Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Literatuurwetenschap (1970)

Informatie terzijde

Titelpagina van Literatuurwetenschap
Afbeelding van LiteratuurwetenschapToon afbeelding van titelpagina van Literatuurwetenschap

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.85 MB)

Scans (4.22 MB)

ebook (3.46 MB)

XML (0.74 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

studie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Literatuurwetenschap

(1970)–Frank C. Maatje–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

§ 24 Manieren-waarop op verschillend abstractieniveau. II. Het systematisch principe: de piramide van hoofd- en subgenres

Het tweede principe waarvan men kan uitgaan bij de bestudering van verwante structuren is, zoals gezegd, het systematische. De systematiek van de literatuur of de systematische literatuurwetenschap tracht literaire werken uitsluitend onder het aspect van hun structurele verwantschap in te delen, zonder daarbij de tijd waarin ze geschreven zijn in de beschouwing te betrekken, in tegenstelling dus tot de in de vorige paragraaf besproken periodiseringsmethode der literatuurgeschiedschrijving. In de praktijk van het literatuuronderzoek, en vooral daar, waar de theorie-van-het-object impliciet blijft, lopen echter historische en systematische principes nogal eens door elkaar: dit is met name in de literatuurgeschiedschrijving het geval. Daar immers is niet alleen van

[pagina 108]
[p. 108]

historische groepen van werken en schrijvers, van ‘perioden’, sprake, maar tegelijk ook van genres. En de leer van de genres, ook wel genologie of poëtica genoemd (zie hieronder, bibliografische aantekeningen), is zonder twijfel het hoofdbestanddeel van de literaire systematiek.

De traditionele genreleer onderscheidt om te beginnen drie hoofdgroepen van verwante structuren: de lyriek, de epiek en de dramatiek. Elk van deze hoofdgroepen of hoofdgenres wordt dan gemeenlijk weer onderverdeeld in in aantal subgenres, zoals roman, novelle, epos, enz. (ressorterend onder het hoofdgenre epiek), lied, ode, sonnet (hoofdgenre lyriek), of tragedie, komedie, klucht, enz. (hoofdgenre dramatiek). Daar de structuur van de hoofdgenres uiteraard een hogere abstractiegraad heeft dan die van de subgenres, kunnen we het hiërarchisch verschil tussen de onderscheiden structuren in een piramide weergeven (afb. 17).

Bovenaan in dit schema staat de meest abstracte structuur (s), die van het literaire werk; daaronder de drie hoofdgenres: sa, sb, sc (lyriek, epiek, dramatiek). Onder elk hoofdgenre ressorteert een aantal subgenres: saa, sab, enz.; bij de lyriek dus b.v. lied, ode, sonnet, enz. Geheel onderaan zijn we op het concrete niveau van de werkstructuren aangeland: de functie van ons schema is nu, de reeks literaire werken s1, s2, s3,...

illustratie
afb. 17


[pagina 109]
[p. 109]

enz. te kunnen indelen naar hun verwantschap van manieren-waarop erin een wereld wordt opgebouwd door middel van woorden.

Onder het niveau van de subgenres (saa, sab, sac,..., sba, sbb,... enz.) is nog een verdere differentiatie mogelijk. Alleen spreekt men dan in de regel niet meer van genreleer, maar van typologie. Zo zegt men dat er verschillende typen van een subgenre bestaan, b.v. verschillende typen van het subgenre roman of van het subgenre tragedie. Het verschil in benaming: ‘genreleer’ of ‘typologie’ is van weinig belang; tenslotte is de gehele genreleer een kwestie van typologie en is de onderverdeling van subgenres in verschillende typen een voortzetting en verdere differentiatie van het genreschema.

Bibliografische aantekeningen

Wij hanteren hier dus zowel het begrip genre als het begrip type in zuiver systematische zin. Het is zaak, hierop nog eens nadrukkelijk te wijzen, daar sommige onderzoekers de term type reserveren voor de bundel systematische, boventijdelijke, kenmerken van literaire werken, en het begrip genre gebruiken als de historisch bepaalde concretisering van de potenties der type-kenmerken. Zo b.v. E. Lämmert, Bauformen des Erzählens, 91: ‘Gattungen sind für uns historische Leitbegriffe, Typen sind ahistorische Konstanten’. Dit is niet slechts een terminologische kwestie: men kan nl. tegen deze onderscheiding inbrengen, dat de potenties waarvan in het concrete (historische) genre gebruik wordt gemaakt, toch ook buiten de literatuurgeschiedenis om systematiseerbaar dienen te zijn, anders blijft de relatie tussen boventijdelijk type en historisch genre ondoorzichtig.

 

Andere benamingen voor ‘genreleer’ in de hierboven geschetste structurele zin zijn, zoals gezegd, genologie en poëtica. Genologie, letterlijk ‘soortleer’, is een duidelijke term; poëtica daarentegen heeft een veelheid van betekenissen. Wij geven hieronder enkele voorbeelden in de vorm van boektitels. Van huis uit betekent poëtica ‘leer van de poëzie’, van de ‘gebonden rede’ dus (en daarmee veelal van de literatuur in het algemeen, daar het proza van geheel andere aard en van minder waarde werd geacht: nog aan het eind van de 18de eeuw nam men deze houding aan tegenover b.v. de toen in opkomst zijnde roman). Deze poëtica was bovendien tot in de 18e eeuw normatief ingesteld: ze gaf voorschriften m.b.t. de eisen waaraan een dichtwerk diende te voldoen. De zuiver descriptieve, beschrijvende en niet-normenstellende poëtica's zijn voornamelijk het werk van de 19e en 20e eeuw. Het verschil tussen normatieve en descriptieve poëtica's is evenwel niet altijd even duidelijk, aangezien ook de laatste wel met (impliciet blijvende) normen en ideale typen werken; de beide soorten richten zich echter wèl tot verschillend publiek: de normatieve tot de schrijvers en dichters, de descriptieve tot de literatuuronderzoeker. Enkele voorbeelden van poëtica in de zin van ‘leer van het dichtwerk, van de poëzie’: Aristoteles, Peri Poiètikès; Horatius, Ars poetica; N. Boileau, L'art poétique.

 

De poëtica was aldus de tegenhanger van enerzijds de retorica, dat is de leer van het kunstvolle proza, anderzijds van de esthetica, de leer van het schone-in-het-algemeen.

[pagina 110]
[p. 110]

Men gebruikt daarom de term poëtica, o.a. in het Duits, met name gaarne voor tekstuitgaven van verhandelingen over literatuur van vóór de opkomst van de moderne literatuurwetenschap:

K. Ph. Moritz, Schriften zur Ästhetik und Poetik,

en gebruikt dan als equivalent van het Engelse history of criticism (‘geschiedenis der opvattingen over het literaire werk door de eeuwen heen’) de term Geschichte der Poetik:

B. Markwardt, Geschichte der deutschen Poetik.

 

Maar ook in moderne verhandelingen, zelfs in leer- en studieboeken, gebruikt men de term wel in zeer algemene zin, als ‘leer van het literaire werk’:

H. Villiger, Kleine Poetik.
G. Bachelard, La poétique de l'espace.

In het laatste geval is poëtica de ‘leer van de verbeeldingskracht van dichters en schrijvers’, en dan beperkt tot het aspect van de ruimte-beleving.

 

De betekenis ‘genreleer’, ‘genologie’ lijkt wel voornamelijk Duits te zijn (al komt ze incidenteel ook in andere talen voor), zie b.v. Staiger:

E. Staiger, Andeutung einer Musterpoetik; dez., Grundbegriffe der Poetik; dez., Zum Problem der Poetik.

 

Verbreider is de betekenis ‘leer van één enkel genre’, en dan met name betr. de lyriek:

M. Landmann, Die absolute Dichtung, met als ondertitel: ‘Essays zur philosophischen Poetik’.
C. Podewils, Poetik.
J. Scully, Modern Poetics.

 

Veelal worden daaraan dan beschouwingen over versleer (metriek, ritme, enz.) gekoppeld, die niet alleen de lyriek aangaan, maar ook andere genres in versvorm:

J. Elema, Poetica.
H. Morier, Dictionnaire de poétique et de rhétorique.
A. Mussche, Nederlandse poëtica.
A. Preminger, Encyclopedia of Poetry and Poetics.

 

Dat poëtica in deze beperkte zin als ‘leer van één genre’ evenwel beslist niet altijd op het lyrisch genre betrekking behoeft te hebben, maar dat er ook ‘poëtica's’ van andere genres (zelfs van subgenres) bestaan, bewijst ten slotte nog deze titel:

V. Klotz, Zur Poetik des Romans.

 

Deze catalogus van heterogene gebruikswijzen van de term poëtica maakt wel voldoende duidelijk, waarom we hem, behalve in een niet mis te verstane context, liever mijden. Een geheel andere gebruikswijze zal nog in hfdst. iii, § 40, ter sprake komen.

 

Een andere, eveneens terminologische, kwestie vraagt ook enige aandacht, nu we over de relatie tussen structuren op verschillend abstractieniveau spreken. W. Blok stelt in Verhaal en lezer, blz. 10, in de plaats van structuur-op-het-niveau-van-het-con-

[pagina 111]
[p. 111]

crete-werk de term compositie voor, en wil het begrip structuur reserveren voor de structuur der genres. In onze codering (zie boven, piramide) zijn dus s1, s2, s3, ... composities, sa(a), sb(a), enz., structuren in de zin van Blok. (Meestal gebruikt men de term compositie in genetische zin, als proces van het tot stand komen van het werk, waarbij men bij wijze van spreken over de schouder van de schrijver ‘pottekijkt’. Deze beschouwingswijze hebben we in de Inleiding, § 8, terloops besproken in verband met het positivisme.) Tegen Bloks terminologische differentiatie is geen principiëel bezwaar in te brengen, alleen zou men dan ook, consequenterwijze, voor de structuren op de abstractie-niveaus van de hoofdgenres (sa, sb, sc) en van de typen der subgenres eveneens afzonderlijke benamingen moeten invoeren. Wij zullen in alle gevallen de term structuur blijven gebruiken en waar nodig d.m.v. codering of anderszins pogen misverstanden aangaande het abstractieniveau waarop we ons bevinden, uit te sluiten.

 

Overbodig te zeggen dat we uiteraard volstrekt legitiem van compositie-in-genetische-zin spreken, als we de onderscheiden redacties van een werk willen vergelijken. In de onderlinge relatie van die structuren wordt vaak het compositie-probleem zichtbaar, waarmee de auteur, getuige de verschillende versies, in zo'n geval blijkbaar heeft geworsteld.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken