Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
DBNL Logo
DBNL Logo

Hoofdmenu

  • Literatuur & Taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taal
    • Limburgse literatuur
    • Friese literatuur
    • Surinaamse literatuur
    • Zuid-Afrikaanse literatuur
  • Selecties
    • Onze kinderboeken
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • E-books
    • Publiek Domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Gebruiksvoorwaarden
    • Hergebruik
    • Disclaimer
    • Informatie voor rechthebbenden
  • Over DBNL
    • Over DBNL
    • Contact
    • Veelgestelde vragen
    • Privacy
    • Toegankelijkheid
Het schilder-boeck

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6,88 MB)






Genre
proza

Subgenre
non-fictie/biografie
non-fictie/naslagwerken (alg.)
non-fictie/kunstgeschiedenis


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

 

Het schilder-boeck

(1969)–Karel van Mander

Vorige Volgende

Van den Leeuw, en zijn beteyckeninghe.

Met het hooft van den Leeuw, wort beteyckent de wakentheyt, en de hoede,* oft macht: om dat hy onder alle crom-naghelde Dieren is, die ter Weerelt comende, heeft zijn ghesicht: oock slaept hy weynigh, en slapende* blincken zijn ooghen, en verroert altijt zijnen steert, dat eenighe meenen dat hy nemmeer en slaept: doch nae meeninghe van Aristoteles, isser geen Beeste die niet en slaept.

Met het voorlijf, oft het voorighe deel des Leeuws, wort beteyckent de cracht: want dese leden zijn van dit Dier wonder sterck. Van zijn crachts we-

[fol. 128r]

ghen,* wort hy tot een Hemel-teecken ghestelt: en als de Sonne daer in comt, heeftse groote cracht.

Met den Leeuw, wort oock beteyckent de grootmoedicheyt, gelijck de ghedaent-oordeelers* uyt den leden des aensichts ramen: want hy heeft een groot hooft, seer hayrigh vlammende ooghen, en rondt aensicht.

Met den Leeuw, wort een Heerschapper beteyckent: dan ick acht, hy een* Croon op most hebben.

Raserije en gramschap, wort beteyckent met den Leeuw, die zijn jonghen* verscheurt.

Den Leeuw vluchtende voor eenen witten Haen, daer hy besonder van* verschrickt is, beteeckent vreese Gods: en den Haen (soo eenighe meenen) de Godtheyt.

Den vooren ghenoech liggende, en achter over eyndt, hebbende boven hem* eenen Wl: den Leeuw, cracht: en den Wl, Minervae Voghel, wijsheyt: oft op een Leeuws hooft eenen Wl.

Den Leeuw ligghende, als verhaelt, hebbende op t'hooft Mercurij roede,* beteyckent wijsheyt, oft welsprekenheyt boven cracht.

Des Leeuws huydt, beteeckent de deught, by welcke Hercules self wort* verstaen, die het Leeuwen huydt ghedraghen heeft.

Wort beteeckent met den Leeuw, die een Man onder voet heeft, en niet misdoet,* goedertierenheyt: want men seght, als den Leeuw van den Mensch niet ghequetst oft ghewondt is, hy te vreden is, dat hy hem slechs t'onder heeft.

*
VVakentheyt.
*
VVacht-houdinge.
*
Cracht.
*
Grootmoedicheyt.
*
Heerschapper.
*
Rasende gramschap.
*
Godlijcke vreese.
*
VVijsheyt boven cracht.
*
VVelsprekentheyt boven cracht.
*
Deught.
*
Goedertierenheyt.

Vorige Volgende