Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Praeludium (1941)

Informatie terzijde

Titelpagina van Praeludium
Afbeelding van PraeludiumToon afbeelding van titelpagina van Praeludium

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.31 MB)

Scans (3.01 MB)

ebook (2.89 MB)

XML (0.07 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Praeludium

(1941)–Loe Maas–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 15]
[p. 15]

De zesde dag

 
De hallen van Zijn machtig Weten,
 
uitgebouwd tot aan den tijd
 
van zon en aarde, afgemeten
 
met haar eigen eindigheid,
 
 
 
weergalmden van zijn wilde, blauwe
 
lust om d'Eigen Goden-kracht
 
en heerlijkheden te aanschouwen
 
tastbaar in een jonge pracht
 
 
 
van leven als een driftig droomen.
 
Vormde Hij niet duizendvoud
 
en kunstig bloem en blad en stroom en
 
dier en ster? O, rood als goud
 
 
 
weergalmden deze scheppingsdagen
 
van zijn ongeboren Hart
 
dat eenzaam niet den brand wou dragen.
 
God die 't eigen God-zijn tart
 
 
 
en zich verdeelt in duizend vonken
 
heerlijkheid, en immer Een
 
en immer God blijft, immer dronken
 
van Zijn Wijsheid als voorheen!
 
 
 
Hij leunde aan den wand der aarde
 
en zag de zee die kalm en breed
 
vervloeide naar de zon. Bedaarde
 
golf schoof tot zijn voet. Hij schreed
 
 
 
terug en zag de kleine, gouden
 
driften in het stil bestaan
 
van dier en plant en emeraude
 
zee en zon en zilvren maan
[pagina 16]
[p. 16]
 
en sterren en in al de dingen.
 
Hij lachte wijl Hij uit den nacht
 
den dag riep en het eindloos zingen.
 
En weer rees in Hem nieuwe kracht
 
 
 
en wil naar wezens zonder namen.
 
‘Wie, na Mij, die hier gebiedt?’
 
Hij wist. En drong wat aarde samen,
 
stil, en zich verteedren liet
 
 
 
door beeld van Hem gelijkend wezen,
 
licht van 't Eigen stralend licht,
 
dat dragen zou in 't warme vleezen
 
lichaam van Zijn aangezicht
 
 
 
den goddelijken glans, d'opalen
 
weerschijn van Zijn eeuwigheid.
 
Een wezen, slechts een ademhalen
 
van licht dat tot zijn bron terugglijdt.
 
 
 
Hij sprak. En hoorde d'Eigen woorden
 
dondren door het paradijs;
 
en bliksems van Zijnvuur doorboorden
 
lucht en rust; en, Eeuwig wijs,
 
 
 
schiep Hij den man. De stoere vormen,
 
willig toch, behaagden Hem.
 
Het water beefde als voor een storm en
 
d'aarde trilde toen diens stem
 
 
 
ontlook: een schuchtre, even-roode
 
klank die roerde en weer zweeg
 
en oprees weer, en minzaam noodde
 
boom, die boog, en dier, dat neeg,
[pagina 17]
[p. 17]
 
en aarzlend groeide tot een bidden
 
machteloos. Maar God de Heer
 
die woonde luisterend te midden
 
der negen koren, zag mild neer
 
 
 
op 't werk van Zijn gewijde handen.
 
‘Adam, schooner dan de maan
 
en machtger dan de goud-gebrande
 
zon, steeds zal ik met u gaan.
 
 
 
Zing Mij uw lied, zing 't duizendwerf, en
 
zeg uw wensch!’ ‘Als zoeten wijn
 
drink ik Uw dag. Maar meer dan sterven
 
is d'eenzaamheid voor wien te klein
 
 
 
deez'aarde is en die Uw diepten
 
nest weet voor zijn eeuwgen geest
 
en eeuwge ziel. Mijn God, Gij schiep te
 
groot mijn hart. Een wonder feest
 
 
 
van anderen tot Uw vreugden heffen
 
hunkert in mijn juublend bloed.
 
En 'k wil mijn schoonheid zelf beseffen
 
aan een die Gij mij zenden moet
 
 
 
met ziel als ik en in de oogen
 
weerglans van d'ontastbre pracht
 
die in Uw willen heeft bewogen
 
toen Gij mij te scheppen dacht!’
 
 
 
God luisterde met vreemd behagen
 
en ademde de woorden in
 
als geur van wulpsche meidoornhagen
 
en wist zich zelf Al-Oerbegin.
[pagina 18]
[p. 18]
 
Een diep geheim steeg uit de gronden
 
van Zijn almacht, en als vuur
 
dat open-laait uit dorstge monden
 
werd dit hoogste, felste uur.
 
 
 
De zee sloeg naar het strand, verbeten.
 
Sterren vielen rood, als wijn.
 
Want in Zijn ondoorgrondlijk weten,
 
zwellend van onzegbre pijn
 
 
 
en jubel, rees aan blanke slapen
 
beeld dat stralend overtrof
 
al wat aan licht Hij had geschapen:
 
zilvren maan en vruchtbaar-dof
 
 
 
vergloeien van de zon. Zijn handen
 
beefden om den witten droom
 
die leven krijgen ging en branden.
 
Weeldrig hijgden land en stroom,
 
 
 
en blauwe lucht brak van verlangen.
 
Adam voelde hoe een lied
 
heel even stil in hem bleef hangen,
 
dan zijn lichaam luid verliet.
 
 
 
Hij schrok. En zag. Zijn dankbaar denken
 
kromp tot smart van diepst genot.
 
‘Hij die aan 't licht een vorm wou schenken
 
zond mij U!’ En stil werd God.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken