Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De bezoeker uit de West (1964)

Informatie terzijde

Titelpagina van De bezoeker uit de West
Afbeelding van De bezoeker uit de WestToon afbeelding van titelpagina van De bezoeker uit de West

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.15 MB)

Scans (155.22 MB)

ebook (3.06 MB)

XML (0.45 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

novelle(n)
roman
thriller


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De bezoeker uit de West

(1964)–W. van Mancius–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[p. 122]

Hoofdstuk 16

Suzy slaakte een kreet en greep mijn arm. Ik balde mijn vuisten tot mijn nagels diep in mijn handpalmen drongen en bleef doodstil staan. Rutgers leek mij niet geschrokken, hij leek zelfs niet verbaasd ons daar te zien, hij kwam nog steeds naderbij en tot mijn verwondering was er een glimlach om zijn mond. En toen sprak hij: ‘Welkom op Casa Blanca.’

De vermetelheid van de man maakte mij sprakeloos. Ik moet nogal een onnozele indruk gemakt hebben toen ik niets anders scheen te kunnen doen dat de man aanstaren.

‘Ik hoef niet te vragen hoe u het maakt.’ zei Rutgers. Hij nam met nieuwsgierige ogen Peggy op, die met onverholen bewondering naar zijn ontegenzeglijk knappe gezicht staarde. ‘En is dit uw dochtertje. Hoe heet je kleine meid?’

‘Peggy,’ zei de kleine meid, onmiddellijk daarop: ‘Wie bent u?’

‘Neemt u me niet kwalijk.’ zei de man glimlachend, ‘u moet me wel erg onhebbelijk vinden. Men kent mij hier als Roberto Castillo. Castillo was mijn moeders naam,’ voegde hij eraan toe. ‘Het spijt me, dat het onmogelijk was u op het vliegveld te ontvangen. Ik had hier een kleine moeilijkheid, waarbij mijn tegenwoordigheid helaas noodzakelijk was. Ik hoop niet, dat Juan u heeft laten wachten, meneer Heuveling? Maar komt u toch binnen. Juan, zorg jij voor de bagage?’

[p. 123]

Ik begreep, dat het ogenblik gekomen was waarop ik diende op te treden. Een blik op Suzy overtuigde mij wat mij te doen stond.

‘U kunt Juan opdracht geven de koffers te laten waar zij zijn, meneer Rutgers. U kunt toch niet verwachten, dat wij van uw zogenaamde gastvrijheid gebruik zullen maken?’

‘Waarom niet? Bent u niet een beetje overdreven rancuneus, mijn waarde heer Heuveling? Wat destijds gebeurde berust allemaal op een vergissing. Ik ben ervan overtuigd, dat uw vrouw het daarmee volkomen eens zal zijn.’

‘He, pap, doe nou niet zo vervelend,’ zei Peggy.

‘Ik geloof dat meneer Castillo gelijk heeft,’ zei Suzy onverwachts. ‘Ik geloof dat we zijn gastvrijheid zullen accepteren.’ Haar stem klonk vreemd alsof ze in lachen uit zou barsten.

Ik begreep er helemaal niets van, ik vond de hele situatie zo onmogelijk, dat ik niet meer wist wat te zeggen.

‘Ziet u wel,’ zei Castillo of Rutgers, of hoe de man nog meer mocht heten, maar ik zal hem van nu af aan Castillo noemen, ‘ziet u wel, uw vrouw is het met mij eens. Komt u nu binnen, dan kunt u iets drinken en wat uitrusten van die reis. En voor jou heb ik icecream Peggy, frambozenijs, hou je daarvan?’

Ik hoefde me zelf niets wijs te maken. Een blik op die twee was voldoende. Of er ooit een sprekender gelijkenis bestaan heeft betwijfel ik, ik moest al die jaren blind geweest zijn om het niet te zien. Peggy was Rutgers kind.

Het veranderde niets aan mijn gevoelens voor haar. Ik hield van Peggy alsof het mijn eigen kind was, de ontdekking dat dit niet zo was maakte niet het minste verschil, het maakte alleen mijn haatgevoel tegen Castillo dieper. Ik vroeg me af of Suzy het ook opgemerkt had, of dat ze het misschien al wist, maar het mij nooit had durven zeggen.

We volgden Castillo het huis in naar een ruime galerij vol bloeiende planten, waar heerlijke rotanstoelen tot rusten noodden. Castillo liet ons plaats nemen en we zaten nauwelijks toen een bijzonder knap Venezolaans meisje, in een felkleurige jurk een blad met verversingen bracht. Ik moest onwillekeurig denken, dat

[p. 124]

Castillo in deze plaats de schoonheid van zijn land verzameld had en zijn schoonheidszin tot in zijn personeel doorvoerde. Hoewel ik hem haatte, voelde ik toch een soort afgunst. Het meisje maakte een bevallig buiginkje en trok zich terug.

Ik vroeg me af of Castillo hier alleen zou wonen, want ik herinnerde me, dat Suzy me eens verteld had, dat Rutgers weduwnaar was en dat zijn vrouw en kinderen bij een overstroming waren verdronken.

‘Wat is het hier stil,’ zei Suzy.

Castillo knikte. ‘Om deze tijd van de dag is het altijd erg stil. Ziet u, u bent juist in het uur van de siesta gearriveerd. Trouwens, u zult die goede gewoonte wel kennen, u bent toch al langer hier in Venezuela werkzaam geweest.’

‘Inderdaad, maar aan een siesta hebben we ons nooit gewaagd,’ zei Suzy.

‘Heel onverstandig. Door onafgebroken een hele dag op de been te zijn, put u onbewust uit uw energiereserve. De siesta geeft u nieuwe kracht. Nu bent u nog jong, maar als u ouder wordt, zult u ondervinden, dat ik gelijk heb. Ah, daar is mijn schoonzuster.’

Ik keek op want ik had niets gehoord en ik kon mijn ogen niet geloven. Een ontzaglijke, wanstaltig dikke vrouw was de veranda binnengekomen. We werden heel vormelijk voorgesteld en ik besefte dat het nu onmogelijk zou zijn Castillo verdere vragen te stellen. Toen de señora zich in een schommelstoel had neergelaten volstond ze met aan de conversatie deel te nemen door een hardnekkig zwijgen. Het was benauwend. Suzy sprak met Castillo over alledaagse dingen en het verbaasde me dat elk spoor van zenuwachtigheid in de klank van haar stem ontbrak. Het was alsof ze met een volkomen vreemde sprak.

Er was in de man nu niets te ontdekken van de sinistere persoonlijkheid, die hij aan boord van de Caribia geweest was. Hij was hoffelijk op het overdrevene af, alsof hij iets goed wilde maken. Ik zelf wist niet goed me een houding te geven, ik wist slechts één ding, ik wilde met Suzy alleen zijn, om te bespreken, wat wij moesten doen. Gelukkig gaf Castillo zelf mij de kans hiertoe.

[p. 125]

‘Als u wilt kan ik u nu uw kamer laten zien,’ zei hij op een gegeven ogenblik.

‘He ja,’ zei Peggy. ‘Krijg ik ook een kamer?’

Castillo glimlachte en sloeg zijn arm om haar heen. ‘Ik ben bang dat ik daar geen rekening mee gehouden heb,’ zei hij. ‘We hebben maar één logeerkamer, maar die is nogal ruim. Kom maar eens mee.’ We gingen door een hal met een tegelvloer in kunstig mozaïek, langs een witte, gebeeldhouwde trap omhoog. Een brede gang, die doodliep op een boogvormig glas-in-loodraam. Castillo opende een deur aan de rechterzijde en wij kwamen in een slaapkamer of liever een slaapzaal. Boogvormige ramen gaven uitzicht over het dal, door openslaande deuren liepen wij door naar een breed overdekt balkon, waar klimplanten met grote blauwe bloemen het licht filtreerden. Bloembakken vol bloeiende rozen waren langs twee zijden geplaatst en een balustrade van als kantwerk zo fijn bewerkt hout vormde de afsluiting.

De kamer zelf was eenvoudig gemeubeld, maar ik hoefde er geen tweede blik op te slaan om te zien, dat de meubilering buitengewoon kostbaar was. Fraaie houtsoorten waren hier verwerkt tot een harmonisch geheel, een enkel schilderij sierde de muur. De kamer straalde een verfijnde smaak uit, die ik niet van mijn ‘vriend’ Castillo verwacht had.

‘Is het naar uw zin?’ vroeg hij.

‘Het is bijzonder mooi,’ was alles wat ik zeggen kon en ik zag, dat die woorden hem genoegen deden en dat was iets, dat zeker niet in mijn bedoeling had gelegen.

‘Ik laat u nu alleen,’ zei Castillo. ‘U weet nu wel de weg door het huis. Wij brengen het grootste deel van onze tijd door op de veranda. Ik hoop u daar straks voor de thee te zien.’

Toen waren wij alleen.

Peggy was op haar bed geklommen, dat in een hoek van de kamer stond.

‘Wat een heerlijk huis,’ zei ze. ‘Blijven we hier lang?’

‘Dat zullen we wel zien,’ zei ik. ‘Blijf maar wat liggen dan rust je uit. Ik heb iets met je moeder te bespreken.’ Ik gaf Suzy een

[p. 126]

wenk en liep naar het balkon. Even later volgde ze mij. Ik leunde tegen de balustrade en keek in het dal.

‘We kunnen hier natuurlijk niet blijven,’ zei ik.

‘Natuurlijk niet,’ zei Suzy. ‘Maar luister eens Bob, er is iets dat ik je moet vertellen.’

Ik keek op haar neer. ‘Over Peggy, dat hoeft niet.’

‘O, Bob,’ zei ze, verbaasd. ‘Wist je het dan?’

‘Toen ik hen zo naast elkaar zag staan wist ik het. Ik had het al lang vermoed.’

Ik wist niet direct woorden te vinden, die haar niet zouden kwetsen. Het kostte me grote moeite kalm na te denken. Ik zag hoe Suzy mij aanstaarde, als verwachtte zij een woede-uitbarsting van mijn kant. Maar ik wist, hoe weinig haar verweten kon worden en ik sloeg mijn arm om haar heen. Zij boog haar hoofd, maar ik tilde haar kin met mijn hand op en keek haar in haar ogen.

‘Liefste,’ zei ik, ‘het maakt niet het minste verschil. Ik houd van je en ik houd van Peggy. Zelfs al is ze Castillo's kind, dat verandert niets.’

Het scheen, dat mijn woorden hun uitwerking niet misten. Ze glimlachte en zei zacht: ‘Ik ben hier altijd zo bang voor geweest. Ik heb me zo dikwijls afgevraagd, wat er in dat huis gebeurd kon zijn. Toen ik Peggy verwachtte wist ik het, maar ik durfde het je niet te vertellen.’

‘Je had het me kunnen vertellen Suzy. Het zou ook toen geen verschil gemaakt hebben. Ik had toch zelf ondervonden, wat voor middelen Rutgers gebruikte om zijn doel te bereiken.’

‘Maar dat wist ik niet. Ik leefde altijd in angst, dat je het zou ontdekken, want hoe ouder ze werd, hoe meer ze op hem ging lijken. Ik ben zo gelukkig, Bob.’

‘Dat is de hoofdzaak.’ Ze had dus al die jaren in angst geleefd, angst voor mij. Ook dat had Castillo op zijn geweten. Hoe haatte ik de man.

‘En nog iets anders. Heb je niets gemerkt?’ vroeg Suzy.

‘Nee, wat dan?’

‘Ik ben niet meer bang voor hem.’

[p. 127]

‘Werkelijk?’ ‘Ja, ik geloof, dat hij zijn macht over mij verloren heeft. Ik ben altijd bang geweest voor deze ontmoeting, ik had er een voorgevoel van dat we hem op de een of andere dag tegen het lijf zouden lopen, nu we in Venezuela waren. Je kunt je niet voorstellen, hoe gelukkig ik me nu voel, Bob.’

Ik zei niets, ik moest toegeven, dat de omstandigheden voor Rutgers niet gunstig waren, de aanwezigheid van zijn schoonzuster was voor hem een rem. Misschien ook had hij zijn interesse in Suzy verloren. Dat zou een verklaring zijn voor het feit, dat hij haar vrij liet. Maar dat hij zijn macht over haar verloren had, betwijfelde ik. Wat was dan de reden, dat hij ons uitgenodigd had bij hem te komen logeren? Hij moest geweten hebben wie zijn gasten zouden zijn. Of was het om Peggy? Wilde hij zekerheid hebben?

‘Waarom zeg je niets?’

‘Ik weet het niet Suzy. Ik weet alleen, dat ik hier zo gauw mogelijk vandaan wil. Er zijn op de concessie vast en zeker barakken. Alles liever, dan hier onder een dak met die man.’

Ze knikte zwijgend.

‘Blijven jullie nog lang daarbuiten?’ riep Peggy.

We keken elkaar glimlachend aan. Peggy was van ons, het was óns kind. Ondanks alles.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken