Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Peel omnibus (1969)

Informatie terzijde

Titelpagina van Peel omnibus
Afbeelding van Peel omnibusToon afbeelding van titelpagina van Peel omnibus

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.46 MB)

Scans (21.45 MB)

ebook (3.17 MB)

XML (1.12 MB)

tekstbestand






Editeur

Toon Kortooms



Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Peel omnibus

(1969)–H.H.J. Maas–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

11

Gossens had er zich een soort van regel van gemaakt alleen getrouwde vrouwen uit te zoeken. Met jonge meiden was het hem te gevaarlijk. Als het mis liep, gaf het maar vervelende drukte, allerlei gezanik en misselijk gedoe. Hij kon met zo'n rommelarij niet opgescheept zijn. Geen gemier aan z'n kop, daar had ie geen rijd en geen zin voor.

Toch trokken de omstandigheden hem in een geval, dat hij met zijn gewoon niets ontziend willen niet van zich af kon trappen.

Een brandende hartstocht dreef hem gedurende een paar jaren tot een jonge, flinke arbeidersvrouw. Zij scheen uiterlijk een vlakke natuur,

[pagina 272]
[p. 272]

die onverschillig-koud bleef voor de noodzakelijkheid, dat haar man weg was van huis en in de regel slechts om de maand eens kon komen om een of twee dagen in zijn gezin door te brengen. Maar onder die effene koelheid woelde bruisend haar vurig bloed, en toen Gossens eenmaal haar prikkelend-opzwepende, niet te bevredigen drift had ondervonden, joeg een razende begeerte hem weer telkens tot haar terug om de zwoeging van genot, die de brand in haar diepe ogen hem beloofde.

Haar man werkte voor Gossens aan een station, dat twaalf uren ver af lag en waarvan hij alleen te voet thuis kon komen. De arbeiders spotten, dat van hun vier kinderen er drie van Gossens waren.

Een jaar na hun huwelijk waren zij uit een ander dorp naar Haarst komen wonen.

Zij was de dochter van een trotse boer, een afstammeling van een geslacht, dat schatrijk was geweest, maar van generatie op generatie verarmde door het star volhouden aan een sleur van ouderwetsheid en familiegebruiken. De een na de ander had uit onmacht van kapitaalgebrek een deel van de gronden onbebouwd moeten laten liggen. Hun koppige trots wilde niet tot verkoop overgaan. Liever lieten ze eenmaal goede weilanden en akkers verwilderen. Lang uitgegroeid hout stond te verdorren, lag te verrotten in de bossen, zoals het was neergevallen, omdat, toen het tijd van kappen was, niet genoeg geboden werd.

De boer woedde: hij liet het nog eer in brand steken, dan het voor zo'n geld te geven.

Sedert werd het niet meer te koop aangeboden. Menigeen vroeg er om, maar allen werden weggestuurd met het toegebitst antwoord: ‘Niet te krijgen’.

Een vreemdeling hield aan: - 't Wordt al langer hoe slechter, 't rot weg, ge doet uzelf nadeel door het nog langer te houden.

Maar beledigd schamperde hij hem tegen, of het hém iets in de weg lag.

En hij wees de overblufte man naar een bijna heel verbrokkelde, vergane wilg. Z'n vader had die laten omhakken en een klompenmaker was gekomen om hem te kopen. Dat prutskereltje had er wat rondomheen gesnuffeld, hier en daar met z'n voeten ertegen gestoten, er op geklopt en er toen drie gulden voor geboden. Maar zijn vader had gezegd:

‘Drie gulden? Drie gulden, is dat niet wat veel?’

‘Ja, het wás wel wat veel, maar dat wilde hij er toch voor betalen. Toen pakte z'n vader dat prulleventje bij z'n kraag en gaf hem een trap onder z'n achterste, dat ie omtuimelde.

‘Nou nog voor geen driehonderd meer,’ zei ie.

Toen draaide de boer zich om en liet de vreemde koopman, nietbe-

[pagina 273]
[p. 273]

grijpend, versuft, staan.

't Ging op de boerderij alles op de oude trant. De boer wandelde 's morgens en 's middags zijn gewone café's af. In andere kwam hij ook nooit. Zijn vader en grootvader hadden ook zo gedaan. Het dagelijks bezoek aan die vaste herbergen hoorde bij hun geschiedenis. De zoons, met dezelfde manieren van geboorte-voorrechten, kwamen soms in twee, drie dagen niet thuis van hun boemel-toeren. Zij verteerden dan hopen geld, dronken dag en nacht door, zonder dat 't hun scheen te deren, zwetsten, maakten ruzie en stookten anderen op om hun vijanden te mishandelen of hen door vernieling te plagen. Herhaaldelijk kwamen zij in aanraking met de politie, maar wisten zich door geraffineerdheid, omkoperij van getuigen en geld voor advocaten uit de gevangenis te houden.

De vrouw was een trotse boerin, die haar eigen, gesloten leven uitleefde zonder ooit bij hun buren troost te zoeken of ergens te klagen over hun snelle achteruitloop. Haar strak gelaat en alle medelijden al vooruit afwijzende houding hield de andere boerinnen schuw op een afstand, waarover zij wrokkend onder elkaar des te drukker kwaad spraken.

Van de morgen tot de avond droeg zij de grote witte muts met bloemen en linten, die de andere boerenvrouwen alleen opzetten 's zondags naar de kerk, naar een kermis of een visite. Maar zij ‘werkte’ ook niet. Als de ‘booien’ gedaan hadden, aten zij en de baas apart. Hij liep rond tot het de tijd was voor zijn borrel en zijn glas bier, zij spon. Dat deed ze zo van haar trouwen af. Dat gekocht goed wilde ze niet. 't Zou haar huis wel uitblijven, zolang als zij leefde. 't Was maar knoei, voor sigarenmakers, scharenslijpers en strontmademoisellen.

Verstard in de sleur van familie-grootheid lieten ze de hele boel verslordigen uit geldgebrek, terwijl ze zich groothielden, dat 't hun niks kon schelen, het er niet op aankwam, daardoor trachtend de glans van de aloude rijkdom te behouden en loerend speurende blikken van het publiek te weren van de werkelijkheid. Zij kónden niet veranderen en zorgend op alles gaan letten, omdat zij vreesden, dat dán iedereen zou zien, hoe het stond. De hypotheken bedroegen meer dan het verwaarloosde goed bij verkoop zou opbrengen.

De houten voerbakken van de koeien en varkens waren sedert jaren verbeten en verrot. De helft van het meel en ander voer ging verloren, werd in de stal en de hokken vertrapt in de mest. Er waren gaten in het dak gewaaid, en stukken van muren uitgebrokkeld. Maar niets werd hersteld. De jongens bluften ook dáármee nog: ‘wij hebben maar een prul van behuizing, maar er zitten guldens in.’ Een paar boerenzoons waren om de dochter gekomen. De minachtende afwijzing, omdat zij niet van de ‘stand’ waren en geen fortuin hadden, werd overal in de omtrek bekend en schrikte anderen voorgoed af. Ook

[pagina 274]
[p. 274]

geen van de zoons trouwde. Maar zij stonden er voor bekend, dat zij naar alle meiden liepen. De oude lachte er om: ‘Goeie zoons, die naar hun vader aarden.’

Tot de familie-gebruiken hoorde ook, dat enige jongens en meisjes er gedurende de winter enige malen ‘op de spinning’ kwamen. Veel vroeger bracht het vrouwvolk het spinnewiel mee, maar dat was door de tijd vervangen door breikous of stopgoed.

Zulke bijeenkomsten hadden een stille vrijerij gebracht tussen een boerenknecht en de dochter. Toen het eruit kwam en de knecht van trouwen praatte, raasden de boer en de vrouw hun woede over zulke schande op haar neer. Ze hadden nog liever, dat hun dochter voor hun voeten doodviel, dan daarin toe te stemmen.

Stiena koppigde tegen hen in, dat zij het dééd.

‘Liever nog zag ik u naar het kerkhof dragen!’

‘En ik trouw met hem.’

‘Een knecht! Een knecht! Een vent van de straat!’ schamperde haar vader.

‘Ik zeg dat ik met hem trouw!’

‘Nooit!’

‘Dat zullen we dan eens zien!’

En na een tijd van dagelijks fel geruzie, het harde willen van de dochter tegen-in de onbuigzame familietrots en het halsstarrigend zich vastklemmen aan de verbleekte glorie van de oude stand der ouders, vertelde Stiena heel gewoon, onbewogen, alsof het een burennieuwtje was, dat ze moest trouwen. Nou moesten ze het dan maar weten.

Toen gaven de ouders toe, gedwongen door de angst voor een schandaal, maar met een haat tegen hun kind, die hen versteende.

Ze kon trouwen. Maar kort sneed de stem van de boer haar toe:

‘Hier niet meer in huis! Al komt ge met uw jongen aan de deur liggen sterven van honger, dan krijgt ge nog geen stuk brood.’

Stiena ging met haar man weg, geen trek in haar gezicht vertrok. Al wat er laaide in haar borst en woedde in haar gedenk, bleef verborgen achter de muur van strakke geslotenheid, die het verarmde geslacht zelf had opgetrokken om het kwijnende, uit gebrek aan kracht zichzelf wegvretende leven te verbergen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken