Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Praeludium (1941)

Informatie terzijde

Titelpagina van Praeludium
Afbeelding van PraeludiumToon afbeelding van titelpagina van Praeludium

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.31 MB)

Scans (3.01 MB)

ebook (2.89 MB)

XML (0.07 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Praeludium

(1941)–Loe Maas–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 42]
[p. 42]

Heimlijk hart

 
Ik ken den duistren angst der opgeschrikte hinden
 
ten avond als de wind gaat lachen in het bosch
 
met bronstig-wreed geluid, als een ter dood ontzinde
 
vrouw die hijgend, bleek, het zwarte hoofdhaar los,
 
 
 
met steeds herhaalden kreet roept om haar kind, verloren,
 
en vraagt aan boom na boom of daar de kleine ging:
 
zijn oogen waren lief, zijn kroeshaar blond als koren;
 
zijn mond een kleine roos; misschien dat een hem ving
 
 
 
en meenam in een vlucht. Maar tusschen al de stammen
 
raakt haar geroep verward en krimpt onzegbaar in
 
tot droefheid van het hart, tot pijn van diepe vlammen.
 
Dan blijft zij staan, verstild, en weet weer het begin:
 
 
 
De wellust van het licht. Het juichend samengroeien.
 
De pijnen van 't genot. De krampen van den schoot
 
waaruit na huivre wacht een kleine vrucht kwam groeien,
 
een witte, koude vrucht die vreugd noch droomen bood.
 
 
 
Zij weet weer alles nu: het wezenlooze staren;
 
het luistren naar haar hart dat als een gongslag sloeg
 
hoog in haar hoofd. De lach die niet meer wou bedaren.
 
En 't lichaam dat in haat het ijdle teeken droeg.
 
 
 
Toen was zij opgestaan. Het huis was toch gesloten?
 
Maar 't raam zag naar het bosch. En plotse razernij
 
joeg haar de velden in. De dunne boomen floten,
 
en grijnzend bleeke maan sprong aan een wolk voorbij
 
 
 
en grijnzend weer terug. Had die haar kind genomen?
 
De nacht had zijn plezier aan haar immens verdriet?
 
Zij lachte, lachte luid; daar achter al die boomen
 
leefde toch haar kind! Zij hoorde toch zijn lied!
[pagina 43]
[p. 43]
 
En dierlijk werd haar roep. De bange hinden vluchtten.
 
De vooglen vielen stil. Haar angsten joegen luid
 
en luider zwarte en zware regens langs de luchten.
 
Weer stond de angstwind op en joeg zich zelf vooruit.
 
 
 
Ik ken den duistren angst der opgeschrikte hinden
 
ten avond als de wind gaat lachen in het bosch
 
zoo somber en zoo fel dat, waar de bronwel rinde
 
doorzichtig vloeibaar glas langs varenblad, langs mos
 
 
 
en schuchtre anemoon, het water grauw gaat stijgen
 
als zwart geworden bloed dat met gezwollen lust
 
na onverzaad begeer het denken komt bedreigen
 
- en 't luistren in mijn vleesch wordt een verdoemde rust!
 
 
 
Dan, 't al te weeke licht wordt ruw omlaag gedreven
 
en zoekt stil voor zijn pijn een groeve in den grond.
 
Alleen, maar vochtig nu, is grauwe reuk gebleven
 
van molmend hout en zwam en hars van oude wond.
 
 
 
De wind rent langs de lucht. De angsten langs de boomen
 
De wolken vallen zwaar. De boomen schreeuwen 't uit
 
en trachten door geweld van striemslag te ontkomen
 
aan razernij van storm. Maar dieper graaft geluid
 
 
 
in bloed zich donker nest waar rijpende gedachten,
 
in voordroom reeds van schoon, als jong en veilig wild
 
door bloedbedronken hond in late najaarsjachten,
 
vermorzeld worden. Plots, de felste drift gestild,
 
 
 
gaan vallen, haast ontkracht, de winden. Zachte regen
 
niet vlagend meer, maar mild als een nu vloeibaar licht,
 
ruischt zingend af. De boomen roerloos nu. Verzwegen
 
kalmte ademt op. De stilte wordt een dicht
[pagina 44]
[p. 44]
 
en nevelig gordijn, met glans van verre velden,
 
dat dun en waatrig hangt rond kruin en stam en gras.
 
De bladen druppen nog en huivren nog ontsteld. En
 
het licht wordt langzaam koel en breekbaar weer als glas.
 
 
 
Ik ken deez'stilte die aan 't hart wordt afgewogen.
 
Een enkle vogel slechts die 't oude vreezen tart
 
met vinkenschreeuw. Dan komt heel traag het aardedrogen.
 
En diep uit dit gevaar red ik mijn heimlijk hart.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken