Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Peel omnibus (1969)

Informatie terzijde

Titelpagina van Peel omnibus
Afbeelding van Peel omnibusToon afbeelding van titelpagina van Peel omnibus

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.46 MB)

Scans (21.45 MB)

ebook (3.17 MB)

XML (1.12 MB)

tekstbestand






Editeur

Toon Kortooms



Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Peel omnibus

(1969)–H.H.J. Maas–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

22

Marie deed boodschappen in het dorp. In de winkel van vrouw Hendriks. Waar ze, de handen op de heupen gepostuurd, stond te redeneren met ratelende stem.

Nee, ze zou niet gaan zitten. Och God nee, daarvoor had ze geen tijd. Ze was maar gauw weggelopen. Ze moesten van alles wat hebben. Vrouw Hendriks wist het wel. In een huishouden was altijd van alles op. Er was wat nodig...

Maar goed óók, deed vrouw Hendriks, zakerig lief-lachend, hoe meer hoe liever. Zij had de winkel vol, zag Marie graag komen.

[pagina 116]
[p. 116]

Dat gelóófde Marie wel, gevleid, maar als ze kwam zonder centen... Ja, ze had tegen Mien gezegd, er was geen koffie meer en geen rijst, en zout moest er zijn en van alles. Toen zei Mien, dat ze nú maar gauw moest gaan. Nu had ze nog net even de tijd. 's Avonds was er aan alle kanten veel te doen, de kinderen naar bed helpen en zo. Ja, 't was overal 't zelfde, waar kleine kinderen waren. 't Was in de regel niet vroeg meer, als ze tot rust kwam en wat kon zitten. Dáár, zei ze dikwijls tegen Mien, ik ben echt blij, dat 'k weer eens een ogenblik van de been afkom. Wie 't niet ondervonden heeft, weet niet wat 'n werk zo'n kinderen meebrengen.

Ja, ja, vrouw Hendriks wist er alles van. Druk praatte zij, uit gewoonte het gehoorde nog eens herhalend om het gesprek vlottend te houden, met haar gedachten bij het afwegen en meten.

‘Twee pond koffie, vrouw Van der Poorten?’

‘Ja, net als altijd. We wonen zo ver van het dorp af. Anders moeten we maar aan het lopen blijven.’

Ja, ze was dat net aan 't vertellen. Nu waren ze met twee vrouwen de hele dag in de weer, en aanpakken hoor, en toch nooit gedaan. Dan was 't dit, en dan was 't dat. En al de spullen opmaken, die versleten waren of stuk.

En dan hadden zij tegenwoordig nog niet te klagen. Ze hadden de kost goed, goddank. Als er niets opgemaakt werd in huis, dan konden vrouwen wat doen. Zolang als Van der Poorten nog maar bijverdiende. Zij had altijd alles goed bijeen gehouden, dat wist vrouw Hendriks wel. Zij kwam van geen opmakers heen. Dat was maar gelukkig ook, nu ze zo waren komen te zitten. Ze kon Mien toch ook niet aan 'r lot overlaten met 'r bloedjes van kinderen.

't Was anders een zware last, hoofdschudde vrouw Hendriks meewarigend, terwijl zij een zak suiker dicht maakte.

Ja, dat zei vrouw Hendriks goed. Maar zij was gezond en men moest maar nemen wat God gaf, dan had men er nog verdiensten van deed zij vroom, met neergeslagenheid van blikken. Men moest zijn kruisjes maar dragen. Mien zat er toch al erg voor, en wát zou ze anders beginnen. En 't vierde kind was op weg. 't Zou er over een maand of wat weer om te doen zijn.

‘Maar, wat ge daar toch zegt!’ verbaasde vrouw Hendriks, nú 't werk een ogenblik vergetend van verrassing door heel onverwacht nieuws. ‘Is er een besteld bij Mien? Wie zou nou zo wat gedacht hebben? Nou zeg ik toch niks meer. Mien nog wat jongs! Maar dat is toch wat te zeggen. Ge moet toch wat meemaken in uw leven, mens!’

Een zucht naar alles-weten lag op haar gezicht. Daar stond ze dan toch van te kijken. Moest er even bij gaan zitten. Jonges, jonges.

Ze liet zich neervallen op het petroleumvat achter het kleine toonbankje, in een praathouding van alle tijd voorhanden. De toonbank was met

[pagina 117]
[p. 117]

een schaal, een gewichtenblok, een hoop smoezelige zakken van krantenpapier en wat waren in bakken geheel bedekt. In een hoek lagen witte en zwarte klompen opeengestapeld. Een bosje schoenveters bengelde voor 't raam. Op een plank enige flessen met ineengedreven suikergoed. Langs de muur planken met kruidenierswaren en katoenen stoffen. Een zuur-zoete lucht van haring, zeep en petroleum dompigde door het winkeltje.

‘Maar mijn God zeg ik nog eens!’

't Was een afspraak tussen Marie en Mien, eens uit te horen, of in 't dorp er al iemand iets van wist, en wat er over gepraat werd. Op de duur zou 't toch uit moeten komen. En ze begrepen heel goed, wie er dan dadelijk genoemd zou worden. 't Ergste was nog, als Jan dat zou horen. En er waren altijd gedienstige geesten genoeg, die er plezier in hadden hem zulke dingen over te vertellen. En dan zou 't vreselijk zijn. Een siddering doorhuiverde haar, als ze dachten aan zijn woede. En het hele dorp zou hem zeker gelijk geven.

Was Jan toch maar voorgoed weg, zuchtten ze. Dan zou de Rooie wel met Mien trouwen. Hij had het beloofd, vast en zeker. Zo waar als hij leefde, dat méénde hij.

Marie begreep dadelijk, waar vrouw Hendriks heen wilde met haar uitlokkend beklagen en haar halve aanduidingen. En begon uit te driften, wat zij lang al overlegd had.

Ja, dáár zorgde die vent in Pruisen wel voor! Daar kon ie nou en dan wel voor overkomen, maar anders trok ie zich van niets wat aan. Zo'n smeerlap was ie, dat ie Mien nog niet vrij kon laten. Nu zou er wel weer allerlei slechts gepraat worden over Mien, maar gelukkig, dat zij alles wist. Zij zou de waarheid wel eens rond brengen. Jan had nooit wat gedaan bij de mensen, en van Mien werd het gemeenste maar geloofd en gekletst. Zij zou het de mensen wel eens beter vertellen, hoe 't zat. De hut vol kinderen komen brengen, dát kon die van Floor. Was dat dan geen schand? Geen cent voor 't huishouden verdienen, vrouw en kinderen aan 'r lot overlaten, maar dáárvoor was Mien goed. Nou, hij was zélf door gemenigheid op de wereld gekomen. Die altijd kwaad spraken over hen moesten ermaar eens aan denken, wat 'n slet zijn moeder geweest was, die de vader en de zoon allebei naliep, dat was toch genoeg bekend. En aan Jan zelf was geen spier, dat deugde, net zo gemeen als zijn moeder. Nou, dat zou men gemeenlijk zien. Als de mensen maar eens wisten, hoe hij onder dienst geleefd had met allerlei smerige meiden. En in Pruisen deed ie ook niet zonder. Daar had ie zelf genoeg over gaan zwetsen toen ie zestien, zeventien jaren oud was al. Zij had Mien altijd tegen hem gewaarschuwd, maar 't had niet geholpen. Wat had die al een leed gebracht in haar huis, waar eerst alles zo goed was.

Opeens brak ze in heftig snikken uit. Vrouw Hendriks wist wel, dat

[pagina 118]
[p. 118]

zij van fatsoenlijke familie was, waar niks op viel te zeggen, en zij had Mien goddank ook een goede christelijke opvoeding gegeven, maar zo'n kerel van niks, die van bocht van volk heenkwam, die was van alles de schuld, van het verdriet, dat zij nu moest hebben, en van Mien 'r ongeluk voor haar hele leven. En dan gingen de mensen van háár schandalen. Dáár, ze zou d'r nog ziek van worden...

Ja, 't was grof, maar Marie moest er toch maar niks om geven, wat kon het gepraat van de mensen haar schelen? Die moeten kletsen, deed vrouw Hendriks met een meelijtoning in haar stem. Als ze 't niet deden over Marie, dan was 't over iemand anders. Zij zei altijd maar: wie over mij praat, laat tenminste anderen met rust, en ik kan de mensen de mond niet stoppen. Als Marie zich daar wat van aantrok, was ze nog gekker dan ze zelf wist. Ze had groot gelijk, dat ze de waarheid over Jan maar ronduit zei, dan zouden de lui het eerst zwijgen. Dat die Jan zó was, had zij ook nog nooit geweten, en Marie zou daar zeker niet om liegen.

De begeerte naar méér te horen, klonk door haar woorden heen. En met wenerige stem nog, voldeed Marie gretig aan het onuitgesproken verlangen.

Ze had nog niet alles verteld. Had er nooit over willen spreken, omdat zij niet praatachtig van aard was, dat wist vrouw Hendriks ook wel. Zij bracht niks op straat. Maar zo'n gemene kerel als die Jan was. Hoeveel lelijke brieven zij al gekregen hadden van hem, wist ze niet. Ieder ogenblik kwam er een. Al wat maar slecht was, stond er in. Hij zou ze nog eens allemaal komen vermoorden.

‘Mijn God, is dat echt waar?’

‘Waar? Zeker wel tien keer heeft hij dat al geschreven. We hebben al wat gehad. We zitten nog niet meer gerust in huis. Als hij er bezopen aan komt zetten, durven we niks te zeggen. En het beste is niet te goed voor hem, om toch maar vrede te houden. En Mien moet toch onderdanig zijn. Dat is de trouw!’

Weer begon Marie te huilen, toen er een nieuwe bezoekster kwam, die nieuwsgierig vraagoogde van de een naar de ander.

Vrouw Hendriks hielp haar nu vlug weg. En vertelde spot-lachend het nieuws van Mien. Die hoefde zich wel zo te houden! Maar het was onbegrijpelijk hoe de Van der Poortens alles dadelijk mee konden betalen. Zij had alles in de winkel, maar d'r zo van te leven, dat kon er niet af. En Marie had de fles ook weer bij zich, in de zak. Ze stak er met de hals uit. Dat was altijd maar jenever in huis. Dát kind van Jan? Nou, wie dát geloofde...


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken