Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Blauwe damp (1994)

Informatie terzijde

Titelpagina van Blauwe damp
Afbeelding van Blauwe dampToon afbeelding van titelpagina van Blauwe damp

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.01 MB)

Scans (8.68 MB)

ebook (3.10 MB)

XML (0.32 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Blauwe damp

(1994)–Marcel Maassen–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 25]
[p. 25]

Walter

Ik kende hem niet en ik wilde hem niet kennen want hij was een lul en dat moest hij blijven.

Tweemaal heb ik 'm gezien. Bij onze laatste ontmoeting zat ik in m'n blote kont te kijken hoe ze het huis leegroofden. Een echte leraar. Zo iemand die overal met z'n grote smoel tussen zit en nooit iets te melden heeft. Een kermis-intellectueel. Er zijn er zoveel. Al die goedgeklede eikels die hardnekkig proberen te vergeten hoe ze vroeger op school werden beetgepakt door vijf of zes klasgenootjes die hen helemaal dubbelvouwden en met hun kont zo diep in een vuilnisbak propten dat ze er niet meer alleen uit konden komen, zodat ze moesten huilen en schreeuwen tot er een leraar kwam opdraven om hen eruit te trekken. Ze zijn overal: van die kereltjes die vroeger al slaag kregen wanneer ze het in hun stomme kop durfden te halen naar Jantje of Pietje of Klaasje te kijken, die dus maar niet keken maar ook dan nog slaag kregen, van die kereltjes die altijd en overal de lul waren, totdat ze gingen studeren en terechtkwamen in een wereldje waarin alleen maar hun eigen soort rondliep, een wereldje waarin zij een beetje minder een eikel waren, waarin zij eindelijk een beetje de baas waren, de leuke jongen, de stoere jongen, de macho met aan elke vinger een lelijk wijf, die kereltjes die niet meer weten wat ze feitelijk zijn: niets, helemaal niets. Er zijn zoveel Walters.

Walter, Walter, niets dan Walter. En raad eens wat Walter toen zei... En Walter heeft een nieuwe auto... En Walter heeft een nieuwe fiets... En Walter heeft nieuwe sokken... En Walters vader is dood. Walter voor en Walter na, hier Walter daar Walter overal Walter, lang leve Walter. Ik werd gek van haar Walter. Dan zat ik in mijn stoel en deed geweldig mijn best om een stukje te lezen, maar ondertussen luisterde ik onafgebroken naar dat geouwehoer aan de telefoon in de andere hoek van de kamer, Marie-José en Walter, samen lekker keuvelen. ‘Zal ik dan een rok aantrekken of m'n zwarte spijkerbroek?’ En hij gaf warempel antwoord, de sukkel.

‘Cel’ noemde hij mij, als hij me per ongeluk aan de telefoon kreeg. ‘Cel’, zo van: ‘Hè Cel, vind je niet Cel? Leuke Cel.

[pagina 26]
[p. 26]

Lieve Cel. Vriend Cel.’ Dan zag ik die kop haarscherp voor me. Sommige mensen hebben zo'n kop... Zo'n kop waarin alles wat je in dit leven verafschuwt tot uitdrukking komt. Alles, alle haat van alle tijden in één vuist in één slag tegen één zo'n kop en dan nooit meer. Soms schieten woorden te kort.

Er was een feestje ter ere van een of ander afscheid in de docentenkamer van het Sint-Michiel, de school waaraan Marie-José lesgaf en nog steeds lesgeeft. Ze had er stage gelopen en na haar afstuderen kon ze er meteen voor zoveel uur aan de slag. Er waren al zoveel feestjes geweest, van die oeverloze docentenfeestjes zonder begin of einde of hoogtepunt - o die saaiheid, die troosteloze saaiheid, ik haatte die feestjes en ik haatte die mensen, ik haatte het zo. Ik wilde er niet meer heen en ik ging er ook niet meer heen.

‘Kom toch gezellig mee’, had Marie-José gezegd, ‘dan kun je Walter ook eens ontmoeten.’ Nee, ik ging niet gezellig mee.

Ze kenden elkaar een paar maanden. Hij was nieuw op school. Sinds augustus gaf hij er economie en Marie-José en hij waren vanaf het eerste moment dikke maatjes. ‘Gek hè, het klikte meteen tussen Walter en mij. Vind je dat niet gek? Dat heb je niet zo vaak, dat je meteen voelt dat het klikt. Of wel?’

Nee, ik had dat niet zo vaak. Bij mij klikte er niet zo gek veel meer. Ik was toen al een goed eind op weg naar de ultieme eenzaamheid. Hele dagen zat ik aan mijn bureau, achter mijn computer, zat ik te schrijven en te staren, was ik bezig aan mijn roman, m'n levenswerk of althans het eerste deel daarvan, mijn debuut. Ik had meer dan genoeg aan mezelf en mijn boek, Marie-José kon me gestolen worden en aan haar Walter had ik helemaal geen behoefte. Al zou de wereld toen zijn vergaan, ik zou het niet eens hebben gemerkt, zou vergeten zijn te sterven. Ik had mijn doel en dat was genoeg. Maar niet voor haar uiteraard. Wat heb je aan een hamster die alleen maar vreet en slaapt?

Echt radicaal was ik niet. Als ik haar helemaal niet nodig had gehad, dan zou ik haar wel van me af hebben geschopt. Dat heb ik nooit gedaan. In ruil voor mijn rust was ik bereid af en toe mijn kunstjes te vertonen: filmpje pikken, bezoekje hier bezoekje daar, pappa en mamma, wat kletsen en wat seks.

[pagina 27]
[p. 27]

Voor mij echter geen feestje meer. Ik had er geen trek in. Voor mij geen Walter. Ik bleef lekker thuis, een rustig en tevreden hamstertje wezen.

‘Dan niet’, zei ze. Ze drong niet aan en we kregen geen ruzie. Walter toeterde en zij vloog naar buiten. ‘Veel plezier’, riep ze. Ik zweeg.

Ik zat achter de computer en vroeg me af wat ik moest schrijven. Een vaag verhaal zat er in mijn hoofd, wat flarden en wat beelden. Halve aanzetten gleden over het scherm. Ik probeerde ergens aan te klampen, in te haken. Het lukte niet. Geen zin.

Zonder een letter te hebben geschreven, schakelde ik de computer uit en de tv aan. Muziek erbij, een glas bier, een sigaret. Op tafel lag een boek van Marie-José. Ik sloeg het open en keek erin en legde het weer weg. Ik speelde met mezelf en hield halverwege weer op. Toch nog maar een keer proberen.

Achter de computer zat ik opnieuw voor me uit te staren. Samen met Walter fladdert ze nu van groepje naar groepje, mijn schone nachtvlinder. Kleine gilletjes en kleine slokjes, sabbelend aan haar sigaretje. Nu is ze los; nu is ze vamp. Marie-José, muisje. Ze heeft me gewoon laten stikken. Hij hoefde niet eens te toeteren, ze stond al buiten: ‘Veel plezier!’

Plezier? Achter de computer zeker. Ze leeft, ze leeft waarachtig en ze heeft lol. Met hem. Mijn Marie-José: stil, saai, zwaarmoedig. Oninteressant. En opeens is ze los.

Ik haatte hem.

 

‘Emotioneel overspel’ noemde ik het, 's nachts, toen ze naast mij in bed kroop, toen we ruzie maakten. ‘Wat is het meisje toch opeens vrolijk’, zo begon ik. Ik wist dat ik niet zou stoppen voordat zij schreeuwend uit bed zou springen om op de bank te gaan slapen. Ik wilde ruzie en ik zou ruzie krijgen, ik wilde het. Maar zo vurig als die nacht had ik haar nog nooit meegemaakt. Nauwelijks had ik een eerste speldeprik uitgedeeld, of ze sprong al op. Ik dacht dat ze gek werd. Ik lag op mijn rug en keek ademloos omhoog in haar krankzinnige bruine ogen en wachtte op haar dood. Ze ging tekeer als een beest, ze schreeuwde en vloekte en tierde.

[pagina 28]
[p. 28]

‘Denk jij godverdomme dat ik mijn hele leven door jou laat vergallen, dat ik als een mummie door mijn eigen huis wil lopen... Jij leeft niet! Dooie! Dooie hond! Denk je dat ik me hier wil laten begraven! Bekijk 't maar, ga maar lekker schrijven, ga maar gauw beroemd worden... Ik wil verdomme leven, leven...’

Ze schreeuwde nog veel meer. En al die tijd lag ik daar maar, lag ik haar aan te staren zonder iets te zeggen. Ik was ook veel te verbaasd om iets te zeggen. En bovendien: het was zo ontzettend komisch haar zo te zien, zo intens belachelijk en idioot... Ik lag daar maar en keek haar sprakeloos aan totdat het tot me doordrong dat ik nog nooit zo had moeten lachen. Toen lachte ik zoals ik nog nooit had gelachen. Vreemd genoeg werd ze daar rustig van. Kalm stapte ze van het bed en liep de kamer uit. Geluidloos sloot ze de deur. Ik bleef lachen.

 

Ik had die avond kunnen ontwaken uit mijn schrijversdroom. Dat gebeurde niet. Ik dacht aan schrijven en aan niets anders dan schrijven, vond het best zoals het ging en wat Marie-José ervan vond, interesseerde me niet. Zij had haar werk op school en ik had thuis mijn werk, mijn boek. We hadden elkaar, zoveel of zo weinig als we maar wilden en alles was prima. Geen klachten.

Zij wilde meer van het leven, zei ze. En ze meende het, dat had ik moeten zien. Walter zag het. Ze had duidelijk gesproken, geschreeuwd had ze... En ik dacht aan schrijven en schreef rustig door en vergat en werd pas wakker toen de eerste afwijzingen op de mat vielen. Dat was in maart 1990. Ik streek eens door mijn haar en dacht: waar zijn de lovende recensies? Waar zijn de interviews? Waar is de staatsprijs? En later: godverdomme! Toen streek ik nog eens door mijn haar en keek om mij heen: waar is Marie-José? Toen was het al te laat. Voor ons, bedoel ik. Niet voor de waanzin, dat niet. Er was nog tijd genoeg voor waanzin. Tijd te over. Bakken vol waanzin.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken