Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Blauwe damp (1994)

Informatie terzijde

Titelpagina van Blauwe damp
Afbeelding van Blauwe dampToon afbeelding van titelpagina van Blauwe damp

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.01 MB)

Scans (8.68 MB)

ebook (3.10 MB)

XML (0.32 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Blauwe damp

(1994)–Marcel Maassen–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 29]
[p. 29]

Alsof ik het rook

Mij maakte ze niks wijs. Ik wist altijd precies waar ze was geweest, met wie, en wat ze had gedaan. Alsof ik het rook. En soms was dat ook echt zo, soms rook ik hem gewoon. Of ik proefde hem: als ik haar kuste in haar hals of tussen haar borsten, als ze naast me lag in bed, nadat ze een avond met hem was geweest, dan proefde ik zijn zweet op het puntje van mijn speurende tong. ‘Bah, zout’, zei ik dan. En zij maar lachen en gelukkig zijn, stralen: ‘Ja, ik heb gezweet. Hard gefietst.’ Mijn schat. Dat lachje van haar, die valsverliefde ogen, dat handje door mijn haar: ‘Kom schatje, geef kusje.’ Die wijfjes-show van haar, dat verraderlijk gespin. Ze dacht werkelijk dat ik gek was, dat ik haar geloofde, dat is nog wel het ergste. Ja, schatje gaf wel kusje, ik wel, maar schatje wist heus wel beter. Doodknuffelen zou ik haar, doodkussen, mijn Doornroosje.

‘Was het lekker vanavond, meisje?’

Dan verstijfde ze. ‘Begin nou niet weer, ik kan er niet meer tegen.’

Zij kon er niet meer tegen; ik wel. ‘Wat is er meisje?’ vroeg ik dan, liever en onnozeler en subtieler dan zij met haar hele poespas ooit zou kunnen. ‘Wat is er, ik vraag alleen of het leuk was.’

‘Je zei niet “leuk”, je zei “lekker”, of het lekker was vroeg je, of ik lekker met hem geneukt heb, dat bedoel je toch.’

En ik zei dan dat ik me had versproken of dat ik het eten bedoelde, of het eten lekker was, of ze lekker met hem had gegeten. Of ik zei: ‘Ja, ik bedoel ook “lekker“, of dat lekker is zo'n avondje eruit, zo'n avondje uit de sleur, lekker zonder mij, of dat opkikkert, dat bedoel ik.’ Je kunt daar avonden mee vullen, met zo'n halve aanklacht en de ontkenning ervan. Jij komt wel niks te weten maar zij kan jou ook niks echt verwijten en ondertussen heb je het toch maar mooi gezegd, weet zij dat je niet achterlijk bent, dat ze verdomd goed moet uitkijken. Daar wordt ze gek van. En we hebben daar ook heel wat avonden mee gevuld, in het begin. Dat eindigde altijd met een vijandig zwijgen, waarbij we beiden op onze zij gingen liggen, de ruggen naar elkaar, wakker tot diep in de nacht.

[pagina 30]
[p. 30]

's Ochtends was er dan zogenaamd niets meer aan de hand, spraken we gewoon weer tegen elkaar maar voelden wel degelijk de spanning. Daar genoot ik van. Later werd ze ongevoelig voor mijn lieve plaagstootjes, reageerde ze niet meer. Dan zuchtte ze of zweeg, totdat ik gewoon rechtuit zei dat ze met hem had geneukt. Dan hadden we echt ruzie, schreeuwend.

Ik geef toe dat het me ongelooflijk frustreerde dat ik nooit onweerlegbare bewijzen van haar overspel wist te bemachtigen. Weten is heel iets anders dan bewijzen en bewezen heb ik het nooit en zij heeft nooit bekend. Zulke bewijzen die het voor eens en altijd en voor iedereen duidelijk hadden kunnen maken: een condoom, een brief. Nee, nooit heb ik haar kunnen dwingen te buigen en te bekennen. Hoe ongeloofwaardig haar verhalen ook altijd waren, hoe overduidelijk de leugens, nooit was het onomstotelijk te bewijzen en nooit sprak zij zichzelf tegen.

Maar evengoed maakte ze mij niks wijs. Echt niet. Tenminste, niet meer vanaf het moment dat ik erop ging letten. Misschien was ze al langer met hem aan het rotzooien, waarschijnlijk ook al in de tijd dat ik met Cel bezig was. Toen heb ik inderdaad niks gemerkt. Maar goed, toen interesseerde het me ook niet. Vandaar.

Tweeëneenhalve maand inmiddels sinds zij vertrok. Het gaat snel, de tijd, al gaan de dagen traag. Voordat je het weet is het augustus en ben je jarig.

Geen spannend leven, mijn vrijgezellenleven: beetje lezen, koken en eten, beetje drinken. En elke dag een stukje schrijven, ook dat. Het gaat wel goed, relatief. Alleen zou ik willen dat ik een heel beroemd schrijver was, dat mijn Cel gepubliceerd was en ook nog een stel andere boeken.

Ach, we moeten allemaal klein beginnen, met een novelle wellicht. Ik moest het maar eens opsturen. Al weken ligt het hier, op de tweede plank van de boekenkast, en al weken beloof ik mezelf het op te sturen. Twintig keer per dag blader ik erin. Ik lees en vind het mooi, en twintig keer per dag zweer ik dat ik het zal opsturen en nooit komt het ervan. Het is faalangst, dat weet ik. En dat is onzin: het is goed en het zal gepubliceerd worden, hoe dan ook. Ik ga het gewoon opstu-

[pagina 31]
[p. 31]

ren. Een kort en ingetogen briefje erbij en dan de deur uit. Je kunt wel blijven uitstellen, eeuwig wachten, maar dan gebeurt er niets. Er zal heus niemand komen aanbellen om te vragen of ik toevallig nog ergens een roman heb liggen. Uiteindelijk moet je toch de knoop doorhakken en in het diepe springen. Het manuscript netjes kopiëren, een mooie kaft eromheen en dan op de post. En dat briefje is natuurlijk vreselijk belangrijk, dat is de eerste indruk die je achterlaat. Een correcte, krachtige handdruk moet het zijn, geen slap handje en zeker geen patserige poot. Zelfverzekerd doch bescheiden, dat moet het zijn. ‘Hierbij zend ik u mijn manuscript. Zou u zo vriendelijk willen zijn te beoordelen of het in aanmerking komt voor publikatie in uw fonds? Met vriendelijke groeten, Marcel Muurens.’ Zoiets, kort en krachtig, niet kruiperig en niet arrogant.

En ik ga mijn ouders eindelijk eens vertellen dat het uit is tussen Marie-José en mij. Dat moet er ook maar eens van komen. Tenslotte hebben ze haar zes jaar lang als hun dochter behandeld en nu zij niet langer hun dochter wenst te zijn, hebben ze het recht dat te weten. Bovendien heb ik geen zin meer om telkens een nieuwe smoes te moeten verzinnen waarom zij niet thuis is en dus niet aan de telefoon kan komen. Ik wil dat niet meer. Het moet er maar eens uit, gewoon rechttoe rechtaan: ‘Dag moeder, met Marcel.’

‘Dag jongen, hoe is het ermee?’

‘Prima, heel goed, en met jullie?’

‘Ook heel goed. En met Marie-José?’

‘Prima, heel goed, ze ging bij me weg en ze komt nooit meer terug.’

‘Ah, kijk eens aan, fijn om te horen. Succes ermee.’

‘Dank je moeder. Heel veel dank. En vader wordt ook bedankt. Jullie worden allebei bedankt, want aan jullie heeft het niet gelegen. Het lag aan mij. Of aan haar. Of aan hem. Of aan iemand anders. Wie zal het zeggen?’

Ja, ik ga ze vertellen dat het uit is. Het zal ze verdriet doen, maar dat moet dan maar.

(Ik heb mijn ouders nooit verdriet willen doen en zij mij ook niet. Mijn ouders en ik, wij houden van elkaar. Heel veel. Daarom vertellen wij elkaar dat alles goed gaat, prima, dat we

[pagina 32]
[p. 32]

heel gelukkig zijn en zullen blijven, dat het leven prachtig is en lekker lang. Mijn ouders en ik zullen altijd van elkaar blijven houden. Altijd.)

En ondertussen schrijven we vrolijk door: over Marie-José en Marcel, over Marie-José en Walter en over Marcel alleen, over Marcel en Jos en over Marie-José en Jos en over Marie-José en Marcel en Jos en over veel en veel meer. We schrijven vrolijk door. Bertram is er ook nog en ik heb hem verteld dat ik over Marie-José schrijf en hij wil graag (‘Als je dat misschien oplucht of zo’) eens een stukje lezen (‘Als je dat tenminste aandurft’) en waarom ook niet: ‘Tuurlijk jongen, dat zou me heel wat helpen. Graag, als je dat zou willen doen. Jij bent ervaren in die dingen, jij kent de meisjes. Jij had toch ook eens met eentje getongzoend, is't niet? Nee? Nou, dan was dat iemand anders. Maar evengoed: graag!’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken