Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Blauwe damp (1994)

Informatie terzijde

Titelpagina van Blauwe damp
Afbeelding van Blauwe dampToon afbeelding van titelpagina van Blauwe damp

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.01 MB)

Scans (8.68 MB)

ebook (3.10 MB)

XML (0.32 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Blauwe damp

(1994)–Marcel Maassen–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 49]
[p. 49]

Jong Nederland

Een mooiere club dan Jong Nederland is er niet. Het is precies wat de naam zegt: Nederland en Jong, het is liefde en haat en prille seks en oorlog en dromen en slikken. Het is een club voor het leven.

Wij waren allemaal lid van Jong Nederland. Al vanaf ons achtste jaar. Elke donderdag was er Jong Nederland-avond in 't Keldertje, de kelder onder de Sint-Josephschool. Dat was ons clubhuis. De vaste leden waren wij, Jos en TweedeJos en Gerard en Eric en ik, en verder waren er altijd wel acht of negen andere leden die kwamen en gingen en weer kwamen. Dan had je nog de leiders die, naarmate we ouder werden, alsmaar ruiger waren. Toen we acht waren, leken het vooral - achteraf gezien - lieve, werkloze, pedofiele kleuterleiders. Maar elk jaar werd onze groep een hogere groep en toen we uiteindelijk de hoogste groep waren, toen we twaalf of dertien waren, werden we geleld door drie criminelen: Tonnie Baten, Louis Dalena en Franjo Meurkens. Hun namen zijn stuk voor stuk een begrip geworden. Louis en Tonnie zitten al bijna vijf jaar vast wegens ‘gewapende overval met dodelijke afloop’. Franjo zit ergens in het Zuiden vast, in Spanje of in Portugal: drugs. Wie ze indertijd zoal hebben vermoord en verkracht, ik weet het niet. Wel weet ik dat zij toen al, een jaar of zeventien oud, de absolute bazen van de wijk waren.

Zou Kapelaan nog steeds beschermheer zijn? Zou de hele club zich nog steeds één keer per jaar verzamelen in het bijzaaltje van de Onze Lieve Vrouw van Altijddurende Bijstand om de speciaal voor de club georganiseerde mis bij te wonen? Trouwens, zou de club nog wel bestaan?

Ik heb nooit begrepen wat de kerk met ons te maken had en wat wij met de kerk te maken hadden. Dan stonden we 's ochtends in carré en Kapelaan stond in het midden, dan stond hij te bidden en achter de man zijn rug haalde Franjo z'n piemel uit z'n broek en begon zich af te trekken. Voor zoiets reed Kapelaan dan veertig kilometer van Lindenheuvel naar ons kampterrein. Ze lachten hem recht in z'n gezicht uit en hij deed alsof hij niets zag.

Het was een vreemde club. Georganiseerd werd er niets,

[pagina 50]
[p. 50]

afgezien van het jaarlijkse kamp in een of ander bos, ergens in Midden-Limburg. Dat betekende niet dat er ook niets gebeurde. Bij Jong Nederland was altijd wat te doen. Blokjesvoetbal elke donderdag. Friet. Fik in een brievenbus, ergens in de wijk. Spoedig bier. Spoedig wijven. Aftrekken en pijpen en hoe dat moet. Ontgroenen. Nog een keer ontgroenen, wanneer iemand dat verdient.

(Ik was elf en had ruzie met Jos. Ik zou weer eens nooit meer met hem praten en hij was weer eens mijn vriend niet meer. Maar zonder Jos had je geen vrienden want al je vrienden waren allereerst vrienden van Jos en zonder vrienden kon je niet en dus sprak je weer met Jos. In die drie of vier weken dat de ruzie duurde, ging ik niet naar Jong Nederland. Wat had ik daar ook te zoeken? Toen ik voor het eerst weer naar de club ging, kreeg ik meteen weer ruzie met Jos. ‘Als je drie keer niet komt, dan ben je uit de club gegaan. Dan moet je opnieuw lid worden en dan moet je opnieuw ontgroend worden.’ Dat zei hij. Dat zei ook de rest en dat zeiden toen ook de leiders. Ik moest opnieuw ontgroend worden. Het zou gebeuren op het eerstvolgende kamp en daar gebeurde het ook. Ik heb er nog foto's van. Zie je me liggen op het gras, armen en benen aan paaltjes gebonden, broek naar beneden, trui omhoog, buik vol modder, kruis vol gras, hoofd vol scheerschuim en veel struif in m'n haar. Best grappig. Ik lach. Dan nog wel. Even later haalt Jos z'n piemel uit z'n broek en pist over me heen. De rest volgt, ook de leiders. Dat lijkt wreed en dat is het ook. Maar het is alleen wreed wanneer je daar zelf ligt. Straks is er weer een andere ontgroening, van iemand anders. Dan schijt je toch gewoon op z'n buik.)

We kunnen niet allemaal Superman zijn. We moeten allemaal roeien met de riemen die we hebben en de een is goed in dit en de ander is goed in dat en we zijn allemaal maar mensen en we moeten elkaar nemen zoals we zijn. Misschien wordt de een wat vaker genomen dan de ander maar dat is heel normaal - we zijn niet allemaal Superman. En het is ook heel gezond wanneer er iemand is die altijd wordt genomen, die altijd de lul is. Als voorbeeld voor de rest. Als huiveringwekkend voorbeeld van hoe het met je af kan lopen als je zwak bent, als je niet terugvecht, als je een eikel bent. Het houdt het vuur

[pagina 51]
[p. 51]

brandend. Dankbaar ben ik dat er iemand is geweest die voor mij een eikel heeft willen zijn.

Ik kan alleen maar hopen dat iemand hem inmiddels heeft doodgeslagen, uit medelijden. Het leven van Zoef was geen leven. Een uitvaart was het, een trage, droeve uitvaart. Arme Zoef. Veel heeft hij geleden. Was hij er niet geweest dan was alles op iemand anders z'n schouders terechtgekomen. Ondertussen was hij wel mooi degene bij wie je altijd terecht kon, met al je angsten, met al je woede, je haat, je wraakzucht, je moordzucht en je teugelloos sadisme. Daarvoor heeft hij een standbeeld verdiend. Maar evengoed verdiende hij de marteldood en welbeschouwd heeft hij die ook gekregen.

Johan Cuppens heette hij. Grote voortanden had hij en daarom heette hij Zoef. Zoef de Haas, voluit. Als hij z'n mond dicht had, zag je nog altijd twee witte blinkende streepjes tussen zijn lippen. Misschien was dat eigenlijk al voldoende voor een doodvonnis, maar er was meer. Iemand met zulke tanden wordt altijd veelvoudig gestraft, heeft altijd grote oren, een spraakgebrek vanwege die tanden, een bril met dikke glazen, een lijf als ongekookte spaghetti, platvoeten, krijgt altijd acne, wordt kaal op z'n twaalfde en sterft altijd een knullige, vroege dood. Zo zit het nu eenmaal in elkaar.

Ik stel het me als volgt voor: zijn moeder vindt hem zielig omdat hij nooit vriendjes heeft. Natuurlijk heeft hij zo'n moeder die tegen zijn wil verjaardagsfeestjes voor hem organiseert en dan ouders van klasgenootjes gaat opbellen om te vragen of hun zoontje of dochtertje dan en dan mag komen en zij zal ze allemaal na afloop thuisbrengen en desnoods wil zij hun best financieel tegemoetkomen als ze maar komen en ze zullen inderdaad komen - dat beloof ik u en dank u zeer en graag gedaan - en jij gaat naar dat feestje en daarmee basta want je hebt het beloofd - ik heb niks beloofd, dat heb jij gedaan - en toch ga je - en dan gaan de kinderen en dan komen ze elkaar onderweg tegen en dan gaan ze toch maar liever verstoppertje spelen. Zo'n moeder.

Zijn moeder vindt hem dus zielig omdat hij geen vriendjes heeft en zij raakt toevallig, bij de groente of bij de kassa, in gesprek met de moeder van Marcel Muurens - ze kennen elkaar van ooit - en zij zegt dat ze zich zorgen maakt over haar

[pagina 52]
[p. 52]

jongen die zo in zichzelf gekeerd is en die nooit vriendjes heeft en de moeder van Marcel Muurens maakt zich helemaal nergens zorgen over want haar jongen is toch zo'n batje, nooit thuis, altijd voetballen of zwemmen of naar Jong Nederland: ‘Apropos Jong Nederland, is dat geen idee voor uw Zoef?’

‘Ik wil niet meer naar Jong Nederland.’

Zoef huilt. Ze hebben hem weer eens geslagen, uit verveling. Hij heeft weer eens een lepel koffiedrab moeten eten omdat hij als eerste af was met blokjesvoetbal, ze hebben weer eens een straf voor hem verzonnen. Zoef wil nooit meer naar Jong Nederland. Hoe vaak is hij al huilend thuisgekomen? Hoe vaak is hij weggelopen van de clubavond, hysterisch gillend? Weer heeft hij achter de kerk zitten huilen, een uur of nog langer, bang om naar huis te gaan, bang voor moeder die nooit wil luisteren. ‘Stel je niet aan’, zegt moeder altijd en verder zegt ze niets. De volgende donderdag zit Zoef stilletjes aan tafel, alvast in z'n pyjama, en langzaam en zwijgend eet hij zijn zuurkool. Eventjes hoopt hij dat moeder het vergeet, één keertje maar. Maar moeder vergeet het niet, nooit. Om twaalf over half zeven trekt zij haar mantel aan. ‘Kom’, zegt ze, ‘we moeten gaan.’ ‘Wat’, zegt hij, ‘waarnaartoe?’ ‘Doe niet zo raar jongen, kom op.’ Zoef huilt. Schreeuwt. ‘Wilniet wilniet wilniet!’ ‘Moet!’ Zoef moet, altijd, zolang hij leeft. Want als Zoef zo verder leeft, zo alleen en op zichzelf, nee, dan wordt het nooit wat. Onder de mensen moet hij, vooruit, vriendjes maken, maak verdomme vriendjes en snel een beetje, schiet op!

Het is echt waar, zijn moeder sleepte hem naar Jong Nederland toe. Dan kwam ze nog even gezellig mee naar beneden. ‘Dag jongens’ en ‘dag mevrouw’. ‘Dan ga ik maar weer eens en veel plezier’, ‘ja mevrouw’ en ‘dag mevrouw’ en dan met z'n allen op Zoef.

Het leven is wreed maar voor de meesten toch draaglijk. Voor mij wel. Voor de meesten is het een kwestie van geven en nemen, schoppen en incasseren. Dan zijn er nog een paar echte schoppers en dat zijn onze helden en helden hebben we nodig. En dan zijn er ook nog een paar verschoppelingen en ook die hebben we nodig. Zij dragen veel leed dat anderen toekomt en het leven van velen wordt zo weer iets draaglijker. Alleen kun je je afvragen wat je voor zulke mensen

[pagina 53]
[p. 53]

voelen moet. Medelijden? Respect? Of moet je ze haten omdat ze zo zwak zijn?

 

Er was een kamp van Jong Nederland in Helden-Panningen. Ik was twaalf. Ik had die dag iets gedaan bij Jos, iets lulligs, ik weet niet wat. Die avond kroop ik in mijn slaapzak en mijn slaapzak stonk naar pis.

‘Jezus, het stinkt hier naar pis’, zei ik.

Iedereen begon te lachen. Zoef ook.

‘Wat is er?’ vroeg ik.

‘Je hebt zeker in je bed gezeken’, zei Jos. Iedereen lachte weer.

Ik begreep het. Ze hadden op mijn slaapzak gepist. Jos had op mijn slaapzak gepist. (Jos, altijd Jos. Ik weet het zeker.)

Als je een eikel bent en altijd de lul, als je Zoef bent, dan heb je niet zo gek veel keus. Gezellig meelachen, leuk meedoen, dat is alles. Maar ik was geen eikel. Ik was niet zo vaak de lul. En ik lachte ook niet gezellig mee en ik schold ook niemand uit want schelden helpt toch niet, dat weet je. Ik hield me stil en groot, kroop diep in m'n stinkende slaapzak en sliep.

‘Morgen luiers voor 'm kopen’, zei Jos. Gelach.

‘Een kapotje om z'n lul, kan hij dat volzeiken’, zei iemand anders. Gegniffel.

Ik probeerde niet te luisteren, niets te horen. Ik probeerde niet wakker te worden. ‘Nog even’, zei ik tegen mezelf, ‘nog even, ze houden vanzelf wel op. Mijn wraak komt wel.’

En ze hielden vanzelf op. Zo'n grap raakt uitgeput wanneer het slachtoffer zich niet verzet.

De volgende ochtend stond ik vroeg op. Terwijl mijn vrienden nog sliepen in de ene tent en onze leiders in de andere, was ik al druk in de weer met de eerste grap van de nieuwe dag, met mijn antwoord op de laatste grap van gisteren.

Een uurtje later stonden we met z'n allen rondom de hoogste boom van het kampterrein en we keken omhoog en we lachten en hadden pret. Daar hing de fiets van Zoef, helemaal bovenin. En z'n weekendtas. En z'n kleren. En z'n schoenen.

Zoef keek omhoog en lachte. Hij droeg een wit voet-

[pagina 54]
[p. 54]

balbroekje dat veel te strak zat en hij droeg teenslippers en verder droeg hij niets: hij had niets meer om te dragen. Zoef lachte. ‘Nog even’, dacht hij, ‘nog heel even meelachen, ze houden vanzelf op. Straks, als ik dood ben.’

Arme Zoef.

 

Nee, ik kan het ook niet helpen. Zo is het spel, zo wordt het gespeeld.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken