Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Peel omnibus (1969)

Informatie terzijde

Titelpagina van Peel omnibus
Afbeelding van Peel omnibusToon afbeelding van titelpagina van Peel omnibus

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.46 MB)

Scans (21.45 MB)

ebook (3.17 MB)

XML (1.12 MB)

tekstbestand






Editeur

Toon Kortooms



Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Peel omnibus

(1969)–H.H.J. Maas–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

12

Toon Peeters en Sjang hadden zich bij Jennesen aangemeld om werk in de Peelheimse venen, en waren aangenomen. Maar de secretaris had er bijgevoegd, dat ze dan ook in de gemeente moesten wonen. Dat was voor hén tevens veel gemakkelijker, want ze begrepen toch wel, dat het gemeentegeld onder de mensen van Peelheim moest blijven. Daar was de turfstrooiselfabriek voor begonnen. En in zijn winkel konden zij alle waren krijgen, die zij nodig hadden.

Op een zondag ging De Visscher hen opzoeken. Na verscheidene malen gevraagd te hebben, vond hij hen eindelijk. De twee gezinnen woonden bij elkaar in een halfvervallen heihut, die lang onbewoond geweest was, maar nu wat was opgeknapt. Iets beters hadden zij niet kunnen krijgen.

Toen De Visscher binnentrad door de lage deur, struikelde hij plotseling over de dorpel. In de schemer, die het vertrekje vol waasde door één klein raampje, had hij niet gezien, dat de vloer een eind beneden de begane grond lag. Die vloer was van leem, maar hier en daar brokkelde de korst af in ingetrapte gaten. Verlangend naar wat zondags-schoon hadden de vrouwen er wit zand overheen gestrooid, dat echter al bijna vertreden was tot een grijs stof.

Fien had een klein kind op de schoot en Dien prutste wat met een ijzeren pot. Sjang zat op een kist, het bovenlijf voorover hangend en de kin op zijn hand. Toon hing achterover op een stoel, de benen afbengelend langs de sporten. Beide mannen rookten en spuwden snorkend opgehaald speeksel en slijm voor zich neer op de grond tot uitspattende, slijkerige vlekken.

Een walm van een bedorven-weeë lucht sloeg De Visscher tegen.

Na zijn groet bromde van de kant, waar de mannen zaten, een vage klank even op. De kinderen, die eerst vochten en drenzend schreeuwden onder elkaar, lagen op de vloer met een hoopje turven en gaapten

[pagina 400]
[p. 400]

hem aan met botte blikken. De twee vrouwen begluurden hem in een half wantrouwend, half onverschillig zwijgen.

Sjang kende hem het eerst weer terug.

‘O, nou zie ik het. Gij bent die heer, die bij ons is geweest in de Peel... meester De Visscher!’

‘Ja, ik hoorde, dat jullie in Peelheim terecht waren gekomen.’

‘Ja, de onderdirecteur van de maatschappij was ons graag kwijt.’

‘Dat beest van een kerel!’ barstte Dien opeens uit. ‘Ze praten van een hel en van een hemel, maar die heeft er toch niks over te doen en vreet maar zat. En een ander stoot hij in het ongeluk, dat varken!’

‘Allee, verdomde blagen, ge maakt een stal van het huis! De deur maar uit en de straat op!’

Ze schopte met haar klomp een paar kinderen op, die kwakend begonnen te schreien. Toen stootten en vochten allen de deur uit en De Visscher hoorde hen buiten nog kijven en elkaar plagen.

Daarna schoof zij met haar voet de turven wat op zij en verontschuldigde de rommel met haar schreeuwerige stem:

‘Ge moet er maar niet naar kijken, hoe het er hier uitziet. Met zo'n hoop blagen van jongens is het niet zuiver te houden. Het helpt niks. Over een minuut is het weer even smerig.’

De vrouwen zagen er heel vergoord uit. Slordig gewassen, de haren klefferig om de kop, in smiezelige bosjes. Vettige, gescheurde en uitgerafelde kleren hingen slonzig om de uitgezakte, knokerige lijven. Even verwaarloosd waren de kinderen. Het vuil gleed aanhoudend uit de neus tot op de mond en werd dan met een ophaal weer omhoog getrokken. Even later stroomde het weer uit tot gelige bellen, en de tong krulde langs de bovenlip likkend omhoog, of een veeg met de mouw besnotterde het gehele gezicht. Toen ze opsprongen voor het schoppen en de kijfuitval van Dien, had De Visscher gezien, dat de kleinste meisjes met blote beentjes op de lemen vloer hadden gezeten.

Haar gezichtjes waren dor-geel van magerte, de benen stokkerig-dun, maar de onderlijven breed uitgegroeid tot een holle ton-rondte.

De drie grote kinderen, die meewerkten in de peel, lagen in een rij op de grond in een hoek vast te slapen, met de kop op een bundel saamgerolde lappen. Hun lichamen waren klein ineengeschrompeld, afgezwoegd door de vroege, groei-belemmerende arbeid. Nu de ogen gesloten waren, diep in het beenderige gezicht, ouwelijkten de trekken om de mond van de verwoesting, die het afbeulend werk en de alcohol hadden aangericht in die jonge levens.

‘Ja, ze moeten door de week hard genoeg aanpakken,’ helderde Dien op, altijd op dezelfde kwakerige toon, ‘dat is 's morgens vroeg en 's avonds laat en altijd hard zwoegen. En ze zijn ook nog jong, nog maar kinderen! Maar we kunnen de verdienst niet missen. Het is toch al gemartel genoeg. Ze moeten 's zondags maar slapen, want an-

[pagina 401]
[p. 401]

ders vlegelen ze toch maar over de straat en morgen is het weer vroeg dag... om vier uur er uit.’

‘Ik had uw schrijven gelezen. Dat was mooi, heel mooi, maar het viel bij de baas niet in goeie aarde,’ begon Sjang met iets van vrolijk-doening.

‘Verdomme, wat was hij er gauw bij!’

Toon vertrok even zijn gezicht tot een instemmend pijnlijk lachkneepje van zijn mond en viel daarna weer in zijn somber gekijk.

‘Dat lezen is voor ons mensen niks gedaan,’ ratelde Dien door. ‘Ze moeten met ons kunnen doen wat ze willen en dan mogen we nog niet klagen of mopperen. Dat hebben we vroeger al ondervonden toen Toon op de weg was. Alle bazen zijn precies hetzelfde. De werkende mens is maar een hond die ze van de ene kant naar de andere schoppen. En als hij jankt, schoppen ze hem nog eens dat hij de muil moet houden. Zo is het precies!’

Een snelle knik met de kop bevestigde haar vergelijking.

Toen vertelde ze, hoe het met het kantonniersbaantje was gegaan. Toon vulde nou en dan met een enkel woord aan of verbeterde, waar Dien zich vergiste. Ja, het was ook al een jaar of wat geleden. Men had zoveel aan de kop.

‘En die onderbaas had altijd de pik op ons. We hebben zijn armoe te goed gekend. Toen was hij ook blij dat hij zijn kinderen de buik vol kon stoppen met aardappelen en brood.’

Gelukkig nog maar, dat Jennesen hen aangenomen had, trachtte Sjang hun lot wat te verzachten. De Peelheimse werklui waren er veel erger aan toe.

Maar met de verdienst was het bij de maatschappij toch een boel beter. Toon en hij hadden nu zestig cents per dag... en ook werken als een paard. Het was druk, haasten van de morgen tot de avond, het ging nooit gauw genoeg. Ze stonden aan de grootste hopen om de aken vol te laden. Ja, en dan hadden ze 's zaterdags f 3,60, als er geen zondag in de week kwam, want voor de dagen, dat er niet werd gewerkt, werd ook niet uitbetaald.

Een paar kinderen kwamen binnen, zeurden van de honger en wilden een boterham hebben.

‘Dat is altijd maar boterhammen,’ keven de vrouwen. ‘Zo gauw als ze de ogen open doen, begint dat al. Ze zouden iemand de ribben uit het lijf halen als ze konden!’

Dien sneed een paar dikke sneden zwart brood af en besmeerde die met een laag kort gestampt mengsel van gele wortelen en aardappelen. De kinderen gretigden erop aan, met grote happen gulzig de mond vol stoppend. Toen liepen ze weer, bijtend nog, de deur uit. Een ogenblik later waren de anderen er ook. Zij hadden ook honger.

‘Dat dacht ik wel. Als er een komt, moeten ze allemaal aan de bak.’

[pagina 402]
[p. 402]

‘Ja, men moet toch maar blij zijn zolang ze nog willen eten,’ deed Toon wijs, het verlangen van de kinderen meevoelend.

‘Jazeker, dat is ook zo,’ stemde Dien toe, ‘want anders is het nog erger. Men heeft er toch al genoeg aan onze lieve Heer moeten geven. En men misgunt ze ook geen boterham als men het maar heeft. En als ze een jaar of tien, elf oud zijn, heeft men er ook al meteen hulp van. Het is wel niet veel, maar beter iets dan niks. Op de duur komen we er dan toch mee boven op.’

 

Het hele woningkrot had maar twee vertrekjes. In het ene huisden de twee gezinnen met elkaar. In de achtermuur waren twee bedkoetsen uitgebouwd, van elkander gescheiden door een planken schot. De voorste voor Toon en Dien. Een half dicht geschoven gebloemd-rood gordijn hing in slordige plooien op het beddegoed. In de achterste zonder gordijnen, sliepen alle kinderen behalve de drie oudste. Voor hen werden 's avonds wat oude zakken en een deken op een paar bossen stro gegooid op de vloer. Die konden zich al beter behelpen. En nu het 's nachts al ‘trekkerig’ werd, moesten ze zich maar niet heel uitkleden. Dat was van de andere kant ook nog wél zo goed. Het waren nog wel maar kinderen, die van niks wisten, maar voorzichtigheid kon toch nooit schaden.

Achter die bedkoetsen was nog een hokje, dat vroeger gediend had voor geitenstal. Toon en Sjang hadden er wat aan getimmerd, hier en daar een lat gespijkerd om het gevaar van instorten te voorkomen, en een ruit gezet tegen een vierkant gat in de muur. De gaten in de zolder op ruwe balken hadden ze dicht gemaakt met wat stukken planken en die in het strooien dak met heiplaggen. Dat was de slaapplaats van Sjang en Fien en hun kinderen. Zij zelf hadden voor hun trouwen in Pruisen een ledikant gekocht. Eén kind sliep nog in de wieg en voor de andere had Sjang zelf een ledikantje gemaakt van pakkisten.

‘Maar de huisbaas?’ vroeg De Visscher, ‘deed die dan niks?’

‘Ja, dat kunt ge begrijpen! Dit kot is van een lid van de raad. De secretaris heeft er ons aan geholpen. We betalen anderhalve gulden huur in de maand, maar we moeten het zelf opknappen.’

‘Toen was het kasteel klaar,’ lachte Sjang. Verdomme ja, het was een zooi in het leven, een gearmoei. Als men het allemaal vooruit wist, dan zou men zich net zo lief verzuipen als weer opnieuw beginnen.

‘Foei Sjang!’ deed Fien vroom, griezelend over zijn woorden.

Ja, dat wás geen praat, stemde Dien met haar in, het was zonde er zo'n praat uit te slaan, maar hij zou het ook wel niet menen. Men wilde toch zo lang leven als men kon. Maar een gearmoei wás 't! Wat hadden zij mensen nou? Martelaars waren ze, en anders niks, een vagevuur hoefden zij later niet meer te hebben, want zij hadden nou al vagevuur zat, en de hel er nog wel bij, en ánders kende zij er niks meer van. Als die

[pagina 403]
[p. 403]

rijke bazen, die nou overal vooraan stonden het later ook al weer goed zouden krijgen, dan kwamen zij toch veel te kort. En dat zou ook wel weer zo zijn, want die grote heren konden het bij de geestelijken zó goed treffen. Die gaven maar veel aan de kerk, en hadden in de mis de beste plaatsen. Die niks hadden, zoals hun soort van mensen, moesten eerst de hele week en 's zondagsmorgens ook nog hard werken, daarna ver lopen, en dan konden ze in de kerk op de koude stenen gaan liggen, die 's winters ook nog dikwijls kletsnat waren. Na hun dood kreeg dat deftig volk een schone begrafenis en veel missen, en dan moesten de mensen ook nog bidden voor die weldoeners. Ja mooie weldoeners, een arm mens in 't ongeluk stoten, als hij een woord te véél naar hun zin zei. En van geven waren de meesten ook niet dik geworden.

Het zou ook wat, iets geven! Als zij zo rijk was, zou ze er niets uitmaken honderdmaal zoveel te geven. Men kon er niets tegen doen, een arm mens had niks te zeggen, maar of dat nou allemaal rechtop was, dat wist zij toch niet. Zij waren maar hondsjongen.

Dien liet zich meevoeren door haar kwaadheid, die bij dat luchtgeven sterk opgistte tot een uitbarsting van alles, wat aan bitterheid van treurige levensondervinding zich had samengeperst in haar zwijgend mokken.

Sjang begon nog eens over het wegsturen door ‘De Nijverheid’. Wie zou nou ook gedacht hebben, dat er zo'n gemene vlegel bij hen was geweest om dat dadelijk te gaan overbrengen. Als hij zeker wist, wie dat gedaan had, en hij kon hem alleen te pakken krijgen, die lag niet goed, wond hij zich op tot nafellende woede.

Als hij zo geleerd was als De Visscher, dan zou hij nog anders uit de hoek komen. Alles zou hij die rijke lui voor de kop smijten. Hij had wel gehoord van de arbeiders, dat de Peelheimse bazen De Visscher ook niet konden lijden en allerlei leugens van hem rondstrooiden, maar daar zou hij zijn hakken aan afvegen, zolang hij maar geen armoede hoefde te lijden. Armoede, dat was lelijk, die bond de mens wel de mond toe.

Dat naar macht van kennis hunkerende wraakverlangen trilde De Visscher een weke glimlach om de mond, opkomend uit zijn meegevoel voor het lot dier zwaargetroffen families.

Het viel hem in die omgeving ook niet moeilijk zich op het standpunt te plaatsen van die mensen, die zich geen ander levensleed konden voorstellen dan gebrek aan het hoogst nodige voedsel voor het lichaam. Waar zoveel personen van studie belust waren zich te wreken op een tegenstander, door geweldmiddelen en verdachtmaking, hoe zou men dan iemand als Sjang, die van kennis en gemoedsontwikkeling zelfs geen vaag idee had, over zijn dorst naar vergelding kunnen hardvallen? Het was echter maar goed, dat de nieuwe tijd een inzicht had in het

[pagina 404]
[p. 404]

vraagstuk over recht op levensgeluk, ook van de massa. En dat men de geleidelijke verspreiding en doorwerking van denkbeelden als de enige kans op blijvende resultaten beschouwde, met veroordeling van alle gewelddadigheid en dwang.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken