Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verstooteling (1930)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verstooteling
Afbeelding van VerstootelingToon afbeelding van titelpagina van Verstooteling

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.91 MB)

Scans (12.51 MB)

ebook (3.07 MB)

XML (0.35 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verstooteling

(1930)–H.H.J. Maas–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 34]
[p. 34]

V.

Ze zaten aan tafel, Hansen, Floor en de kinderen, behalve Jan.

Tusschen Hansen en zijn vrouw was een strakke zwijging. Behalve het drenzend gerumoer van de kinderen, die elkaar plaagden, klonk er alleen het geklikklik van de lepels tegen de borden en het slurpen van het gulzig eten.

‘Moeder, Toon is me de gansche tied aan 't stooëten en 't kniepe...’

‘Halt ow stil, verdomde blage, me kan nog nie mit rust ète’, stoof Hansen uitvallend op en zijn oogen driftten over de tafel heen. Angst-stilte zonk neer, voor een oogenblik.

Dan verviel Hansen weer in gedenk.

‘Waor zeui Jan nou wer uuthange, me ziet 'm haost nie mer...’

‘'k Weet het ok nie...’

Zacht kwam het over Floortjes lippen. Aarzelend. Met iets smeekerigs en bang afweren in de stem.

‘Vanne merrege kwaam de schaopenboer bii me, hii mos 'ne scheeper hebben en vroeg um Jan...’

‘O!’

‘Jao, mer ik zei, ik wooi d'r es uurst mit de vrouw ovver praote...’

‘Och, ie is evvel nog zo jong um bij vrimde minsen te gaon’, schuchterde zij bedenking-opperend tegen het voorstel in.

‘Kunde begriepe!... Jan is alt genoeg, doew ik twelf jaor was, mos ik t'r ok al uut, en ik mos anders anpakke... 't is me zooë nie gegaon as Jan...’

‘En bii de schaopenboer is 't zo'n slechte plaats, dè kan nooët gen booien halde, ie hit er drie, vier per jaor en dan veur zo kiend...’

‘Kiend?... le lit de ganschen dag op de vrèemde, gen minuut is ie ien huus’, riep Hansen schamperend terug.

[pagina 35]
[p. 35]

‘Hard werken en slechte kost, dat is 't bii de schaopenboer, ze klagen d'r allemaol van...’

‘Da's net goed veur Jan, dan zal ie es an motte pakke, dat niks doen en zat vrète mot mer es gedaon zien...’

‘Jao, jao, 't geut er evvel zooë nie...’

‘Jao, geej zu't ze mer allemaol hier halde, dat weëte we wel... en niks verdiene... ik kan d'r mer veur werke... as ge 't zelf most doen, dan zu' de wel anders praote... mer vader mot mer poejakke... en mit Jan is tòch niks an te vange, dé leert niks, hier mot ie weg en de vreemden op en mer werke, dat heb ik ok altied motten doen... daor is ie niks te goed veur... en dan zu'n ze'm wel recht zette...’

Hij sprak met tusschenpoozen, met tarting in de stem, uitlokkend het verzet van zijn vrouw.

Maar Floor zweeg, bang voor een woede-uitval.

‘Ik zal 'm dalek gaon verhure, dan is 't uut...’

Door dit gepraat was zijn eerst nog onzeker gedenk geworden tot vast besluit.

Na het eten ging hij naar den schapenboer en verhuurde Jan voor scheper tegen twaalf gulden per jaar en een paar nieuwe klompen.

't Was midden in den zomer en omdat de andere scheper er vandoor was gegaan, moest Jan den anderen morgen al naar zijn dienst.

Dat was een heele verandering voor hem. Over dag moest hij de schapen hoeden en als hij thuis was, liet de boer hem hard werken op den stal en op den akker.

Er werd gelachen: ‘Jan zal d'r gaauw wer weg zien bii dè strekel van 'nen boer, ie zal 'm de hakke laote zien, daor let mer es op...’

Maar Jan bleef er.

‘As ie 't ok durfde te probiere weg te looëpe, dan dreef 'k um op staonde voet wer mit 'n stuk holt terug’, zei Hansen.

Floortje bleef zwijgen. Droeg in stilte het geluk met zich om, dat zij Jan ongemerkt iedere week wat mee kon geven, een stuk worst of boterhammen. Hij hoefde dan toch nog geen honger te lije... de arme jong...

* * *

Dicht opeen gedrongen troepen de schapen bij elkaar, op

[pagina 36]
[p. 36]

weg naar de hei. Schuren onder het loopen dringend met de wollijven langs elkander. Een langgerekt gebèè klinkt nu en dan klagend en verlangend op.

Jan loopt vlug voor den troep, een eindje vóóruit en dan met een lenigen omdraai achteruit. De dieren met lokkend gefluit en noodigend geroep bij elkaar houdend en hun toonend den weg. Snel zwaait ieder oogenblik zijn staalblanke schop omlaag en slingert dan een uitgespit kluitje langs de schapen heen. Hijgend met de heete tong languit uit den schuimerigen bek draaft de hond aanhoudend op en neer, op en neer, aan den kant van de akkers. Als een van de dieren onder het loopen vlug een hap van het malsche groen op de akkers grijpt, klinkt het geroep van Jan op:

‘Bles, binne!...’

Met groote sprongen schiet de hond aan, waarschuwend door kort geblaf. Het lijf van het schaap trilt en neemt de houding van wegvluchten aan. Nog een volle hap...

‘Pak ze Bles, ksst... allee...’

Bles bijt zijn bek vast in de dikke wollaag en blijft zoo aan het verschrikte dier hangen, dat nu ijlings naar den troep vlucht.

‘Los Bles!... hierr sakkerju...’

De schop vliegt naar den hond toe, de lange houten steel slingert met wijden boog na. Met een paar rappe sprongen heeft Jan ze weer teruggehaald en loopt weer achteruit met lokgefluit.

‘Marsch Bles!...’

Zijn blikken vliegen links en rechts en overal. Vast opeengedrongen troepen de dieren snel vooruit. Een eentonig stapgeruisch zoeft om de kudde heen. Wit-grijs stof wolkt dik omhoog...

Op de hei gretigen de dieren op de jonge sprietjes aan en grazen in kleine troepjes rond.

Jan gooit zich languit op den grond neer. En Bles gaat neven hem liggen, den kop gestrekt op de voorpooten en den snuit in het zand. Hij mag slapen.

Jan ligt te droomen en tuurt voor zich uit. Wat is die hei toch groot en stil... ginds heel ver is 't, of ze met den hemel samenkomt... daar is ze niet zoo bruin meer als korter bij... net of er een nevel hangt, dun en wit,

[pagina 37]
[p. 37]

waar je doorheen kunt kijken... hoever zou dat wel zijn? Zeker heel ver... Wat een gróóte, stille hei... de schaapjes weien maar... wat kleine beeskes zijn het nou... daar heel ver een groote, zwarte plek tegen de lucht, dat is zeker een bosch... en daar zoo'n spits, precies een piek hoog de lucht in, dat's een toren, hoeveel torens zou men wel kunnen tellen, dat is één, twee... drie... vier... wat een boel kerken daar rondom heen... de klokken kan men hier niet hooren, dat is te wijdaf... op de hei is 't altijd stil, net als overdag in een kerk als er niemand in is... wat krekelgepiep, anders hoor je niets, en het gekste is, dat je nooit weet, van welken kant het komt... het kan net zoo goed van dezen als van dien kant komen... daar vliegt een vogeltje, zeker een heivink, die zal hier wel ergens zijn nestje hebben... Wat die hoog omhooggaat... men kan hem bijna niet zien, net een puntje in die witte lucht, hè, wat dat schemert... alsof die heele lucht stroomt... en nou, of ze danst... wat een licht schiet daar doorheen, vol vlammen en spetteringetjes... wat is die hemel toch hoog, zoo'n strakblauw gewelf... de zon staat daar te branden als vuur... een gloeiende bol tegen dien ronden zolder... daar komt een groote vogel... wat die akelig schreeuwt... kuluut... kuluut... kuluut... Zou die om hulp roepen?... daar zwaait er nog een met z'n lange, spitse vleugels... zeker het mannetje en het wijfje...

Hè, wat word je dol van dat gekijk, alles begint dooreen te draaien, de hei met de schapen en de torens en alles...

Jan gaat zijn boterhammen opeten. Met langzaam beweeg van tijd-genoeg ontknoopt hij den rooden zakdoek, dien de boerin hem heeft meegegeven, en neemt de boterhammen er uit. Als hij dat zoo heel langzaam doet, gaat er al weer wat tijd mee om. Bles, plotseling wakker, zet zich op zijn achterpooten. En vraagt met vriendelijk gekijk en even-kwispeling van zijn ruigen staart om zijn deel.

‘Jao, braaf Bleske, ge kriegt òk wat, geduld mer, menneke’.

Jan doet de sneden van elkaar af. Kleverig plakt er een laagje gesmolten vet tegen.

[pagina 38]
[p. 38]

‘Wer niks as brood en mik, niks t'er tusschen, gier beeste, waor Bleske...’

De hond kijkt hem aan met groote vraagoogen van verstand.

‘Mer da's niks, boerke’, grijnst Jan. Uit zijn zak haalt hij een paar eieren, die hij gauw-gauw uit een nest op den stal heeft meegepakt. Met een speld steekt hij een gaatje door de kalkschaal aan beide toespitsende einden. Zuigt dan den inhoud met lange, sterke trekken uit.

‘Da's bèter as dreug brood.’

Voldaan even-lachend veegt hij met de hand langs zijn mond. Er blijft zoo licht wat zitten van het geel. En dan zouën die krengen het ook nog zien...

Bles krijgt het brood, en de mik eet hij zelf op.

‘Zo lang as t'er nog mer eikes zien, zal Jan het wel uuthalde...’

Als ze lang genoeg op de hei geweest zijn naar zijn zin, gaat Jan met de schapen stroopen. Vlug rondloerend naar alle kanten, of er niemand is, drijft hij ze een wei-vol-gras in of laat ze grazen op een klaverveld, tot ze hard - ronde lijven hebben van het vol-op vreten. Ieder oogenblik loopt Jan den weg op, kijkend of niemand hem kan betrappen. Dan dwalen zijn oogen weer over den troep heen, terwijl een gegrinnik-van-plezier om zijn mond komt, dat hij dat weer zoo fijn klaargespeeld heeft.

Dan naar huis. Met tersluiksche blikken van zijn spotoogen gluurt hij naar het voldaanheidglanzende gezicht van den boer. Als die ziet, hoe goed de schapen het weer gehad hebben. Hij begrijpt best, hoe Jan dat aangelegd heeft, hij is vroeger óók scheper geweest. Een goeie scheper moet zelf weten, wat hij doen moet om de schapen vol-op te geven. Den baas niets vragen en hem niets zeggen. Dat geeft maar last met de menschen.

Tegen iedereen vertelde de boer, dat Jan een bovenste beste scheper was, erg goed voor de schapen...


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken