en beantwoordt die liefkozing niet. Liesjes blik is de laatste tijd stralend; haar ogen staan wijd open en haar lippen zijn ook meestal vaneen, alsof ze een onzichtbare vloeistof opdrinken. Haar gang is wiegend, haast dansend; het is geen wonder dat menige voorbijganger haar nakijkt.

In de buurt van de cafés gekomen loopt ze langzamer. Door de grote ruiten ziet ze de verlichte loka-

[pagina 101]
[p. 101]

len waar jonge mensen elkaar toedrinken en oude heren aan de stamtafel hun zaken bespreken. Waar veel personen bijeen zijn is de persoonlijkheid gevlucht. Zij vormen een verzameling, waarin een opvallende kleur of toon alleen maar schijnt aangebracht terwille van de schrijnende werking van het geheel, en niet om door de tegenstelling eigen aanzien te verhogen. Ieder is deel van het geheel, en dat ademt en drinkt en praat met duizend monden, als een apocalyptisch dier. Als Liesje een van de draaideuren binnengaat, heft het dier zijn kop op en kijkt haar met zijn duizend ogen aan. Het laat een zachte, verleidelijke muziek horen, geschapen om de binnentredende het willoos worden makkelijker te maken. Maar Liesjes wil is allang ergens anders; ze heeft geen verdoving nodig. Ze zoekt rustig een leeg tafeltje en gaat zitten; de cel zet ze tegen de stoel naast de hare. Ze bestelt twee glaasjes, en wacht glimlachend de terugkomst van de kelner af. Het ene laat ze voor haar metgezel neer-

[pagina 102]
[p. 102]

zetten, het andere voor zichzelf. Ze vormt een eilandje, en het dier moet machteloos haar onkwetsbaarheid erkennen.

Ze loopt café in café uit. In een van de lokalen heeft ze de cel het foedraal uitgetrokken, en het vergeten mee te nemen. Ze draagt hem nu in het verschoten jasje met zich mee; de strijkstok bungelt aan een van de stemknoppen. In haar hoofd praten kleine mannetjes druk en onverstaanbaar met elkaar. Ze luistert lachend naar hun brabbelingen, en zegt zelf ook af en toe een woord. Dan zwijgen ze verbaasd, maar even later barsten ze des te opgewondener los.

Liesje merkt niet dat ze dieper en dieper de oude binnenstad indringt, en dat de cafés obscuurder worden. Waar ze licht ziet en muziek en stemmen hoort gaat ze naar binnen, om voor zich en haar cel een glas te bestellen. Tenslotte belandt ze laat in de avond in een klein kroegje, dat ze eerst niet had opgemerkt omdat het in een donkere zijstraat ligt,

[pagina 103]
[p. 103]

maar waarheen ze getrokken wordt door de muziek die eruit opklinkt. Er zitten een paar troosteloze mannen om een tafeltje, en op de hoge krukken voor de tapkast hangen enkele opzichtig geklede jongemannen, die met hun armen steun zoeken bij nog bonter uitgedoste meisjes. Liesje merkt het gegrinnik niet op als ze binnenkomt, en gaat in een hoekje zitten. Haar hoofd leunt tegen de krul van de cel, die als een verstarde bloem uit de lange steel van de hals opbloeit. Ze strijkt zacht over de snaren, en hoort niet eens dat ze ontstemd zijn en valse geluiden maken, als een nauwelijks verborgen waarschuwing. In haar hoofd staan andere samenklanken op die ze aan haar metgezel toeschrijft. Hoe kan ze ook weten dat het strijkje achterin de zaal weer is gaan spelen, nadat de cellist zijn bandgenoten iets heeft toegefluisterd.

Enkele voorzichtig gebroken akkoorden, en daaruit verheft zich een luie melodie, waarin gevaarlijke kracht sidderend sluimert. Om Liesjes mond

[pagina 104]
[p. 104]

speelt een glimlach van herkenning. Die scherpe afsnijding, en dan weer dat trage onverzettelijke opstaan, als van iemand die met vage wraakgedachten is bezield. Maar er is geen tegenstander te vinden, en hij begint een woedende zoekpartij die iedereen verschrikt doet vluchten. Tenslotte weet hij niet meer waarom en wie hij zoekt; hij begint bulderend te lachen en er klimt een speels wijsje in hem naar boven dat hem tot dansen noodt. Iedereen is opgelucht en niemand kan zijn benen meer in bedwang houden. Liesje grijpt lachend de cel en loopt naar het achtereind van het zaaltje, waar vlak voor het strijkje een kleine dansvloer ligt. Ze klemt het instrument in beide armen, en werpt haar hoofd achterover. Slaakt zij die schreeuw of is het de cellist? Het geluid vuurt haar in elk geval aan; ze maakt de wildste passen en wervelt snel als de wind door de kleine ruimte. De troosteloze mannen zijn aandachtig geworden en kijken zwijgend toe; de bonte jongens en meisjes aan de toonbank

[pagina 105]
[p. 105]

is het lachen en de wellust vergaan. De waard wil telkens achter de tapkast vandaan komen om in te grijpen, maar hij kan geen stap verzetten en blijft met een nat bierglas in zijn dikke hand verbaasd staan. Allengs zijn de pianist en de violist uitgevallen. Zij kunnen de cellist niet meer volgen in zijn grillige improvisatie en laten hem nu maar alleen gaan. Zijn linkerhand springt als razend langs de snaren heen en weer; de strijkstok is een bliksemflits. Liesjes voeten draaien en trappelen. Uit haar geopende mond komt stotend haar adem; haar ogen kijken star in het schelle licht van de lamp die boven de dansvloer bengelt. Haar handen strijken wild en krampachtig langs de rug van de cel, die nog steeds het oude jasje draagt, al zakt het wat af; zijn korte been tikt af en toe tegen de grond of krast er langs. Zijn snaren trillen zachtjes in valse kwinten mee, maar nauwelijks hoorbaar, ook voor Liesje. In haar oren is alleen die muziek, die een vlijmend verlangen opwekt, des te scherper omdat

[pagina 106]
[p. 106]

ze niet weet waarop het gericht is. De melodie is eeuwig onvervuld, hij heeft geen begin en geen einde, hij komt nergens vandaan en voert nergens heen, en zo is het met haar verlangen ook. Misschien dat ze al dansend het onzichtbare gebied bereikt? Maar een gil van een van de meisjes brengt haar, en alle anderen, terug in het rokerige café. Het meisje heeft het niet langer kunnen uithouden; zelf niet in staat tot volledige overgave kan ze die bij een ander niet verdragen. Iedereen kijkt verwilderd rond, als plotseling uit een slaap gewekt, en allen komen in beweging. Alleen Liesje staat nu doodstil met haar gespreide handen voor haar gezicht; de cel leunt onzeker tegen haar aan. De waard zet het glinsterende bierglas neer, en loopt naar het dansvloertje toe, zijn vochtige handen aan zijn broek afvegend. Hij wil Liesje uit zijn café verwijderen, want hoewel hij niet begrijpt wat ze eigenlijk gedaan heeft voelt hij dat het iets geweest is dat hij om zijn goede naam niet kan toestaan. En

[pagina 107]
[p. 107]

die cellist wil hij ook niet langer houden. Maar als hij voor Liesje staat weet hij niet wat hij moet zeggen, en de cellist met zijn vreemde ogen durft hij ook niet goed aanspreken. Maar dat hoeft ook niet, want Roffiaan pakt zijn instrument in en zegt: ‘Ik neem haar wel mee, als u even een taxi opbelt.’ De auto rijdt hen naar de woonkazerne. Liesje heeft werktuiglijk haar jas aangetrokken en laat zich willoos meevoeren. Tijdens de rit sluit ze de ogen; ze merkt nauwelijks dat Roffiaan zijn arm om haar heen heeft geslagen. Ze beseft niets meer; niet dat hij haar de trap op helpt, haar uitkleedt en in bed legt en bij haar komt liggen. Ze slaapt als hij zijn spel van strelingen begint.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken