Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Olie op de golven (1961)

Informatie terzijde

Titelpagina van Olie op de golven
Afbeelding van Olie op de golvenToon afbeelding van titelpagina van Olie op de golven

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.16 MB)

Scans (250.47 MB)

ebook (3.05 MB)

XML (0.45 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Olie op de golven

(1961)–W. van Mancius–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[p. 139]

Hoofdstuk XVII

Een uur voor zonsopgang ging de wind liggen. De woeste opgezweepte golven gingen over in een lange deining met enorm hoge heuvelruggen en eindeloos lijkende dalen, maar waarover het schip soepeler voortgleed, soms hoog boven de zee op een opgestuwde watermassa, soms diep weggezonken, met voor en achteruit een wal van water, waarin het opgesloten leek. Maar het stak de steven niet meer diep weg onder de golven, de deining gleed eronder door, soepel en geruisloos. De zon brak door de grijze schemering in het oosten, deed de zee in eindeloze variaties van groene kleuren glanzen, waartussen watervlakken in diepzwart opblonken. Diepblauw was de lucht in het westen, met langzaam voortdrijvende helderwitte wolken.

Aan dek vonden de gewone scheepsbezigheden weer voortgang. De storm had geen schade aangericht. Het dek werd gespoten, het gehamer weerklonk van de matrozen, die roestplekken begonnen bij te werken.

In hut 7 ontwaakte Goedhals. Hij lag een ogenblik te luisteren naar het regelmatig gestamp van de machines, toen viel het hem op dat het schip veel kalmer, haast onmerkbaar bewoog. De storm was afgelopen, begreep hij, maar het was nog niet zichtbaar omdat de patrijspoort met een zwaar ijzeren blind afgesloten was.

[p. 140]

Goedhals geeuwde, rekte zich eens uit en keek op zijn horloge. Het stond op halfacht. Allemachtig, wat had hij vast geslapen, dacht hij. Hij had zelfs niet gemerkt, dat Keller was opgestaan. En als hij net zoals gisteren vroeg op geweest was, zou dat toch het geval zijn.

‘Hee, Keller!’ riep hij. Er kwam geen antwoord.

Wat zou hij doen? Opstaan of nog wat blijven liggen? Er was niets wat opstaan nou zo dringend maakte. Maar misschien was het mooi weer, dat lokte toch wel aan.

Hij liet zich uit de kooi glijden, voorzichtig om zijn hoofd niet te stoten, toen er aan de deur geklopt werd. Hij riep: ‘Binnen!’ en wachtte. Het was de steward.

‘Zal ik de patrijspoort even openmaken, meneer Goedhals?’

‘Kan dat dan?’

‘Prachtig weertje, meneer. Wat een storm anders, he?’

‘Ja.’

‘De kapitein heeft laten vragen of u na het ontbijt even bij hem in de hut kunt komen.’ De steward had het luik weggeschroefd en zonlicht stroomde naar binnen.

‘Zeker,’ zei Goedhals, ‘tjonge, dat lijkt inderdaad wel mooi weer.’

‘Ja, het zal wel over die juffrouw gaan.’

‘Wat? Welke juffrouw?’

‘Die overboord geslagen is. Wist u dat dan niet?’

‘Nee. Wanneer is dat dan gebeurd en wie is er overboord geslagen?’

‘Die juffrouw Norton. Vannacht tijdens de storm.’

‘Allemachtig, nee, daar wist ik niets van. Ik heb geslapen.’

‘Het zal daar wel over gaan. Wilt u baden?’

‘Nee, laat maar. Is meneer Keller dan niet in het bad?’

‘Meneer Keller? Die is toch nog in de hut bij mevrouw Helmers?’

Goedhals keek naar de stoel, waarover Kellers kleren nog hingen. Hij snapte er niets van. Het was maar een gekke we-

[p. 141]

reld. Daar werd je verteld, alsof het de doodgewoonste zaak van de wereld was, dat meneer Keller toch nog in de hut van mevrouw... ‘Zeg, steward, hier klopt iets niet. Wat doet meneer Keller, voor zover ik weet in zijn ondergoed, in de hut van mevrouw Helmers. Wil je me dat eens vertellen?’

De steward begon te lachen. ‘Nee, dat is waar. Als u geslapen hebt, weet u dat natuurlijk ook niet.’ De steward vertelde wat er gebeurd was. Hij eindigde met te zeggen: ‘Daarom denk ik, dat kapitein Kramer u wel over dat meisje zal willen spreken.’

‘Zo. Ja, dat zal dan wel.’ Goedhals dacht: goeie genade, en daar had hij maar rustig doorheen geslapen. Keller moest toch de hut uit zijn gegaan, maar hij deed dat wel zachtjes. Maar wat of er nu precies gebeurd was, scheen nog niemand te weten. Keller was in ieder geval goed terechtgekomen bij dat vrouwtje. Hij moest even inwendig grinniken, die Keller scheen een neus voor zulke dingen te hebben, of geluk. Behalve dan met dat Engelse meisje.

Hij kleedde zich snel aan, sneed zich onder het scheren, want hij deed het te gehaast, hield een tijd lang een handdoek tegen de bloedende plek, wat grote, rode vlekken op het witte linnen deed verschijnen. Hij vloekte eens hartgrondig, maar na een poosje hield het bloeden op. Hij kleedde zich verder aan, keek even de hut rond, toen hij opeens op de grond iets zag glinsteren. Hij bukte zich en raapte het op. Het was een heel dunne gouden armband van aaneengeregen schakeltjes. Hij zag, dat het slot gebroken was. Een ogenblik bleef hij er met een niet begrijpende blik op staren, haalde toen zijn schouders op en liet het in zijn zak glijden.

In de eetzaal waren niet veel passagiers. Tot zijn verwondering zaten de Van Beverens aan hun tafeltje.

‘Wat vreselijk, he?’ was hun begroeting.

Hij kon niet anders dan het beamen, maar moest het antwoord op al hun vragen schuldig blijven.

‘Luister eens beste mensen,’ zei hij, ‘het is voor mij net

[p. 142]

zo nieuw als voor jullie. Ik wist er niets van, ik heb geslapen.’

‘Dan moet je wel oervast geslapen hebben, om zelfs door het geluid van de stoomfluit niet gewekt te worden.’

Goedhals haalde zijn schouders op.

‘Jullie kunt het geloven of niet, maar het is een feit, dat ik het vanmorgen voor het eerst van de steward hoorde.’

Het gesprek ging een tijd lang over niets anders. Ze maakten veronderstellingen, zoals dat gebruikelijk is, maar het bleef raden.

‘Hoe is het met jullie, het schijnt dat jullie algauw je zeebenen gevonden hebt.’

‘Dat zal wel door de vuurproef gekomen zijn, die we doorstaan hebben.’

‘Waarschijnlijk van nu af aan mooi weer. We zitten al aardig zuidelijk, zo op de hoogte van Zuid-Frankrijk.’

‘Tijd om de dunne kleren te voorschijn te halen.’

‘Ja, maar de zee is toch nog erg hoog.’

‘Tegen de middag zul je het verschil eens zien.’

Goedhals schonk zich een kop koffie in. Hij moest nu maar opstappen, dacht hij. Eens zien of hij van de kapitein de ware toedracht te weten kon komen. Hij dronk zijn kop leeg.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken