Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Peel omnibus (1969)

Informatie terzijde

Titelpagina van Peel omnibus
Afbeelding van Peel omnibusToon afbeelding van titelpagina van Peel omnibus

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.46 MB)

Scans (21.45 MB)

ebook (3.17 MB)

XML (1.12 MB)

tekstbestand






Editeur

Toon Kortooms



Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Peel omnibus

(1969)–H.H.J. Maas–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

10

De arbeiders aanvaardden de jonge ploegbaas mokkend. Niet alleen zijn leeftijd hinderde hen, maar allen wisten, dat ie óók een werkmansjongen was en dat zijn ouders zo arm waren als zij allen. Moest die nou over hén gesteld worden? Was ie méér dan zij? Zeker was ie er ook een van Gossens, dat ie nu zo werd voorgetrokken.

En in stilte namen zij zich voor, dat ze zich niets van hem zouden laten welgevallen, als ze maar eens weg waren. Ze zouden hem wel eens léren, dat ie gauw zou weglopen, of ie moest hén laten begaan, dan waren ze goed met zo'n snuiter.

Verstegen zag aan hun doen, wat ze van plan waren. Dat zette hem al dadelijk op een afstand van baas-zijn. Het tergde hem en in zijn borst groeide het gevoel van wraaklust op, dat door Gossens nog werd aangehitst. Als hij spotgelach hoorde opklinken uit een troepje werkvolk, dan ging 't weer over hém. En zijn argwanend zoeken ontdekte telkens in de blikken, wie de stokers waren. Die zou ie wel krijgen, wacht maar!

Zonder dat ie het zelf wist, sloop hij loerend en afluisterend rond

[pagina 269]
[p. 269]

en plaatste in zijn gemelijk gedenk allen op een rij, die het op hém gemunt hadden. Zijn eigen wantrouwen dreef hem voort en stuwde allerlei kwaad vermoeden op in zijn gedachten. Hij was toch de ploegbaas en zou eens kijken.

Het duurde dan ook maar weinige dagen, of de arbeiders scholden onder elkaar, dat Verstegen nog 'n veel grotere hond was dan Gossens zelf. In de herbergen schamperden ze hun woede over hem uit: die wist zeker ook al niet meer, dat ze bij zijn huis nog nauwelijks droog brood te vreten gehad hadden.

Al wat hij voor die tijd opgekropt had in zijn borst, raasde hij vloekend tegen de arbeiders uit. Doordat hij zelf het werk niet kende, verlangde hij de onmogelijkste dingen. Hij kon de werkzaamheden niet overzien en maakte soms regelingen, waardoor de lui elkaar voor de voeten liepen. Dan daverde hun spotgelach hem tergend tegen, en hij stortte zijn opborrelende drift uit in schelden en bedreigingen.

‘Ge verdomt het zeker, prullen dat ge zijt. Alles wat ik zeg, doet ge expres verkeerd. Om mij te treiteren! Ik zal het de heer zeggen. Wegschoppen moet hij u allemaal!’

Hij zag wel, dat er soms een de steel van de bijl omkrampte onder zijn bulderend uitvallen en schrok terug voor de haat, die hem tegenbrandde. Daarom zorgde hij 's avonds wel van hen weg te blijven, als zij de herbergen afgingen en zich bedronken, terwijl zij door hun gepraat hun woede voedden.

De oudere arbeiders, die voor vrouw en kinderen te zorgen hadden, gaven zich berustend over. Na de weggezwoegde dagen en 't geklaag over Verstegen, dat meer zijn persoon dan hun lot gold - want dat was jaar in jaar uit hetzelfde - kalmden weer ogenblikken aan, hen waarschuwend met het einde van wegjagen. Zij zouden immers toch aan het kortste eindje trekken? Men moest zich maar stil houden en wat over zijn rug laten gaan, daar kwam men op de duur het verste mee. Als ze op straat gezet werden, wat dan?

Langzamerhand veranderde hun houding van verzet in goed-willen en hun best doen. En ze werkten harder dan ze ooit gedaan hadden. 't Ging al langer hoe beter, de arbeid vorderde goed.

Bedarend deden ze tot de anderen, dat er toch niets aan te doen was. Ze moesten zich maar schikken. Er waren er zelfs bij, die zich bij Verstegen trachtten aangenaam te maken.

Dat gaf geruzie en schamperende verwijten onder elkaar.

Die zemelzeikers, die flikflooiers! Kerels van niks! Bang voor zo'n snotneus! Zij verrekten het, stampten hem nog eerder op zijn ribben!

Daardoor kwam Verstegen als ploegbaas veel sterker te staan. Hij was blij met de verandering. Als men maar aanpakte en volhield, dan ging het wel. Dat had hij toch maar fijn klaar gekregen. Ze hadden 'm eens willen proberen, maar hij liet hun de tanden zien en nou wa-

[pagina 270]
[p. 270]

ren ze tam. Die anderen zou ie ook nog wel klein krijgen, en anders zouën ze d'r van lusten. Met die grappenmakerijen van vroeger was het uit. Moesten ze hém voor hebben! Gossens mocht komen kijken. Op een morgen bleven vier arbeiders uit, die samen eenzelfde kosthuis hadden.

Ze hadden de hele nacht doorgeboemeld, en eindelijk, tegen 'n uur of tien, kwamen ze arm-in-arm aanzwaaien. Uit de verte deinde hun roes-drukte en gelal reeds over.

‘Laat de gánse boel maar draaien!’

Er werd eens om gelachen. Dát zou nog wat geven.

Langzaam kwamen ze naderbij. Nu en dan stonden ze stil, in een troepje met elkander te praten, terwijl de vuisten zich balden en de een tegen de ander aanstrompelde. Dan scharrelbeenden ze weer verder, de pet schuins-achter tegen de kop geduwd en het bovenlijf voorover hangend. In het bos kwakte plotseling een van hen tegen de grond neer, doordat zijn voet opeens diep omlaag schoot, in een greppel. Onder het uitschreeuwen van zijn liedje had hij die niet gezien. Vloekend van woede krabbelde hij overeind. Toen weer vooruit, met strompelende schrij-stappen over de sloten, en nu en dan half struikelend over losse takken. Met schimpend geroep groetend de andere arbeiders.

Toen Verstegen hen uit de verte al gehoord had, overstrakte de kwaadheid zijn gezicht over wat hij vóórvoelde, dat er gebeuren zou. Alsof ze hem niet zagen, lawaaiden ze, dat zij de opzichters waren. Ze wilden eens komen kijken, of er goed gewerkt werd. Hij daar, Pietlut, die moest zich maar niet zo haasten, 't zou toch wel avond worden. Verdomme zeg, ziet ge Van Peuteren daar, die kan zagen, hé, zagen, zagen. Heeft zeker al tien jaren voor de gemeente gezaagd en in het vervolg mag ie vooropzagen. Wacht, laat mij eens helpen. Hard gaat ie! Een greep de zaag vast en door de ruk-beweging knarste het staal uit het hout.

‘Zeg, laat die gekheid maar!’

De gestoorde arbeider, bang glurend naar Verstegen, bitste hem toe. En telkens schaterde hun dronkemansgelach trillend op, terwijl hun lijven in een buiging vooroverschoten, weer opschokten en zij de kop naar achteren wierpen.

Dan begon er een en allen bralden mee:

 
‘En Marissebil die spoedde zich
 
op eenmaal als een gek,
 
maar daar draait de koe zich om
 
En de melk liep in de drek!’

De feller opbruisende drift stuwde gistend het bloed Verstegen naar het gezicht.

Bevend heeste hij de woorden uit:

[pagina 271]
[p. 271]

‘Zatlappen! Maak dat ge hier wegkomt! Verdomde niksnutters, prullen van kerels!’

Toen brak de woede van alle vier tegen hem los. Een sprong er vooruit, dofte zijn vuist op zijn borst, loeiend:

‘Hier! Hier kunt ge me vinden! Kom maar op, godvernonde satan! Ik lust u. Ik steek u kapot!’

Terwijl de andere drie ook op de ploegbaas aangierden, stak hij zijn geopende zakmes omhoog.

Met een snelle bukbeweging klemde Verstegen zijn vuist om een stuk hout en met een stap vooruit pangde hij de aanvaller een knuppel tegen de kop, dat hij over de grond schoot en een ogenblik onbeweeglijk bleef liggen.

Dat stuitte de anderen even. De arbeiders liepen toe en grepen de vechters vast. Door die tegenstand werd hun woede opnieuw geprikkeld. Hun met bloed overlopen ogen blikten wild naar Verstegen, terwijl ze trokken en rukten om zich los te worstelen. Hijgend briesten ze: ‘Laat los! Kapot moet hij! Ik snij hem de pens open!’

Schuim borrelde op om hun mond. Naar de suswoorden van hun mede-arbeiders luisterden ze niet, maar uit de klauwende kracht van zoveel sterke armen konden ze niet vrijkomen. Terwijl hun tanden beten naar de omknellende handen en hun voeten trapten en sloegen, sleurde de zwoegende massa heen en weer, totdat eindelijk de vier bedronkenen uitgeput waren en huilend nog nawoedden, dat Verstegen te véél gezegd had. Dát verdroegen ze niet! Hij had te véél gezegd. Bedarend brachten enige arbeiders hen naar het dorp, naar hun kosthuis. Ze waren door de opwinding zo dronken geworden, dat ze niet meer konden lopen zonder dat de anderen hen vasthielden. Hikkend zeurden ze voort. Hun kostlui gooiden wat stro op de schuur, waarop ze zich lieten neervallen om uit te roessen.

Daags daarna kwam Gossens en joeg hen weg. Hun werkkleren in een rode zakdoek geknoopt, verlieten ze het dorp, stil door 't gevoelen van hun ontnuchterde nietsheid.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken