| |
| |
| |
Hoofdstuk XXI
Toen Keller ontwaakte merkte hij aan de bewegingen van het schip, dat er verandering in het weer gekomen was. Hij klom uit zijn kooi omlaag en liep naar de patrijspoort. De zee was grijs met witte schuimkoppen. Geweldige witte wolken schoven snel langs een helderblauwe hemel, bedekten heel even de zon en dan nam de zee onmiddellijk een andere kleur aan. Maar dat duurde maar heel even, de wolken maakten voort en een ogenblik later scheen de zon weer en deed het grijze water glinsteren. Er moest flink wat wind staan, dacht Keller en vroeg zich af of het weer zeeziekte tot gevolg zou hebben. Hij merkte, dat hij zijn linker arm weer kon gebruiken, een beetje stijf, maar de pijn was verdwenen. Van zijn hoofd ondervond hij in het geheel geen hinder meer. Hij was er genadig afgekomen. Achter zich hoorde hij een luid gegeeuw. Hij keek om en zag Goedhals met open ogen in zijn kooi liggen.
‘Morgen,’ zei Goedhals, ‘wat is het voor weer?’
‘Mooi, maar met een hoop wind.’
‘O, dat geeft niet, dat is goed voor de warmte.’
‘Nou al?’
‘Ja, we zullen er al zuidelijk genoeg voor zijn. Wacht maar tot we in Trinidad zijn, dan krijg je er een goede dosis van. Als we uit de wind zijn. Misschien is het verbeelding, maar Trinidad lijkt me warmer dan Curaçao. Meer bomen, minder
| |
| |
wind. Apropos, Keller, ik wilde je wat vragen, die kwestie tussen Oberon en zijn vrouw... daar heb jij toch niets mee te maken?’
‘Nee, waarom vraag je dat?’
‘Omdat er natuurlijk op gezinspeeld wordt. Het is te plotseling om normaal te zijn. En je bent nogal veel in haar gezelschap. Je begrijpt, er wordt nogal gauw wat gezegd.’
‘Geroddeld.’
‘Geroddeld als je dat wilt.’
‘Wat dat betreft kan er ook over Lucy Helmers en mij geroddeld worden. Met haar ben ik ook nog wel eens samen geweest.’
‘Wordt er ook, mijn jongen. Je moest eens weten hoe er gespeculeerd wordt, wie of het zal worden, Helen of Lucy.’
‘Wát?’
‘Nou ja, daar hoef je toch niet zo van te staan kijken. Een en een is nog altijd twee. Je bent toch niet verloofd?’
‘Nee.’
‘Nee, dat dacht ik wel. Nou, je hebt geluk. Helen, mooi en geen geld. Lucy, ook een Hef snoetje en ook geen geld.’
‘Moet dat dan?’
‘Wat?’
‘Geld?’
‘Het is makkelijk, jongen, als het er wel is. Verdomd makkelijk. Wat dat betreft bof je niet.’
‘Nee, zal ik je nou eens wat vertellen, Goedhals?’
‘Ik ben een en al oor.’
‘Het kan me geen donder schelen, wat of er gekletst wordt. Verdomme, doen jullie dan niets anders op dat roteiland dan kletsen?’
Goedhals begon te bulderen van het lachen.
‘Nou heb ik je op de kast, he? Wat is er eigerdijk voor verschrikkelijks aan?’
Nee, dacht Keller, eigerdijk was het ook niet zo erg. Hij be- | |
| |
greep, dat hij zich onnodig stond op te winden over een nogal onschuldig vermaak. Natuurlijk werd er gespeculeerd, daar was je aan boord van een schip voor.
‘Ik heb gisteravond met Munster gesproken.’
‘Aha.’
‘Wat aha?’
‘Niets, slechts het constateren van het feit. Munster is een goede vriend van Oberon. Doet tenminste alsof. Hoe kwam het, dat je met hem sprak?’
‘Hij zat met zijn vrouw aan de bar.’
‘En nodigde je uit om bij hen te komen zitten. Ik zeg weer aha.’
‘Kom nou, wees eens een beetje duidelijker.’
‘Antwoord me op één vraag. Ging het gesprek over koetjes en kalfjes of had het een bepaald onderwerp?’
‘Hoe weet je...’
‘Dat dacht ik wel.’
‘Denk je dat het volgens een vooraf beraamd plan gebeurde?’
‘Dat spreekt vanzelf. Je kunt het opvatten zoals je wilt. Volgens mij is het een waarschuwing, die Oberon je op deze manier heeft willen geven.’
‘Een waarschuwing?’
‘Om Helen Oberon met rust te laten.’
‘Maar ze zijn uit elkaar gegaan?’
‘Misschien heeft Oberon daar spijt van.’
Even zweeg Keller. Het was een nieuw gezichtspunt en stelde de Munsters in een niet te gunstig daglicht. Ze moesten dan wel erg in angst zitten uit de gratie van Oberon te geraken om dergelijke karweitjes voor hem op te knappen.
Later zat Keller op zijn vaste plekje aan dek. Hij zat er alleen, want noch Lucy, noch Helen waren aan dek verschenen en langzamerhand begon het al gebruik te worden, dat de groepjes zich min of meer afzonderden, hoewel dat door gebrek aan be- | |
| |
wegings vrij heid natuurlijk beperkt was, niet opvallend werd.
Hij zat over de zee uit te kijken, die door de krachtige wind een korte golfslag met schuimende koppen ontwikkeld had. Het schip steigerde erover heen, het buiswater in grote fonteinen opspuitend rond de boeg. Het stampte zich vrolijk door de golfslag heen, alsof het zich in dit soort weer pas in zijn element voelde. De frisse wind smaakte zilt op Kellers lippen. De ruimte van de watervlakte met de ontelbare schuimkoppen van de golven, de stilte van de voorbijdrijvende wolkenvelden met het eenzame schip als middelpunt, gaven hem het gevoel alleen aan boord te zijn. Iedere golf scheen anders te zijn dan de vorige. Het schip leek stil te staan en de golven schenen samen met de wolken te bewegen. Opeens zag hij iets glanzend zwart boven de golven in de verte uitspringen, en weer een en nog een. Grote vissen, die van golf tot golf door de lucht sprongen.
‘De boer met zijn varkens,’ zei een stem naast hem.
Hij keek op. Lucy stond glimlachend naar het spel van de bruinvissen te kijken.
‘Zo langslaapster,’ zei hij glimlachend, ‘de ochtend is haast voorbij.’
‘Zo laat is het nou ook weer niet.’
‘Waar was je gisteravond, ik heb je overal gezocht.’
‘Ja? Dat is jammer, ik was in mijn hut. Brieven schrijven.’
Dat was een uitvlucht. In werkelijkheid was ze in haar hut gebleven om niet samen met hem te zijn. Ze wist waar dit toe zou leiden en de herinnering aan haar mislukte huwelijk was te vers om een nieuwe teleurstelling onder ogen te zien.
‘Vandaag gaan we dektennissen,’ zei ze, ‘als de wind tenminste een beetje gaat liggen, anders valt het niet mee om op de been te blijven.’
‘Waar dan?’ vroeg Keller.
‘Op het voorste ruim. Ze zijn al bezig het net te spannen. Weet je hoe het gespeeld wordt?’
‘Nee, het is mijn eerste zeereis moet je denken.’
| |
| |
‘O, ja, dat is waar ook. Het is wel een aardige sport, vooral als er een beetje deining staat. Het wordt net als tennis gespeeld, alleen in plaats van de bal is er een rubber ring en rakets ontbreken ook. Je grijpt en gooit. Het gaat nogal snel en je kunt er je nagels mee breken, als je de ring een beetje ongelukkig vastgrijt.’
Ze bleef nog even naar de zee kijken, waar de bruinvissen nog steeds hun spel speelden.
‘Kom je niet zitten?’ vroeg Keller.
‘Ja, goed. Wat mooi is de zee, he?’
‘Heb je gezien hoe het schip zich door de golven boort? Hoe hoog het buiswater opgeworpen wordt?’ vroeg Keller.
‘Je zult pas eens waterfonteinen zien aan de noordkust op Curaçao. Daar slaan de golven op de rotsen en spuit het er wel twintig meter bovenuit.’
‘Daar kun je dan toch zeker niet zwemmen?’
‘Alleen als je het erg goed kunt. Als je op de rotsen gesmeten wordt, blijft er niet veel van je over. Het is koraalrots en zo scherp als een mes.’
‘Heb je er wel eens gezwommen?’
‘Ja, er is een kleine baai, Boca Asuncion. Daar kun je nog wel zonder al te groot gevaar de zee ingaan en dan meer oostelijk bij de St.-Jorisbaai is een ondiepte, maar er staat nogal wat stroom, omdat de baai erdoor in verbinding staat met de zee.’
‘Wat betekent boca?’
‘Mond. Je hebt zeker wel eens van Boca Tabla gehoord?’
‘Nee, wat is dat?’
‘Een grot aan de noordkust, waar de zee naar binnen spoelt. Je komt erin door een heel nauw gangetje in de rotswand en ineens sta je in de grot. Het is nogal overweldigend, vooral als de zee ruw is en de golven de hele grot doorjagen.’
‘Zeker een druk toeristenoord?’
‘Niet zoals je je dat voorstelt. Er is geen huis in de directe omgeving, het ligt onder een kaal rotsplateau, waar niets
| |
| |
groeit. Het is er overdag dan ook nogal heet, de rots brandt gewoon door je schoenzolen heen. Op de achtergrond zie je de Christoffelberg. Als de maan schijnt, lijkt het alsof je in een maanlandschap verzeild bent geraakt, leeg en dor. De rots neemt de kleur aan van het maanlicht. Het is een ervaring om dat gezien te hebben. Iets dat je bij blijft, maar waar je toch niet naar terug verlangt.’
‘Je moet het me eens laten zien.’
‘Bij maanlicht?’ vroeg ze lachend, maar hij zag dat de lach opeens van haar gezicht verdween.
Ze zaten een ogenblik zwijgend naast elkaar, zich bewust van elkaars nabijheid. Er waren geen woorden nodig, ook zonder dat wisten ze dat het zo stil naast elkaar te zitten, gezamenlijk te genieten van het schouwspel van zon en water, bevrediging gaf.
Opeens klonken er stemmen. Keller keek op. Hij zag Goedhals samen met de Fortuins het dek opkomen.
‘Daar zijn ze,’ riep Emmy uit, ‘zeg, wat zitten jullie daar te tortelen. Weet je niet, dat er naar jullie gezocht wordt? Of spelen jullie geen dektennis?’
Lucy sprong op.
‘Natuurlijk wel. Ik heb me er zo op verheugd. Kom mee, Otto, of gaat het nog niet met je arm?’
‘Die is weer in orde,’ zei Keller opstaand. Het speet hem, dat hun intimiteit verstoord was. Het werkte een beetje als een koude douche, maar plichtsgetrouw voegde hij eraan toe: ‘Ik hoop tenminste, dat ik er wat van terecht breng.’
Hij kon zijn ogen gedurende het spel niet van Lucy afhouden. Ze was even naar haar hut gegaan om zich te verkleden en verscheen aan dek in witte shorts, waartegen de warmbruine kleur van haar benen prachtig contrasteerde. Het was duidelijk zichtbaar, dat ze gewend was veel aan sport te doen, want haar bewegingen waren soepel en razend snel. Ze gaf zich met heel haar zuidelijke temperament over aan het spel en sleepte Keller
| |
| |
zelfs mee in haar enthousiasme, hoewel hij nogal dikwijls misgreep. Hij was, nadat de partij uitgespeeld was en zij natuurlijk verloren hadden, buiten adem.
‘Goed gespeeld hoor Keller,’ zei Goedhals met een knipoogje.
‘Je bent gek,’ zei Keller en wiste de transpiratie van zijn voorhoofd. ‘Lucy wil vast niet meer met me spelen.’
‘Zo, dacht je dat?’ zei Goedhals met een bijzondere betekenis, die Keller ineens doorhad.
‘Ach verrek,’ zei hij lachend, ‘jij met je opmerkingen altijd.’
‘Goedhals heeft het zelden mis,’ merkte deze lachend op, ‘pas op, hier komt Juno.’
Keller keek om. In de deuropening stond Helen, zich bewust van de blikken die op haar gericht waren. Ook zij droeg shorts, maar was Lucy eenvoudig in het wit, Helen droeg een zonnepakje dat zulke felle kleuren had, dat het leek alsof ze een exotische bloem was. De blanke slanke benen vormden de stengel, haar blonde haar had zij met een lint strak om het hoofd gebonden, naar achteren vormde het als het ware een aureool.
Ze kwam langzaam naar hen toe en haar ogen zochten die van Keller. Ze zag de bewondering die er in de zijne doorblonk en glimlachte. Ze zwegen allemaal. Als het Helens bedoeling geweest was indruk te maken, dan was haar dat gelukt.
‘Wie heeft er een sigaret voor me?’ vroeg ze lachend. ‘En kijken jullie nou niet alsof je me voor het eerst ziet.’
‘Alsjeblieft,’ zei Goedhals, haar zijn pakje voorhoudend, ‘maar als je iets dergelijks aantrekt, kun je verwachten dat we in stomme bewondering alleen maar zwijgend hulde kunnen betuigen.’
‘Mooi gezegd, dank je wel.’ Helen haalde de rook diep in. ‘Spelen jullie niet? Lucy, zullen we dan samen een set doen?’
‘Goed,’ zei Lucy, ‘als niemand anders tenminste wil.’
Keller zou dit spel nooit vergeten. Het was een aanblik, die wonderlijke gevoelens in hem wakker riep. Beide jonge vrou- | |
| |
wen even gracieus en vlug zich over het dek bewegend. Het was niet de uitslag die telde, wel het spel.
Ze kwamen na afloop van het spel een beetje buiten adem bij de anderen terug en Goedhals stelde voor, dat ze nu maar gelijk een competitie moesten opstellen. De steward bracht een blad met verfrissende dranken, met de complimenten van kapitein Kramer die vanaf de brug het spel gadegeslagen had.
Helen was op de leuning van Kellers stoel gaan zitten. Ze vroeg: ‘Hoe vond je het?’
‘Adembenemend,’ zei Keller.
‘Kom nou, zo goed spelen we toch niet,’ zei ze lachend. Ze sprong overeind. ‘Ik ga een eindje op en neer lopen om af te koelen. Hier in de wind te blijven zitten is me te riskant, dan ben ik zo verkouden. Ga je mee?’
Even voelde Keller hoe Lucy naar hem keek. Het was geen prettig gevoel, alsof hij zich betrapt voelde. Toen stond hij op.
Ze liepen een poosje zwijgend het dek op en neer, terwijl ze de beweging van het schip volgden. Opeens zei Helen: ‘Heb je Ans Munster vandaag gezien?’
De vraag verwonderde hem, want hij had geen reden om naar Ans Munster uit te kijken. Na het gesprek van de vorige avond wilde hij liefst met de Munsters zo weinig mogelijk te doen hebben.
‘Nee,’ zei hij, ‘het is me niet opgevallen.’
‘En Paul ook niet,’ vervolgde Helen, met een frons tussen haar wenkbrauwen, ‘iedereen is aan dek, behalve de Munsters. En Oberon natuurlijk,’ voegde ze eraan toe.
‘Wel, wat is daar eigerdijk voor buitengewoons aan? Misschien zijn ze ziek of slapen ze.’
Ze keek hem aan met een zonderlinge blik in haar ogen. Ze waren op een stil plekje van het dek beland. Ze legde haar hand op zijn arm. ‘Otto,’ zei ze, ‘ben je dan helemaal blind? Heb je dan niets gemerkt?’
‘Wat bedoel je?’
| |
| |
‘Dat er iets is tussen Ans Munster en Oberon.’
‘Nee,’ zei hij en staarde haar stomverbaasd aan.
‘Ik dacht, dat iedereen het wist.’
Opeens herinnerde hij zich hoe de vorige avond Ans Munster partij voor Oberon had getrokken. God, wat stak hier allemaal achter? In wat voor samenleving raakte hij verzeild?
‘Weet Paul Munster dat?’ vroeg hij.
Zij knikte. ‘Ja, hij weet het.’
‘Maar...’ even aarzelde Keller, toen vervolgde hij, ‘maar als hij dat weet, hoe kan hij dan toch op de hand van Oberon zijn?’
‘Ik heb je toch al eens verteld, wat voor macht Oberon bij de maatschappij bekleedt. Eén woord van hem en Munster vliegt eruit... Daar is Paul bang voor. Hij hoopt, dat Ans bij hem zal blijven zolang hij bij haar is en voor haar kan zorgen, maar als hij ontslagen wordt, denkt hij dat hij haar zal verhezen.’
‘Maar daar moet toch wat aan te doen zijn?’
‘Wat dan? Dacht je dat Paul het maar allemaal zo klakkeloos accepteerde? Ik heb me wel eens afgevraagd, hoe hij het kon verdragen. Ik heb altijd verwacht, dat er op de een of andere dag een uitbarsting zou komen. Je moet niet vergeten, dat ik min of meer in dezelfde positie verkeerde, met dat verschil, dat ik niet om Oberon gaf. Vandaar ook, dat er voor mij een eind aan gekomen is.’
‘Maar waarom komt dit juist nu ter sprake? Is daar een reden voor?’
‘Ik weet het niet Otto, een voorgevoel, een voorgevoel dat er iets vreselijks zal gebeuren, als het Paul werkelijk te veel wordt. Je kunt een mens tot een bepaald punt drijven, maar niet verder.’
Keller stond even in gedachten. Wat wist hij van Munster af, behalve dat oppervlakkige gesprek dat tot niets geleid had, de vorige avond.
‘Je denkt toch niet...’ zei hij, maar sprak het niet uit.
Ze keek hem aan. Het opgewekte mondaine vrouwtje was
| |
| |
opeens veranderd. Even scheep haar innerlijk door te stralen in haar ogen en kreeg hij iets te zien van de verwarring en de moeilijke tijden die zij doorstaan moest hebben en die zij op zo'n grondige manier had weten te overwinnen, dat aan velen zand in de ogen gestrooid was.
‘Ik ben bang, Otto,’ zei ze zacht.
Hij nam opeens een besluit. ‘Ik zal wel even gaan kijken. Je maakt je vast ongerust om niets.’ Het leek allemaal nogal melodramatisch, in werkelijkheid gebeuren dergelijke dingen toch niet ongestraft.
‘Je kent Oberon niet,’ zei Helen.
Keller antwoordde niet, maar draaide zich om en ging op de deur die naar de gang langs de hutten leidde toe.
‘Wees voorzichtig Otto,’ zei Helen.
Hij keek even om en glimlachte geruststellend. Toen opende hij de deur en keek recht in het gezicht van Oberon. Het gaf hem een schok die hij niet kon verbergen. Oberons gezicht was aan de linker zijde gezwollen, zijn linker oog was half gesloten, aan de rechter zijde van zijn gezicht liep een dun straaltje bloed omlaag.
|
|