Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Den Lusthof der gheestelicke oeffeninghen (1617)

Informatie terzijde

Titelpagina van Den Lusthof der gheestelicke oeffeninghen
Afbeelding van Den Lusthof der gheestelicke oeffeninghenToon afbeelding van titelpagina van Den Lusthof der gheestelicke oeffeninghen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.05 MB)

ebook (6.71 MB)

XML (0.97 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Den Lusthof der gheestelicke oeffeninghen

(1617)–Lodewijk Makeblijde–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Dry meditatien van Godts wel-daden.

De eerste meditatie.

BEmerckt ten 1. Hoe veel-derley weldaden, dat wy van Godt ontfanghen hebben: gemeyne natuerlicke weldaden: als dat Godt ons uyt niet redelicke creaturen gheschapen heeft; heerschappije ouer alle sienelicke creaturen ghegheuen heeft, alle creaturen bewaert, ende veel iaerlicks vernieut, tot behoeue ende vermakinghe onser nature, ende om ons in sijne liefde te ontsteken.

[pagina 425]
[p. 425]

Ghemeyne boue-natuerlicke weldaden: dat wy al verlost zijn, uyt d'eewighe verdoemenisse, door de bittere doodt Iesu Christi; dat Christus in-ghestelt heeft sijne kercke, ende de seuen H Sacramenten; den H. Gheest ghesonden heeft, ende ons deelachtich maeckt, der Enghelen dienst, sijns Godlicken woordts, ende sijnder gratie.

Bijsondere natuerelicke gauen: ghesontheyt van sinnen, lichaem, ende siele: dat Godt ons bewaert voor sieckten ende ander hinder: goedt verstandt, wel-sprekentheydt, schoonheydt, goede manieren.

Bijsondere boue-natuerlicke gauen: bewaringhe voor sonden; veel bequamicheden ende verweckingen totter deuchdt, veel goede begheerten ende in-spraken Godts.

Andere wel-daden: Rijck-dommen, Staten, Eere, Tijdtlicken voorspoedt, Gonste van menschen, ende deser ghelijcke.

Ten 2. Peyst hoe groot ende weerdich dat elcke weldaedt is: 1. Wt het ghemack ende troost dat sy ons aenbrenght: 2. Want sy eenighe volmaecktheydt Godts ons leert kennen: 3. Dat sy ons dient als tot eenen trap om tot Godts liefde te gheraken. 4. Wt het on-ghemack dat spruyt in het deruen van de minste der voorseyde weldaden, als van ons ghesichte, oft ghehoor, oft het ghebruyck van eene handt, oft dierghelijcke.

 

Ten 3. Denckt hoe dat dese mildtheyde Godts tot ons, alle de wijlen van ons leuen gheduert heeft, ende eewichlijck met vermeerderinghe gheduren kan: dat Godt elcken oo-

[pagina 426]
[p. 426]

ghenblick ons met nieuwe weldaden vereert: bewaert van hinder: belooft de eewighe salicheydt, dat is alle goedt. Siet hier wat ghy uwen Godt schuldich zijt, ende wacht v van ondanckbaerheydt.

De tweede meditatie.

BEmerckt ten 1. Wie hy is, die ons alle dese weldaden doet: 1. De opperste Maiesteyt Godts, die uyt niet, hemel ende aerde gheschapen heeft, die niemandt van doen heeft, ende in sy-seluen den af-grondt aller goederen, hoocheydt ende salicheydt is: 2. Alle creaturen doen ons deughdt om hem: De Enghelen bewaren ons, de sonne verlicht ons, de locht verkoelt ons, de aerde spijst ons: Hoe zijn wy dan in Gode ghehouden, die sonder eenighe onse verdiensten, niet alleen op ons en peyst, maer oock ons soo veel deughdts doet, ende meer belooft?

Ten 2. Peyst, wie dat wy zijn die dese weldaeden ontfanghen: uyt ons seluen eenen afgrondt van niet. Al dat wy zijn ende vermoghen nae der nature, komt van Godt, ende behoort hem al toe. Door onsen quaden wille, zijn wy eenen af-grondt van boosheydt ende on-danckbaerheydt, verquisters van Godts gauen, ende loos tot alle quaedtheydt, ende alle goede vermaninghen weder-spannich. Nae der naturen zijn wy on-ghestadich, onwetich, vol stancks, ende aller miserien onderworpen.

Ten 3. Denckt, waerom Godt, die ons niet van doen heeft, sonder eenighe onse verdien-

[pagina 427]
[p. 427]

sten, ons soo menichvuldelick sijne weldaden mededeelt, te weten: 1. Om sijne oneyndelicke goedtheydt: want gelijc de sonne hare stralen, de fonteyne hare water loopen, ende een vier sijne hitte, alsoo oock de goedtheydt Godts hare goederen is verbreydende ende mildelick uytdeylende: 2. Om dat wy met die, hem souden dienen, ende door onsen dienst, nieuwe liefde ende gauen verdienen. O goeden Godt! uwe mildtheydt is on-begrijpelick! Wie en sal v niet beminnen? wien konnen wy beter dan v dienen?

De derde meditatie.

BEmerckt ten 1. Hoe on-danckbaer wy al ons leuen tot Godt gheweest zijn: 1. Wy en hebben dien milden wel-doender, naer sijne begheerte met sijne gauen niet ghedient: 2. Niet bemindt: 3. Niet gheacht, noch bekendt: 4. Alle sijne weldaden vergheten, ende als uyt ons komende ghehouden. Ende niet teghenstaende dese onse groote ondancbaerheydt, en heeft ons niet ghestraft.

Ten 2. Voorder is onse on-danckbaerheydt in boosheydt ghegaen; want wy Godt met sijne eyghene gauen, hebben gaen bevechten, ende ons uyt-ghegheuen voor sijne vijanden, soeckende in het ghebruyck sijnder weldaden onsen bedoruen lust ende hoocheydt, niet achtende op sijne eere. Waer 't dat den eenen mensch dit aen den anderen dede, het waer on-verdraechlick; wat straffe sullen wy dan verdienen, als wy, die

[pagina 428]
[p. 428]

uyt ons seluen niet zijn, niet vermoghen, niet oock hebben, die teghen Godt doen?

Ten 3. Denckt hoe lanck-moedelick ons Godt tot beteringhe verwacht, ende om die tot onser salicheydt van ons te verkrijghen, ons noch elck ooghenblick met nieuwe gauen vereert. Verwondert v, o mensche, ouer dese on-eyndelicke goedtheydt Godts: Alle onse sonden en konnen dese zee niet verbitteren O troostelicke goedtheydt voor den sondaer die hem beteren wil! wy hebben Godt veracht, ende hy heeft het gheleden: wy hebben hem beuochten, ende hy heeft ons bewaert: wy hebben ons opperste goedt willen vernielen, ende hy heeft ons deuchdt ghedaen. Schaemt v, o sondaer ouer uwe misdaden, ende veracht v: verheft Godt in sijne Godtheydt, ende en vergheet niet, wien dat ghy toe-behoort, want wee den mensch die in Godts toornicheydt sterft.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken