Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Droom is 't leven (1964)

Informatie terzijde

Titelpagina van Droom is 't leven
Afbeelding van Droom is 't levenToon afbeelding van titelpagina van Droom is 't leven

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.75 MB)

Scans (4.81 MB)

XML (0.14 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Droom is 't leven

(1964)–Willem G. van Maanen–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 108]
[p. 108]

14

Het winkeltje van de vioolbouwer ligt tussen twee grote magazijnen in geklemd, als een bewijs in steen van de verdringing van het ambacht. Maar binnen wordt dat bewijs weerlegd. De violen bloeien er als vreemde kelken met lange gekrulde stampers aan de muren en achter het glas van de vitrines. Door de glazen achterwand is de werkplaats te zien; daar verlustigen vader en zoon zich in de welving van een teder gevormd achterblad of snijden ze een sierlijke krul. Als meneer Brom binnenkomt ziet hij alleen hun gebogen ruggen, die zelf wel buigzaam hout lijken.

Hij legt de geschonden cello op de toonbank en slaat de doek open. Hij betrapt zich op de gedachte dat er een gewonde voor hem ligt, en als Peter Fiolet voor hem staat zou dat best een jonge dokter kunnen zijn.

[pagina 109]
[p. 109]

‘Die ziet er lelijk uit, meneer,’ zegt hij. ‘Wat is ermee gebeurd?’

Meneer Brom vertelt hem dat een driftige leerling het instrument stuk heeft geslagen, en hij let nauwkeurig op het gezicht van de ander. Het drukt schrik en afgrijzen uit. Na enig zwijgen zegt hij: ‘Dat is erger dan een moord, meneer. Een mens kan zich nog verweren, maar een cello niet. Dat arme instrument. We kunnen het wel repareren, maar zijn ziel, meneer, zijn ziel wordt nooit meer gaaf.’

Hij onderwerpt het versplinterde hout aan een nauwkeurig onderzoek. Zijn handen betasten de gebogen zijkanten en de hals; soms buigt hij zijn gezicht tot vlak op het instrument, als luisterde hij naar de ademhaling. Tenslotte draait hij zich om en tikt tegen de glazen tussenwand. Meneer Fiolet, een kleine vlugge man met een gezicht waaraan alles scherp is, komt naar voren en buigt zich, zonder te groeten, meteen over de gehavende cello.

[pagina 110]
[p. 110]

‘Geslagen, hè?’ zegt hij na zijn onderzoek tegen meneer Brom, ‘tegen de grond geslagen. Een schande. Eén keer heb ik zoiets nog eens gehad, met een beroemde cellist nog wel. Die had zich voorgenomen zijn instrument stuk te slaan als een bepaalde passage hem binnen tien keer repeteren niet uit de vingers kwam. Natuurlijk lukte het niet, als je je ook zo iets voorneemt, en hij deed het. Ik heb hem niet willen repareren. En deze? Wat denk jij ervan, Peter?’

‘Meneer is niet zelf de schuldige,’ zegt Peter. ‘Een leerling heeft het in drift gedaan.’

‘Een leerling meneer?’ roept de vioolbouwer uit, ‘en dat liet u gebeuren?’

‘Nee, nee,’ zegt meneer Brom, ‘ik kom hier voor een huisgenote van me, die cello-les geeft. Bij haar is het gebeurd. Ze is ervan in de war geraakt, en kan zelf niet bij u komen. Ze is geestelijk niet...’

‘Wie is het?’ vraagt meneer Fiolet snel.

‘Ze woont in het pension van mevrouw...’

[pagina 111]
[p. 111]

‘Laat u maar, laat u maar,’ zegt de ander, en hij heft de handen afwerend omhoog. ‘Ze heeft het me al verteld, bij een toevallige ontmoeting. Dat arme kind. Natuurlijk, Peter, we nemen dit aan.’

‘Maar de ziel, vader, de ziel.’

‘Die moet jij erin leggen, Peter. Je verstaat je vak toch?’

Meneer Brom is even volkomen in de war. Veronderstelt de vioolbouwer dat zijn vrouw hem, haar pensiongast, in vertrouwen heeft genomen? Heeft ze hem dat misschien verteld? En is hij op de hoogte van zijn plannen met betrekking tot de rol die hij de zoon wilde laten spelen? Of is hijzelf, uit eigen beweging, op die gedachte gekomen? Terwijl meneer Brom zich al die vragen tegelijkertijd stelt grijpt hij, zonder het eigenlijk te weten, de kans aan die de vioolbouwer hem, bewust of onbewust, heeft geboden, en zegt tegen Peter:

‘En legt u die dan ook weer in juffrouw Hemeling zelf?’

[pagina 112]
[p. 112]

Geeft de vioolbouwer hem een blik van verstandhouding of kruisen hun ogen elkaar toevallig? Er volgt een stilte waarin meneer Broms woorden blijven hangen; ze schijnen hoe langer hoe luider te gaan klinken, en vullen het winkeltje als orgelspel een kerk.

‘Nu?’ zegt meneer Fiolet tenslotte.

‘Ik zal het proberen,’ antwoordt zijn zoon zacht, ‘althans het eerste deel van de opdracht. Als het me lukt hoef ik vermoedelijk aan het tweede niets meer te doen. Denkt u ook niet?’ Hij kijkt meneer Brom ineens vol aan.

‘Komt u het instrument dan zelf brengen,’ zegt deze aarzelend. ‘Belt u maar voor mij aan als het zover is; dan zien we wel verder.’

‘Maar vertelt u Peter dan wel even wat er eigenlijk met het meisje aan de hand is,’ zegt meneer Fiolet. ‘Daar heeft hij nu wel recht op, en het is nodig voor zijn werk ook.’ Hij nodigt de oud-leraar uit de geschiedenis in de werkplaats te vertellen. Ge-

[pagina 113]
[p. 113]

zeten op een stoel waarvan hij eerst zorgvuldig de houtschilfers heeft geveegd, bouwt meneer Brom langzaam en voorzichtig zijn verhaal op. Hoe Liesje bij hem om raad kwam, hoe ze daarna toch die Roffiaan ontving, hoe hij haar betoverde en liet dansen, haar rustkuur bij zijn zuster, de vreemde thuiskomst, de vernietigde illusies van de student, en dan haar beklemmende spel met de cel van haar duivelse leerling. Als hij zover is gekomen bergt meneer Brom het gezicht in de handen en sluit hij de ogen, om dat smartelijk verrukte gezicht van Liesje te verjagen. ‘En wie weet waar ze nu is,’ zegt hij tenslotte gesmoord. ‘Ze is uitgegaan, met dat vervloekte instrument.’

‘Ik heb eens,’ zegt de vioolbouwer als in zichzelf, ‘de stem van de dierbaarste vrouw in een viool willen vastklinken. Maar die liet zich niet vangen. Wat dat meisje nu wil, is dat eigenlijk niet hetzelfde? Alleen veel gruwelijker.’

‘Daar moet u niet meer over praten,’ zegt de zoon.

[pagina 114]
[p. 114]

‘Maar bovendien, dit is wat anders, geloof ik. Dat dansen, wat betekent dat vreselijke dansen?’

‘Ja, dat was iets afschuwelijks,’ zegt meneer Brom.

‘Ik raak haar gezicht nooit meer kwijt. Zo hemels en toch ook zo hels.’

In de werkplaats is het nu stil. De gedachten van de drie mannen zoeken alle een eigen gang naar hetzelfde onbekende punt. Het luiden van de winkelbel behoedt hen voor de overval van de aansluipende duisternis. Nu kan meneer Brom nog vaag de huizen tegen de lucht zien afsteken als hij de terugweg aanvaardt.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken