Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Olie op de golven (1961)

Informatie terzijde

Titelpagina van Olie op de golven
Afbeelding van Olie op de golvenToon afbeelding van titelpagina van Olie op de golven

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.16 MB)

Scans (250.47 MB)

ebook (3.05 MB)

XML (0.45 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Olie op de golven

(1961)–W. van Mancius–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[p. 259]

Hoofdstuk XXX

Zo eenvoudig als Wilkins de oplossing van het probleem-Oberon verklaard had, was het in werkelijkheid niet geweest.

Wilkins was na zijn gesprek niet Lucy en Keller naar kapitein Kramer gegaan. Kramer had eerst geen oren gehad naar Wilkins' voorstel om met Oberon te gaan spreken.

‘Als we nu bij hem aankomen met een voorstel zal hij denden, dat hij ook deze keer weer aan het langste eind getrokken heeft en weer proberen zijn vuile trucjes toe te passen,’ zei Kramer. ‘Nee, dokter, ik voel er niets voor nog een woord met de man te wisselen.’

‘Maar u vergeet,’ zei Wilkins, ‘dat we niet met een verzoek, maar met een ultimatum komen. Natuurlijk voel ik er ook weinig voor met de man te argumenteren. Aan de andere kant hangt er voor een heleboel mensen, die hierbij betrokken zijn hun toekomst van af.’

Kramer was het nog niet met zijn zienswijze eens.

‘Ik geloof, dat het allemaal grootsprekerij van Oberon is, dat hij zijn machtspositie schromelijk overschat.’

‘Wat niet wegneemt, dat hij de eigenaar van het landhuis van de ouders van mevrouw Helmers is. Ik acht hem wel degelijk in staat zijn dreigement uit te voeren. En om dat te voorkomen alleen al, te vermijden, dat dit aan een paar heel goede vrienden van mij overkomt, zou ik het willen proberen.’

[p. 260]

‘Maar is het werkelijk uw bedoeling een aanklacht tegen hem in te dienen?’

‘Nee, maar dat moet hij vooral niet weten.’

Kramer begon te lachen. ‘Goed. Ik wil dat spel wel meespelen. Als het lukt zal het voor alle betrokkenen een prettige oplossing zijn, zelfs voor meneer Oberon zelf, die op het ogenblik wel niet in een al te beste stemming zal zijn.’

‘Laat u hem vooral de overtuiging krijgen, dat dit muisje nog een staartje heeft. Vindt u het goed, dat we de zaak nu direct afhandelen?’

‘Geen bezwaar, dokter,’ zei Kramer.

Zoals Wilkins verwacht had, was Oberon in een abominabel humeur en bestond zijn welkom slechts uit de gesnauwde vraag: ‘Wat komt u hier doen? Ik heb niets met u te bespreken.’

‘Maar wij wel met u,’ zei Kramer op een stoel toelopend en zich daarin neerzettend. Wilkins volgde zijn voorbeeld.

‘Zeg, hoor eens,’ begon Oberon op driftige toon, maar Kramer hief zijn hand bezwerend op en vroeg: ‘Zoudt u eerst niet eens willen luisteren naar wat wij te vertellen hebben?’

Oberon, die nog steeds bij de deur stond, voelde zich kwader worden, naarmate hij de situatie waarin hij verkeerde beter begreep. Zijn staan tegenover de twee zittende bezoekers, die hem zo kleinerend behandelden, bracht hem enigszins van zijn stuk. Voor het eerst sinds vele jaren werd hij niet met buigende onderdanigheid behandeld en hij trachtte zich een houding te geven, door met een geforceerd lachje plaats te nemen op de rand van zijn kooi, wat dan ook de enig overgebleven plek om zich neer te zetten was.

‘En waar kan ik u dan mee van dienst zijn?’ vroeg hij smalend.

Kramer knikte. ‘Zo is het beter. Ik dacht wel, dat u de verstandigste weg zoudt kiezen. Kijk eens meneer Oberon, dokter Wilkins heeft bij mij een formele klacht ingediend wegens mishandeling en belediging.’

[p. 261]

‘Zo,’ zei Oberon.

‘U weet wat de gevolgen van deze aanklacht zullen zijn?’

Oberon keek naar Wilkins toen hij antwoordde: ‘Ik had niet gedacht, dat u er de moed toe zoudt hebben. Zo iets is natuurlijk onmogelijk.’

Wilkins knikte. ‘Ik begrijp de positie, waarin u verkeert. Het zou voor u niet zulke aangename gevolgen hebben, nietwaar? Ook niet, wanneer mevrouw Munster eveneens een klacht in dezelfde richting indiende.’

Oberon zweeg. Snel overwoog hij op welke wijze hij een uitweg kon vinden. Dat deze mannen de zaak met hem kwamen bespreken, bewees dat er een uitweg mogelijk was. Maar welke? Opeens zei hij: ‘Het spijt me heren, dat ik een ogenblik mijn zelfbeheersing verloren heb en tegen u beiden onvergeeflijke dingen gezegd heb. Maar gelooft u mij, ik was tot het uiterste getergd. U hebt het recht de reden te weten, hoewel u zult begrijpen, wat een moeite het mij kost die aan u te vertellen. Ook u zoudt misschien niet u zelf zijn als u uw vrouw in de armen van een andere man aantreft, die bezig is haar te kussen.’ Hij zweeg even om het effect van zijn woorden na te gaan en moest inwendig grinniken, toen hij het verblufte gezicht van Kramer zag, maar op Wilkins' gezicht toonde zich slechts beleefde belangstelling. Dus ging Oberon voort: ‘U hebt zich door die Keller mooi om de tuin laten leiden, kapitein. Zelfs nadat ik u gewaarschuwd had. Maar ik niet, ik heb hem in het oog gehouden. U kunt zich wel voorstellen, hoe ik eraan toe was, toen ik dat zag gebeuren.’

Wilkins vroeg: ‘Was dat voor of na dat u mevrouw Minister aanrandde?’

‘Wát?’ vroeg Oberon verbluft. ‘Wat bedoelt u in godsnaam?’

‘Wist u dat Keller zich met mevrouw Helmers verloofd heeft? U weet iemand bijna te overtuigen Oberon, maar niet helemaal. Kapitein, ik geloof, dat we hier niet verder komen,

[p. 262]

die aanklacht moet dus maar doorgaan en ook de aanklacht van mevrouw Munster.’

Wilkins stond op. Hij wist, dat hij hoog spel speelde. Nu hing alles ervan af of Oberon overtuigd was, dat het hem ernst was met die aanklacht of dat hij door zou hebben dat Wilkins blufte.

‘Maar luister eens...’ Oberon trachtte overeind te komen, maar stootte hierbij zijn hoofd aan de bovenste kooi, zodat hij even terugviel. ‘Verdomme,’ stoote hij uit, terwijl hij over de pijnlijke plek wreef, ‘wat kan ik dan meer doen dan mijn excuses aanbieden, als ik u beledigd heb?’

Het was duidelijk, dat hij niet wist, hoe de kwestie verder af te handelen.

Nu ging Wilkins recht op de man af.

‘U hebt het landhuis van Helmers gekocht, nietwaar?’

‘Ja, natuurlijk, maar wat...’

‘Dat landhuis verkoopt u nu aan mij,’ en ziende, hoe Oberon weifelde, ‘tenzij u liever de aanklacht hebt.’

‘Maar dat is...’ stamelde Oberon.

‘Chantage?’ vroeg Wilkins sarcastisch.

Oberon zweeg.

‘We zullen dat zo dadelijk even zwart op wit zetten. Dat is dan wat betreft mijn aandeel in de zaak. Maar dan is er nog die geschiedenis met mevrouw Munster.’

‘Wel?’

‘U moest maar liever niets ondernemen tegen de Munsters, vindt u ook niet? Ik geloof, dat Munster prima voor zijn werk is. Dat schijnt u tenminste meer dan eens beweerd te hebben, of is dat niet zo?’

‘Jawel, dat is wel zo,’ zei Oberon grimmig.

‘Dat zetten we er dan ook even in. Natuurlijk als u daarmee akkoord gaat. Wat betreft de belediging van kapitein Kramer, geloof ik wel, dat hij genoegen met uw excuses zal nemen, nietwaar kapitein?’

[p. 263]

Kramer, die bijna in lachen uitbarstte, mompelde iets binnensmonds.

‘Zo,’ vervolgde Wilkins en haalde een vulpen uit zijn zak. ‘Mag ik u dan om een blad papier verzoeken? Apropos, die kwestie met uw vrouw en Keller is dus werkelijk anders dan u dacht, ik zou u raden uw verlies als een man onder de ogen te zien. Het papier? Dank u.’ Wilkins schreef een tijd lang, terwijl de beide anderen zwegen. Kramer keek nieuwsgierig van Wilkins naar Oberon, maar zei niets. Even later zei Wilkins: ‘Zo, leest u het maar door, de prijs heb ik open gelaten, u kunt die zelf invullen en als u het dan gelijk even wilt tekenen?’ Hij zweeg, terwijl Oberon las, even opkeek en daarna verder las. Daarna nam hij de pen, vulde het bedrag in en zette zijn handtekening.

Wilkins nam het papier van hem terug, keek naar het bedrag en vroeg: ‘U wilt het me toch niet cadeau geven?’ Hij keek Oberon nadenkend aan. Oberon haalde zijn schouders op.

‘Dat is de prijs, die ik ervoor betaald heb. Het is een oude vervallen plantage, ik vond het goed betaald.’

Wilkins knikte. ‘Ja, dat zal wel. Kapitein, mag ik u verzoeken ook uw handtekening te zetten. Ik weet niet of dat wettelijk noodzakelijk is, maar voor alle zekerheid.’

Kramer las het stuk door en tekende.

Wilkins nam het papier terug, vouwde het op en stak het zorgvuldig in zijn binnenzak. Hij wendde zich tot Kramer en zei: ‘Nu meneer Oberon excuus heeft aangeboden, geloof ik niet, dat u hem langer arrest hoeft op te leggen, kapitein?’

‘Nee,’ zei Kramer, ‘u kunt dat als opgeheven beschouwen.’

‘Dan zou ik u wel willen aanraden uw vrouw verder niet lastig te vallen met valse verdenkingen, meneer Oberon.’

‘Daar hebt u geen bliksem mee te maken.’

Kramer mengde zich in het gesprek en hief kalmerend zijn hand op.

‘Een ogenblik heren. Ik geloof, dat het tijd wordt, dat ik nu

[p. 264]

eens een woordje meespreek. Meneer Oberon, gelooft u niet, dat met het oog op de korte tijd, die ons nog rest voordat we in Curaçao aankomen, u beter verdere onaangenaamheden kunt vermijden? Ik zal anders genoodzaakt zijn op mijn woorden terug te komen en u niet de vrijheid van het schip kunnen toestaan.’

Oberon scheen te begrijpen, dat het voordeel dat hij behaald had, op het punt stond verloren te worden. Hij haalde zijn schouders op. ‘Zoals u wilt,’ zei hij op verlieten toon.

Kramer stond op en liep langs Oberon op de deur toe. ‘Gaat u mee, dokter?’

Even leek het alsof Wilkins nog iets wilde zeggen, maar hij bedacht zich en volgde Kramer de hut uit.

In de gang liep hij naast de kapitein in de richting van het dek.

‘Ik betwijfel, of we de leeuw getemd hebben, kapitein,’ zei hij. Kramer stond stil en knikte: ‘Het ziet er niet naar uit, maar we hebben hem toch wel gemuilkorfd.’

Wilkins lachte. ‘Ik moet dit goede nieuws maar gauw aan mevrouw Helmers gaan vertellen. Ik was even bang, dat hij ons nog zou overbluffen.’

‘Ja, en in plaats daarvan overblufte u hem.’

Wilkins glimlachte. ‘Bedankt voor uw hulp, kapitein.’ Hij was er nog niet van overtuigd, dat Oberon het laatste woord gesproken had, maar in ieder geval was hun missie in zover geslaagd, dat hij Lucy gerust kon stellen. Het landhuis Santoma zou niet door de oude Helmers verlaten behoeven te worden en als Helmers in de gelegenheid was, zou hij het tegen dezelfde prijs terug kunnen kopen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken