Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Peel omnibus (1969)

Informatie terzijde

Titelpagina van Peel omnibus
Afbeelding van Peel omnibusToon afbeelding van titelpagina van Peel omnibus

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.46 MB)

Scans (21.45 MB)

ebook (3.17 MB)

XML (1.12 MB)

tekstbestand






Editeur

Toon Kortooms



Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Peel omnibus

(1969)–H.H.J. Maas–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 282]
[p. 282]

Derde boek
1

De veen-exploitatie was sedert enige jaren in volle gang.

In een paar Peeldorpen had deze groot-industrie een plotseling diepingrijpende verandering gebracht.

De arbeidersbevolking van Peelheim kreeg in het begin volop werk van de gemeente. Er kwamen dagelijks arbeidskrachten te kort. Het kanalen graven, bouwen en turfsteken om met een flinke voorraad te kunnen beginnen, vergden zelfs meer werklieden dan de gemeente kon leveren. Uit naburige plaatsen kwamen er zich week op week aanmelden en allen werden aangenomen.

De drijfkracht van de onderneming was secretaris Jennesen. Hij dacht en regelde alles in plaats van de burgemeester en de raad.

De arbeiders prezen hem. Wat het secretariske toch veel voor de gemeente deed! Alles had hij er voor over, dát moest men zeggen. Wie had nou ooit zulke lonen gekend? Er waren huishoudens, die iedere week bij de veertig gulden te verteren hadden, als een vader met twee grote jongens de Peel introkken. En goed ‘poot aan’ speelden, ja, dat sprak vanzelf, er moest hard gewerkt worden in 't veen.

Tussen die prijzingen door klonken echter ook al gauw klachten op. De winkeliers zagen hun zaken met de dag achteruitgaan door het verlopen van de klandizie.

Jennesen had zijn zoon als klerk op de secretarie benoemd weten te krijgen tegen een salaris van zeshonderd gulden. Zijn eigen jaarwedde was met een paar verhogingen gebracht op twaalfhonderd.

Nadat hij er met de burgemeester over gesproken had, stelde deze het aan de raad voor.

‘Heren, ik wou een woordje zeggen... me dunkt... onze ijverige secretaris, die zoveel doet voor de gemeente... veel verantwoording en kopbrekerij met de Peel... niet waar, secretaris?’

Jennesen had eerst bescheiden-doend zitten schrijven. Dat horten van de burgemeester bracht een frons van opgemelijkende kwaadheid tussen zijn ogen en een zuur, verachtend lach-trekje om zijn mond. Wat een oud kletswijf, flitste het gedenk door zijn kop, terwijl zijn blikken even de rij botte gezichten van de raadsleden overvlogen, die al klaar zaten om te knikken.

Toen de voorzitter zich echter plotseling tot hem zelven wendde, gistte de drift in hem op. Wat een stommiteit weer! Had hij die zeurkous dan de les niet goed voorgezegd? Nou moest ie als een kwajongen zich weer gaan verbabbelen. Het mócht geen afspraak zijn tussen hen beiden, de secretaris wilde dat niet. 't Was toch duidelijk genoeg: het voorstel tot salarisverhoging zou uitgaan van de burgemeester zelf

[pagina 283]
[p. 283]

of van de raad. Maar die ezels van raadsleden kwamen er nog niet toe, al werd hun de pap in de keel gegoten. Die zouden nog van geen verhoging spreken uit eigen beweging, als hij een jaarwedde had van tweehonderd gulden. Nee, dan zeiden ze nog, dat ie een schoon geld verdiende. Nou, dat kwam er ook niet op aan, minachtte hij bij zichzelf, ze knikten toch altijd heel gewillig en waren dus zo goed, als hij eigenlijk maar wensen kon.

Op die plotselinge, hulpeloos tonende vraag van de burgemeester: ‘nietwaar, secretaris?’ draaiden hun ogen zich langzaam, met traag beweeg van hun hoofden, naar hem toe. Maar hij las niets in hun blikken, geen enkele uitdrukking van iets begrijpen sprak hem tegen. Alle gezichten bleven onveranderd overtrokken met de gewone laag botheid. Over hun houding hing als altijd de dankbaarheid voor de hoge gunst, daar te mogen zitten, die zij bereid waren te vergelden door willoos de secretaris te gehoorzamen. Na afhandeling van de agenda mochten zij dan spreken over een stukje slechte weg langs hun eigen akkers, een slechte waterlosing, waarvan zij zelf last hadden, of over de verkoop van een stuk vee. Want vaak liep de rondvraag vóór de sluiting in een verward gesprek over dagelijkse dingen. Jennesen was gerustgesteld. Maar de woede tegen de burgemeester werkte toch nog na. Even schokte hij zijn schouders omhoog, terwijl zijn blikken de burgemeester dreigend toeflitsten, waarschuwend geen verdere stommiteiten meer uit te halen. Toen ging de voorzitter, zenuwachtig peuterend met zijn handen, door:

‘Zoals ik dan kwam te zeggen, heren... de zaak is hiermee voldoende toegelicht... we zullen de jaarwedde van de secretaris bepalen op twaalfhonderd gulden... niemand zal daar wat tegen hebben.’

Allen bleven zwijgen. De gezichten stonden strak.

‘Gij, wethouder, hebt gij er iets tegen? Wat dunkt u?’

‘Ja, ja, burgemeester.’

‘Dus vóór.’

‘Ja, vóór.’

‘En de andere heren?’

‘Vóór! Vóór!’

De uitroepen galmden eenklaps op.

De secretaris dankte voor het bewijs, dat zijn werk op prijs werd gesteld, en beloofde voort te zullen gaan met al zijn krachten en zijn tijd te wijden aan het belang van de gemeente, zoals hij tot nog toe ook altijd gedaan had. Ook hoopte hij, dat deze zelfde raadsleden nog vele jaren aan het bestuur zouden mogen blijven om door eendrachtig samenwerken Peelheim te maken tot een bloeiende plaats. Vereerd lachten de raadsleden hem toe. Ja, ja, men wilde gaarne blijven, wat men was.

[pagina 284]
[p. 284]

Maar Jennesen moest ook voor zijn twee dochters zorgen. Daarom zette hij een winkel op in koloniale waren en manufacturen en begon tevens een herberg. Als hij er dan eens niet meer zijn zou, hadden zijn vrouw en kinderen toch een bestaan.

't Duurde niet lang, of het bleek, wat die winkel en herberg betekenden voor het dorp. Alle peelwerkers werden gedwongen bij de secretaris hun inkopen te doen en zijn herberg te bezoeken. Hij organiseerde onder de arbeiders zelf een spionagedienst om hem in te lichten, wie ook naar andere winkels ging. De overtreders kregen dan van zijn vrouw de zachte wenk, wat het toch beduidde, dat zij deze week zo weinig winkelwaren gehaald hadden. Was er misschien iets niet naar hun zin? Dan mochten ze dat gerust ronduit zeggen. Zij meende anders, dat zij de mensen evengoed bediende als die en die, neen, nog beter. Want, als in haar winkel het een en ander iets duurder was, dan kwam dat alleen omdat zij betere waren verkocht.

Verschrikt, dat de vrouw van 't secretariske zelfs wist, in wélke winkel zij geweest waren, nietsbegrijpend van dat geheim, stonden de bestraf ten te stotteren, dat er niets van waar was en dat zij nooit in een andere winkel zouden gaan. Zij hadden ook niets te klagen, want zij werden zó goed bediend. Ja, dat was grof, zij zeiden dikwijls, dáár, wat worden we in de winkel van de secretaris toch goed bediend. En altijd even vriendelijk en niks groots was de juffrouw. En soms kregen ze nog de koffie uit, en goeie koffie ook, waarvan men bekomen zou. Nee, nergens werden zij zo goed bediend. In de andere winkels kregen ze maar knoei, maar ze kwámen er ook niet.

De secretaris kende zijn volk echter en hechtte aan die verzekerde woordenstroom geen waarde.

Hielp de eerste vermaning niet, dan wist hij hen wel te vinden door hun werk af te keuren en hun loon te verminderen, of, als dat nog niet baatte, door hun ‘gedaan te geven’.

Zo dreef hij de arbeiders naar zijn eigen zaak en het gemeentegeld voor een aanzienlijk deel in zijn beurs.

De winkeliers klaagden erover, maar hun mopperen trof alleen de werklui. Wat had men aan dat volk? Die verdienden nou zoveel, en geen cent beurde men van hen. Nee, daar was niks aan, nog minder dan niks! Vroeger, toen zij armoede moesten lijden, vooral in de winter, kwamen de arbeiders bij hén winkelen, maar om te ‘poffen’. Overal hadden zij nog hopen schuld, en nu zij volop verdienden, het geld met handen vol uit de peel haalden, nu was er nog niets van hen los te krijgen; betaalden zij hun schuld niet af en droegen alle centen naar een ander.

 

Op die eerste paar jaren van kunstmatig opgedreven werkverschaffing volgde echter meer en meer nijpend een nog dieper ingrijpende

[pagina 285]
[p. 285]

reactie, die armoede en leed nasleepte tengevolge van de veranderde levenswijze.

De plotseling veel hogere lonen hadden de huisgezinnen overvallen als een overstelpende weelde. Het was, of het geld de mensen in de vingers brandde en zo gauw mogelijk weer weg moest.

Op zaterdagavond werden de lonen uitbetaald, en 's zondags torsten de vrouwen met zware korven en schorten-vol winkelwaren van het secretariske naar huis. Jennesen was bij-de-hand genoeg geweest om ook vleeswaren in te slaan. Vlees, spek, suiker, peperkoek en snoepgoed kochten de vrouwen het meest. Men kon het er nou ook wel eens van nemen, men had het lang genoeg ‘krap’ gehad. 't Was ook heel goed, als zij het gekochte pas betaalden van het loon der volgende week. De juffrouw van het secretariske zei het zelf al eer zij erom vroegen. Dat was een erg goed mens.

Jenever en bier waren er in ieder arbeidershuis. De vrouwen en kinderen mochten óók wel wat hebben, de mannen en jongens gingen naar de herberg om zich ‘de bast vol te drinken,’ 't mocht licht, dat zij het dan thuis ook niet met niks behoefden te doen.

Ruwe tonelen van dronkenschap, vechtpartijen en uitspattingen waren de gewone zondags-verkwikkingen na een week van gezwoeg; de ontspanning, waarnaar de gebeulde lichamen hunkerden.

Arbeiders en peelmeiden, die samen in het veen werkten, op de heen-en terugweg en onder het werk door hun platte gesprekken en dubbelzinnigheden elkanders hartstochten wakker prikkelden, gingen 's zondags in troepen de herbergen af of trokken naar de stad, een kleine twee uren van Peelheim af gelegen.

Half bedronken lawaaiden zij de weg over en wonden elkaar op door hun gepraat en hun uitgelolde liedjes, waarin ook de meiden met optrillend gegiechel meededen.

 
Wat zal er dan gebeuren
 
Onder deze paraplu?

Gewoonlijk werden in plaats hiervan andere regels gezongen. Een uit het gezelschap schreeuwde boven allen uit, terwijl zijn stem en zijn hele houding onder het lopen zijn durf moest tonen:

 
Wat zal er dan gebeuren
 
Onder deze witte rok?

Onklaar, hinnekend gelach juichte hem toe, hem aanmoedigend om zonder inhouding verder te gaan en van die aard uit te zingen, wat hij wist. De anderen vielen in. Ook de meiden, aanhalerig uitdagend, de dubbelzinnigheden luid galmend met duidelijke uitspraak van alle

[pagina 286]
[p. 286]

woorden, terwijl zij de voorbijgangers brutaal in de ogen keken.

Tot eindelijk de hele troep op de eenzame gedeelten zich splitste in paren van tegen elkander aangedrongen lijven. Dan werd er niet meer gezongen. Een diepe, doffe gloed brandde in hun blikken. De meiden leunden het hoofd tegen de schouder van haar jongen. Haar lippen zwollen, en de rode mond opende zich van verwachte lust, als eindelijk de hartstocht tot volle begeerte gegroeid, zwaar in haar borst ophijgde. Dan schoot het ene paar na het andere de bossen in langs de weg. De een hoefde zich voor de ander niet te ontzien.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken