Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Aardebanden (1922)

Informatie terzijde

Titelpagina van Aardebanden
Afbeelding van AardebandenToon afbeelding van titelpagina van Aardebanden

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.53 MB)

ebook (2.92 MB)

XML (0.14 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Aardebanden

(1922)–Herman de Man–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 73]
[p. 73]

VIII.
Jacques Emile.

Er kwamen te veel gasten dit seizoen om ze een voor een op te noemen; trouwens, daar waren ze allen te eender voor. Jagende Heeren wisselden ontevreden visschers af, die allen hetzelfde beweerden; namelijk dat de polder tegenwoordig leeggevischt was. Maar dat zegden ze voor vijfentwintig jaar ook al, herinnerde Vader Versteeg zich.

Ze aten meer visch in ‘De Zalm’, dan ze vingen in de vlieten en weteringen, maar ach, 't was zonder visch toch óók mooi genoeg in 't weidsche weiland van Klein-Ammers en de Bergambachtsche contreie. Ze gingen en andere jagers en visschers kwamen; als hun schoenen, die Juffrouw Thérees 's morgens te poetsen kreeg, niet verschillend waren geweest, zou

[pagina 74]
[p. 74]

zij hen allemaal voor een en denzelfden mensch versleten hebben.

Maar eindelijk op een Augustusochtend kwam een rijzige, lachende kerel binnen, die bruin zag van veel buiten zijn. In één oogopslag had ze gezien, dat deze Heer iets joligs om zich had. In 't nachtboek schreef hij met fraaie ronde lettertjes:

Jacques Emile Lamoré,
Aannemer van verhuizingen.
Zwolle, 28 jaar.

Ze keek het vluchtig na en vroeg hem, hoe lang hij dacht te zullen blijven.

‘Tot mijn geld, of mijn lust om te blijven op is,’ zei hij vroolijk weerom en wierp zijn groenkatoenen rugzak op de toonbank.

‘U maakt het zich hier maar makkelijk mijnheer; ik zal een groote frissche kamer geven, die uitzicht heeft op den Dijk en de Lek.’

‘Prachtig, jonge dame. Maar kan iemand mijn koffer straks even halen, hier is 't briefje, hij staat aan den steiger van de boot.’

‘Goed, goed meneer, maar dat is werk voor mijn broer, die is nog even weg

[pagina 75]
[p. 75]

met een vracht strooisel, maar met een half uurtje wordt er voor gezorgd.’

‘Er is geen haast bij, gastvrije kasteleines, geef mij maar eerst eens een goed glaasje wijn, hebt u?’

‘Ja, ja! Rijnwijn?’

‘Toch zeker geen Lekwijn?’

‘Meneer,’ zei ze quasi boos, ‘wat denkt u van ons?’

‘Van ons denk ik voorloopig nog niets, want ik heb haar alleen nog maar gezien en als u 't weten wilt, ik vind haar een frissche dochter van mijn groen land.’

Juffrouw Thérees kleurde tot onder haar stippelbloeze, maar boos was ze niet. ‘Ik vind u een kwajongen,’ zei ze plagend terug, terwijl ze de bestofte wijnflesch ontkurkte.

‘En ik vind wijn alleen lekker als ik klinken kan; dus dame, schenk twee glazen in met spoed.’

‘Maar meneer?!’

‘Maar juffrouw?!’

Ze fronste en hij fronste potsierlijk terug.

Toen nam ze moedig twee wijnglazen en keerde ze om bij de voetjes. Het vocht gulpte wild in de glazen; ze vergat de flesch weer dicht te kurken en bracht een glas

[pagina 76]
[p. 76]

naar het tafeltje, waar hij breed zich neergeplant had.

‘Kom dame; klinken, zet u neer,’ zei hij lachend.

‘Neen mijnheer, dat durf ik niet, ik wil wèl even tikken, maar Vader wil niet hebben dat ik bij de logeergasten kom zitten.’

‘Je Vader is op hol. De mijne trouwens ook. Niets van aantrekken. Maar wat ik zeg, heb je nog véél zusjes?’

‘Niet één!’

‘Dat treft, ik heb geen broers.’

‘Ja, ik wel. Dat is die, waar ik daarnet van sprak.’

‘Zoo. Kom, ik pak mijn rugzak eens uit. Lust u bonbons, dame?’

‘Natuurlijk, maar laat toch niemand het zien, dat ik dat alles van u aanpak.’

‘Dat is er jusst het kwieke van, er is hier niemand. Het huis is van ons; we zijn hier commandant, stuurman, bootsman, matroos, bootsjongen en koksmaatje, wat u?’

‘Ja maar, ieder oogenblik kan iemand binnenkomen en een meisje heeft hier zóó een naam.’

‘U hebt toch zeker al een naam? Ja zeg, hoe heet u?’

[pagina 77]
[p. 77]

‘Thérees.’

‘Da's 'n godessenaam, op m'n eer. - Ik heet Jacques Emile; zeg maar Jacques, dat is kort, en ik ben gewoon bij dezen naam verboden te worden.’

‘Meneer, ik zeg tegen u meneer en geen Jacques, en u doet maar precies als de andere Heeren, die zeggen tegen mij Juffrouw Thérees.’

‘Eh jakkes... Juffrouw... Thérees. Vooral dat Juffrouw. Waarom niet Jonkvrouw of anders Thérees?’

‘Gerust u moet dat begrijpen, meneer Jacques.’

‘Jacques bedoelt u.’

‘Neen meneer Jacques,’ Juffrouw Thérees schudde beslist met haar hoofd en deed moeite hem te overtuigen, dat ze 't diep, ernstig meende. ‘Een meisje zooals ik hier alleen tusschen al die mannen, moet altijd een beetje op een afstand blijven.’

‘Niet altijd. Dat verbeeldt u zich maar. Mijns inziens mag die afstand in bijzondere gevallen wel wat ingekort worden.’

Hij was opgestaan.

‘Bijvoorbeeld... Als ik nu eens zei - aanvallige Théresia, Koningin van bloeien-

[pagina 78]
[p. 78]

de dalen in het land van de Zon en de Liefde, spits uw zijden lipjes en bied mij vier trillende kusjes daarvan aan - dan kon u er altijd nog drie op afdingen. Maar dan is 't toch altijd noodig, dat de afstand heel gering zij.’

‘U bent een deugniet.’

‘U een duifje, een konijntje, en een kwiksteerteke, alles wat u maar wilt. Maar één kusje moet ik hebben.’

Hij deed een vluggen sprong en nam er twee. Toen kreeg hij een klets van haar vlakke hand.

‘Uw kusjes smaken naar olijven en uw klappen naar lentehoning.’

‘Vooruit!’ kreet ze, ‘naar je plaats, Jacques. Voor dezen keer zal ik nog niet boos op je zijn, maar laat dat in 't vervolg en zorg dat niemand er ooit iets van merkt, verstaan?’

‘Goed, weideweelde.’

‘Zot.’

‘Kwiksteerteke.’

Toen ging de deur lijzig open en kwam Neles van der Horst, de keuësnijer binnen, in zijn rooduitgeslagen billetikkertje.

‘Morrege mensche. Juffrouw Thérees, geef mai een citroentje. Leit er nievers

[pagina 79]
[p. 79]

gien boodskap van Goof Brouwer van den Beneeënberg.’

‘O ja... dat 's waar Neels. Je most Dinsdag in den middag na slapens even anrije.’

‘Dankie Juffrouw. Bestig weertje meneer, goe' veur een mins op de fiets.’

Jacques Emile vond het ook en ging dan diepzinnig met Neels over 't vak, over keuësnijen spreken. Ze werden vrinden, Jacques en Neels, dikke vrinden, en Neels wilde trakteeren.

Juffrouw Thérees achter de tapkast zat daar goedmoedig naar te kijken. Jacques Emile, de lachende schavuit, kon geen kwaad meer bij haar doen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken