Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De bezoeker uit de West (1964)

Informatie terzijde

Titelpagina van De bezoeker uit de West
Afbeelding van De bezoeker uit de WestToon afbeelding van titelpagina van De bezoeker uit de West

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.15 MB)

Scans (155.22 MB)

ebook (3.06 MB)

XML (0.45 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

novelle(n)
roman
thriller


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De bezoeker uit de West

(1964)–W. van Mancius–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[p. 162]

Hoofdstuk 23

‘Over tien minuten landen we op Curaçao. Wilt u uw riemen vastmaken?’

De stewardess liep langzaam door het gangpad, routinecontrole. Er waren altijd van die betweters, die tegen de voorschriften wilden handelen, die de gordel of helemaal niet dichtgespten of die op eigen ingenieuze wijze bevestigden, ofschoon het verlichte waarschuwingssein toch duidelijk voorschreef...

‘Ja, meneer, daar rechts vooruit, dat is het.’

George keek langs Annelies naar buiten. Grote wolken, stukken blauw en de witschuimende zee, niet zo heel diep onder hen en dan plotseling de roodbruine aarde, met hier en daar een huisje, een heuvel. Een klein stukje wereld.

‘Wat smal,’ zei Annelies. Ze hadden nu een mooi overzicht, aan weerszijden de zee, schuimend in het noorden, meer vlak aan de zuidkust. Maar reeds werd het gezoem van de motoren zwakker, gleden ze sneller omlaag, waren ze op de startbaan. Het beton schoot razend snel onder hen door, het duurde maar even, toen kreeg alles gestalte, het stationsgebouw, de loodsen en nu verweg de zee. De motoren zwegen en een lichte schok, verend opgevangen, ging door het toestel. Ze stonden stil. Het was vreemd na die eindeloos schijnende vlucht over de oceaan, die omdat ze hem voor het eerst gemaakt hadden nog niet zo verschrikkelijk lang had ge-

[p. 163]

leken door het onbekende, hoewel de lange nacht geen einde scheen te nemen.

Nog was het koel in de machine, maar toen ze de deur uitkwamen, sloeg de hitte hen als een golf tegen, zo dat Annelies even achteruit deinsde.

‘God, wat een hitte,’ zei ze en George hoorde het nauwelijks, omdat de wind de woorden wegvoerde. Maar omdat hij dezelfde gewaarwording had, was het alsof hij ze verstaan had.

‘Kom mee naar de schaduw,’ riep hij en ze legden snel lopend de kleine afstand af, die hen van het overdekte terras van het gege bouw scheidde. Daar bleef Annelies even in de wind staan, langzaam wennend aan de toch wel grote overgang. Lang duurde deze verademing niet. Ze werden een wachtkamer binnengeloodst, waar reeds een aantal mensen van een vóór hen aangekomen vliegtuig zat te wachten. De hitte was er verschrikkelijk. Annelies, die een klein koffertje droeg, zette dat op een bank en keerde zich om. ‘Moeten we hier lang wachten, George?’

‘Ik denk het niet,’ zei George. Een straaltje transpiratie liep uit zijn haar in zijn nek, wat een bijzonder onplezierige gewaarwording was.

‘Laten we toch nog even op het terrasje gaan, in de wind,’ zei Annelies.

‘Ik weet niet of dat toegestaan is.’

‘Vraag het dan even, hier houd ik het geen vijf minuten uit.’

George keek de kamer rond, maar er was niemand waar hij het aan kon vragen. De meeste mensen zaten gelaten te wachten tot hun beurt gekomen zou zijn voor de inklaring of wat het dan ook mocht zijn dat hen wachtte.

‘Kom maar,’ zei George. Hij opende de deur en onmiddellijk joeg de wind naar binnen.

‘Wat een verademing,’ zuchtte Annelies. ‘Is het niet vreselijk?’

‘We moeten er even aan wennen,’ zei George.

‘Ik wen er nooit aan.’

‘Hoe kun je dat nou weten?’ George werd een beetje ongeduldig.

Annelies keek uit over de betonnen startbanen naar het aan-

[p. 164]

grenzende dorre landschap. ‘Een droge boel hier,’ zei ze. ‘Het moet in lang niet geregend hebben.’

‘Hoe kan dat nou met al die wolken?’

‘Ja, je zou zeggen, dat daar wel een tropisch buitje in moest zitten.’

‘Komen ze ons afhalen?’

‘Dat zal wel.’

‘Kijk eens, ik geloof dat daarbinnen beweging komt.’

‘Ja, je hebt gelijk, kom mee.’

Toen ze de wachtkamer binnenkwamen, was een gedeelte van de aanwezige reizigers aanstalten aan het maken, het vertrek te verlaten, beladen met jassen en tassen.

‘Je koffertje,’ zei George.

‘Op die bank daar,’ zei Annelies. ‘O, George, kijk nou eens.’

George keek. Op de bank waar Annelies haar koffertje had neergezet, stonden er nu twee. Ze leken op elkaar als twee druppels water. En een man, met een klein meisje naast zich wilde juist een van de koffertjes wegnemen, toen Annelies naar hem toeliep en zei: ‘Pardon meneer, maar u neemt mijn koffertje.’

Ze keek in een paar donkere ogen, die haar zo strak aankeken, dat ze een ogenblik het gevoel had, dat ze onmogelijk haar ogen van die blik zou kunnen afwenden. Toen glimlachte de man en de spanning was verbroken. Ze voelde zich opeens vrij, maar ze wist niet meer waarom ze hier tegenover die vreemdeling stond. Hoelang al? Hoelang had ze die man aan staan staren? Kwam het door de warmte, door de vermoeidheid van de lange reis?

‘Ik geloof, dat u zich vergist,’ zei de man beleefd. ‘Ziet u wel, het mijne heeft mijn initialen erop.’ Hij liet haar de kleine gouden lettertjes zien. ‘R.C.’ las ze. In haar verbouwereerdheid wist ze niets beters te doen, dan te stamelen: ‘Neemt u me niet kwalijk, neemt u me alstublieft niet kwalijk.’

‘Een heel begrijpelijk misverstand,’ zei de man glimlachend. ‘Ik heb me zelf eerst ook moeten overtuigen.’ Hij maakte een buiging, nam het meisje bij de hand en ging de deur van de wachtkamer uit.

‘Wat was dat?’ vroeg George.

[p. 165]

‘He, wat? O, die koffertjes, zag je dat dan niet?’

‘Jawel, ze leken erg veel op elkaar niet? Behalve dan dat die vent zijn naam erop had staan.’

Het had dus toch geen eeuwigheid geduurd, dat ze de vreemdeling had aangestaard, een paar seconden misschien, zelfs George had het niet gemerkt.

‘Nu is het onze beurt,’ zei George opeens en haar koffertje opnemend: ‘Ik hoop, dat we gauw afgehandeld worden, want ik begin er nu langzamerhand ook genoeg van te krijgen. Wat een temperatuur.’

Ze kwamen bij een loket, waarachter een tweetal geüniformde mannen paspoorten zat te controleren. George transpireerde nu hevig. Hij zag tot zijn stomme verbazing, dat de twee mannen daar niet de minste last van schenen te hebben.

Ze zagen blijkbaar George's moeilijkheden, want een van hen, die hem zijn paspoort teruggaf zei: ‘Uwent er gauw genoeg aan, meneer. Het is alleen maar de eerste paar uur.’

Ze liepen verder en toen ze in de stationshal kwamen stapte er een belachelijk koel uitziende jongeman op hen toe. George voelde zich alsof hij wekenlang niet in het bad was geweest.

‘Meneer en mevrouw Berger? Timmers is mijn naam. Ik kom u afhalen en naar uw hotel brengen. Mag ik uw koffertje mevrouw?’ hij stak zijn hand uit naar Annelies' koffertje.

‘Maar onze bagage?’ vroeg George aarzelend.

‘Daar wordt voor gezorgd. Mag ik uw reçu's even? Dank u, een ogenblik.’ Hij liep op een neger in uniform toe en gaf hem de biljetten.

‘Zo, dat is geregeld. Komt u maar gauw mee, u bent niet op het klimaat gekleed, u hebt het natuurlijk vreselijk warm. U logeert op Piscaderabaai, gelukkig dat u zo vroeg bent, nu kunt u voor het eten nog een duik in zee nemen. Wacht, daar staat mijn wagen. Mag ik u even voorgaan?’

De koele wind, de snelle rit met de raampjes van de auto neergedraaid, het was allemaal zo verkwikkend, dat beiden zich in enkele minuten een ander mens voelden. Timmers, die zonder op-

[p. 166]

houden doorpraatte, hen opmerkzaam maakte op de kleine hutjes, de kleurige stenen huisjes, de armzalige plantengroei, nu het zo lang droog geweest was. En dan de lange weg langs het rif, waar de zee in kalme golfslag tegen brak. Piscaderabaai.

Ze hadden het niet meer warm.

‘Straks een bad in zee en een drankje op het terras van het restaurant, daar knapt u van op. Dat is ook de bedoeling want u hoeft niet direct morgen al naar kantoor te komen. Gebruikt u die dag maar om wat uit te rusten en u wat vertrouwd met uw nieuwe omgeving te maken.’

Ze hadden zijn raad opgevolgd. Het zeewater was warm, maar toch verfriste het, de koude douche daarna deed hen zelfs rillen. Ze zaten na het diner in het donker nog wat op het terras in de wind. Het was zo koel, dat Annelies ineens huiverde en zei: ‘Ik dacht niet, dat ik dat hier nog eens zou moeten doen.’

Later, toen ze in bed lagen, luisterend naar de wind, herinnerde Annelies zich weer het voorval op het vliegveld, de man, die haar zo doordringend had aangestaard, een lange man, met donker haar, maar die toch vloeiend Hollands gesproken had. De initialen op het koffertje... Wat waren die ook weer? R.C. - Roberto Castillo.

‘George!’ Annelies zat opeens rechtop in bed.

‘Wat is er?’ vroeg George. ‘Leeuwen?’

‘George, die man.’

‘Die man op het vliegveld met het koffertje?’

‘Ja, en nou?’

‘De initialen op dat koffertje waren R.C.’

‘R.C.? Rotterdamse Courant.’

‘Roberto Castillo.’

‘Ro... Annelies!’ George zat op zijn beurt overeind. ‘Ach klets,’ zei hij op hetzelfde ogenblik. ‘Zeg, je kunt iemand ook laten schrikken. En dat meisje was dan zeker Peggy? Zullen we gaan slapen? R.C., he? Ik weet er nog een, Ronde Tafel Conferentie of Raoul Castro, je weet wel die broer van Fidel. Die was het. Vast. Waarschuw de politie Annelies. O, nee, die hebben hem natuurlijk al.

[p. 167]

Roberto Castillo. Dat zou wel een beetje al te toevallig zijn. Wel te rusten, droom maar niet van hem.’

Een ogenblik overwoog Annelies hem te vertellen van de gewaarwording, die ze gekregen had, toen ze de man had aangekeken, maar ze was moe, het leek ook allemaal een beetje overdreven. Ze was doodop van de reis en de gedachte aan Castillo was natuurlijk in haar onderbewustzijn. En daarom vertelde ze het George toch maar niet.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken