Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Olie op de golven (1961)

Informatie terzijde

Titelpagina van Olie op de golven
Afbeelding van Olie op de golvenToon afbeelding van titelpagina van Olie op de golven

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.16 MB)

Scans (250.47 MB)

ebook (3.05 MB)

XML (0.45 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Olie op de golven

(1961)–W. van Mancius–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[p. 213]

Hoofdstuk XXV

‘Keller, je bent een ellendige kerel,’ zei Goedhals.

Keller, die juist zo voorzichtig mogelijk uit zijn kooi gekropen was om Goedhals niet wakker te maken en zichzelf tevreden gelukwenste, dat hij daarin zo goed geslaagd was, keerde zich om.

‘Zo,’ zei hij, ‘dat weet ik dan alweer. Toen ik opstond vroeg ik mezelf af, Keller wat ben je eigenlijk. Maar nu weet ik het dan. Dank je wel.’

‘Ja, en buitengewoon onberekenbaar.’

‘Toe maar. Het kan niet op. Zou je me willen vertellen, waaraan ik die fraaie adjectieven te danken heb?’

‘Zeker. Je hebt me een weddenschap laten verhezen.’

‘Wat bedoel je in godsnaam?’

‘Ik had twee tegen een gewed, dat het Helen Oberon zou zijn.’

‘Nou en?’

‘Doe maar niet zo schijnheilig. Ik heb ogen in mijn hoofd. Ik herken de symptomen van zoutwaterliefde. Het is niet mijn eerste zeereis. Als een man met zo'n kalverachtige uitdrukking in zijn ogen met een mooi vrouwtje danst, weet ik wel hoever het is.’

‘Dank je.’

‘Geen dank.’

[p. 214]

‘Heb je er bezwaar tegen?’

Goedhals begon te lachen.

‘Behalve dat het me geld kost, nee. Het is alleen jammer, dat het zo gauw afgelopen is.’

‘Denk je dat?’ vroeg Keller, een beetje minachtend.

‘Ja, dat denk ik.’

‘Op wat voor grond?’

‘Omdat het meestal zo gaat. Het moest volgens elke berekening óf Helen óf Lucy zijn. Goed, nu is het dus Lucy. Zolang we aan boord zijn is dat prachtig, romantisch zou ik haast zeggen, maar als we eenmaal op Curaçao aangekomen zijn, wordt het, gezien in het heldere licht van het tropenzonnetje, wel anders. Dan gaan jullie om te beginnen ieder je eigen weg. Lucy naar haar ouders en jij op een kantoor. Alles is nieuw voor je, de omgeving, de mensen, de gewoonten.’

‘En zou mij dat Lucy doen vergeten, denk je?’

‘Nee, niet in het begin. Maar kun je jezelf zien, als je bij een Curaçaose familie op bezoek gaat? Nee, natuurlijk niet. Ten eerste de taal. Ze spreken onder elkaar papiaments. Soms zelfs als je erbij bent. Je voelt je dan een vreemde.’

‘Dan leer ik ook papiaments.’

‘Ja, daar gaat toch wel een tijdje overheen. Dan zijn er de gewoonten, waar je vreemd tegenover staat. De familie, de kennissen. En aan de andere kant zul je uitgenodigd worden bij je Hollandse collega's, hun familie en kennissen ontmoeten. Ik ken je niet goed genoeg Keller, maar ik betwijfel of het stand zal houden.’

‘Je hebt misschien wel gelijk, ik kan dat natuurlijk niet beoordelen, maar ik geloof toch dat je het erg somber inziet.’

‘Het spijt me voor je kerel, maar ik spreek uit ervaring. Er zijn natuurlijk uitzonderingen, maar je weet toch ook wel dat zoutwaterliefde haast spreekwoordelijk geworden is. Daarom had ik Kever gezien, dat het Helen geweest was. Dan was het een vrolijk afscheid geworden, met een mooie herinnering,

[p. 215]

maar ook verder geen consequenties. Je was ieder je eigen weg gegaan en had elkaar later natuurlijk weer ontmoet, als je beter tot oordelen in staat geweest zou zijn. Helen is zo, die weet hoe het leven is. Maar Lucy? Die neemt alles zo verdomd serieus. Je laadt wel een hele last op je schouders.’

Keller bleef een ogenblik nadenkend voor zich uit zitten staren. Toen zei hij: ‘Ik ben per slot van rekening niet zo jong meer, dat ik helemaal in je argument pas. Ik voel wel, dat je in zekere zin gelijk hebt. Maar laat ik je in één opzicht geruststellen. Lucy heeft niet beloofd met me te trouwen. Dat wil ze niet, nog niet.’

‘Goed. Dat is tenminste verstandige taal. Ik had het van haar kunnen verwachten. Ze zal niet meer zo gebrand zijn op het huwelijk, na wat ze ondervonden heeft.’

Na een ogenblik zei Keller: ‘Dank je wel, dat je me hebt willen waarschuwen geen domme dingen te doen. Ik zou dat niet van iedereen geaccepteerd hebben, maar van jou wel.’

Goedhals grinnikte.

‘Als we klaar zijn met elkaar complimentjes te maken, zou ik maar eens voortmaken met me aan te gaan kleden, want als ik me niet vergis, zit er boven in de eetzaal een kleine passagier met zwart haar met een hunkerende blik in haar ogen haar eitje te pellen.’

Keller lachte en zocht zijn toiletartikelen bij elkaar.

Goedhals liet zich achterovervallen in de kussens en zuchtte voldaan. ‘Zo'n zeereisje doet je toch wel goed,’ zei hij. ‘Het doet je de zorgen een beetje vergeten.’

Keller wachtte even met de deur uit te gaan.

‘Heb je dan zorgen?’ vroeg hij. Hij had tot nu toe gedacht, dat Goedhals wel de meest zorgeloze man was, die hij in zijn leven had ontmoet.

‘Zorgen? Och, zoals je het noemen wilt. Het leven gaat niet over rozen.’

‘Maar je bent toch bijna aan je pensioen toe?’

[p. 216]

‘Dat is het juist. Stond ik nog maar in jouw schoenen, met een heel leven voor me. Maar dat is nu eenmaal niet zo, ik heb mijn tijd gehad.’ Er klonk iets droefgeestigs in zijn stem, dat Keller er nog niet in gehoord had.

‘Geldzorgen?’ vroeg hij.

‘Ja. Een man op mijn leeftijd zou zijn schaapjes op het droge moeten hebben, maar als ik met pensioen ga, moet ik van voren af aan beginnen. Dat is geen prettig vooruitzicht, jongen. Soms is dat helemaal geen prettige gedachte.’

‘Nee, dat kan ik me wel voorstellen.’ God, dacht Keller, ieder mens heeft toch wel zijn moeilijkheden. Maar wat kon hij zeggen om Goedhals wat op te beuren? Hier paste geen eenvoudige gemeenplaats.

‘Maar er moet toch een oplossing zijn.’

Goedhals lachte.

‘Tob er maar niet over. Het is iets, dat niet van vandaag of gisteren dateert en per slot van rekening duurt het nog driejaar voordat het zover is. Misschien gebeurt er in die tussentijd iets, hoewel ik niet zou weten wat,’ voegde hij er na een korte pauze aan toe.

‘Maar hoe komt het dan eigenlijk?’ vroeg Keller.

‘Al die jaren heb ik boven mijn inkomen geleefd. Zo iets kun je misschien niet begrijpen, maar het pensioen maakte ten slotte het eind goed. Dat dacht ik. Dus een beetje te veel geld uitgeven, och, daar kwam je ten slotte toch wel overheen. Elke maand strijk je je salaris op en je betaalt de meest dringende schulden, de rest wacht wel. Op een gegeven dag kom je er toch onderuit, als je het niet te gek maakt. Als er tenminste niets gebeurt.’ Hij zweeg even. ‘Maar dat gebeurde er met mij nou toevallig wel. En dus kwamen er grotere schulden, zo zelfs, dat als ik aan mijn pensioen toe ben, ik er niets van zal zien. Daarom moet ik weer van voren af aan beginnen. Zo, nou weet je het. Je hoeft geen meelij met me te hebben, daarom heb ik het je niet verteld. Laat het een les voor je zijn, je komt zo gauw

[p. 217]

in de verleiding. Het leven op Curaçao is nu eenmaal zo. Geld rolt te gemakkelijk. Nee, nog niet voor jou. Nu denk je nog met je Hollandse mentaliteit, nu keer je nog ieder dubbeltje om voordat je het uitgeeft. Maar over een paar jaar denk je daar anders over. Dan denk je niet meer in dubbeltjes, dan gaat het om tientjes of meer.’

‘Maar Egt dat dan niet een beetje aan jezelf?’

‘Natuurlijk, maar het spreekwoord zegt, het zijn sterke benen die de weelde kunnen dragen. Vergelijk je salaris, dat je op Curaçao krijgt nou eens met je Hollandse salaris. Dan is elke gulden het dubbele van de Hollandse, maar de prijzen, die je betaalt zijn wel iets meer dan in Holland maar niet in die verhouding. Je zou kunnen zeggen, dat honderd gulden hier gelijk staan aan honderd vijfenzeventig in Holland. Daar kun je een hoop mee doen en daar raak je gauw de tel mee kwijt, vooral omdat na een heel kort tijdje het omrekenen tot het verleden behoort. Ik geloof, dat daar het grote gevaar schuilt.’ Goedhals zweeg even en zei toen opeens: ‘Maar ik ben wel de persoon om je goede raad te geven. Verdwijn nu maar gauw, we spreken er nog wel eens over.’

Keller liep naar de deur. Op dat ogenblik werd er geklopt. Hij maakte de deur open en zag in de gang kapitein Kramer staan.

Kramers gezicht stond strak. ‘O, meneer Keller, is meneer Goedhals in de hut?’

‘Zeker, kapitein, komt u binnen.’

Kramer stapte de hut binnen en schraapte zijn keel. Hij keek naar Goedhals, die hem vanuit zijn kooi nieuwsgierig aankeek. Kramer keek Keller even aan, die de blik begreep en naar de deur ging.

‘Meneer Goedhals,’ zei Kramer en zijn stem klonk hees, ‘het spijt me dat ik slecht nieuws voor u heb.’

Zachtjes sloot Keller de deur achter zich.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken