Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het geheim der oude juffrouw (1907)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het geheim der oude juffrouw
Afbeelding van Het geheim der oude juffrouw Toon afbeelding van titelpagina van Het geheim der oude juffrouw

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.35 MB)

Scans (65.52 MB)

ebook (4.27 MB)

XML (0.50 MB)

tekstbestand






Vertalers

Gerard Keller

George Philip Kits van Heijningen



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman
vertaling: Duits / Nederlands


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het geheim der oude juffrouw

(1907)–Eugenie Marlitt–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 35]
[p. 35]

Hoofdstuk VII

De drukte in huis was plotseling door de diepste stilte gevolgd geworden. Felicitas hoorde de voordeur sluiten, doch wist niet, dat daarmede het drama in de vestibule was afgeloopen. Zij durfde nog niet uit haren schuilhoek te voorschijn komen. Zij zat op haar eigen stoeltje, dat haar oom haar op haren laatsten verjaardag geschonken had, en 't hoofdje rustte op haar beide handen, die ze op tafel over elkander had geslagen. Haar hart klopte niet meer zoo angstig, doch achter het kleine voorhoofd bonsde het, en hare gedachten wisselden elkander in koortsachtige snelheid af. Zij dacht ook aan de kleine oude dame, wier bloemruiker ginds op den vloer lag en waarschijnlijk onachtzaam vertrapt werd... Dat was dus ‘de oude juffrouw’ geweest, die in de zolderkamers van het achterhuis woonde en de voortdurende twistappel was tusschen Hendrik en Rika. Volgens Rika had de oude juffrouw iets vreeselijks op haar geweten; zij was de oorzaak geweest van den dood haars vaders. Die akelige verhalen hadden Felicitas altijd schrik en ontzetting aangejaagd, doch nu was dit voorbij... Die oude dame met haar goedig gezicht en de oogen vol tranen zou haar vader vermoord hebben! Hendrik had zeker gelijk, als hij steeds het dikke hoofd schudde en volhield dat het gewis anders gebeurd moest zijn dan Rika vertelde.

Jaren geleden had de oude juffrouw ook beneden in het voorste gedeelte van het huis gewoond maar, zooals Rika zei, was ze er niet af te brengen geweest, des Zondags namiddags onheilige liedjes te zingen en vroolijke deuntjes te spelen. Mevrouw Helwig had haar hemel en hel voorgepreekt, maar alles was te vergeefs geweest, tot dat niemand in huis dien gruwel meer kon aanhooren; toen had de heer Helwig zijne vrouw haren zin gegeven en de oude juffrouw had naar het achterhuis, naar de zolderkamertjes moeten verhuizen... Oom moest in allen geval wel zeer boos op de oude juffrouw geweest zijn; want hij had nooit over haar gesproken; en zij was toch ook een zuster van zijn vader en geleek

[pagina 36]
[p. 36]

zoo sprekend op hem... Een smachtend verlangen begon de kleine nu te bezielen bij die gedachte aan die gelijkenis; zij wilde naar boven, naar die zolderkamertjes; maar daar buiten stond misschien de sombere Johannes - het kind trilde van angst - en de oude juffrouw huisde al sinds jaar en dag achter grendels en sloten.

Aan het einde van een langen, afgelegen gang, dicht bij de trap, was eene deur. Toen Felicitas op zekeren dag met Nathanaël gespeeld had, had hij fluisterend tegen haar gezegd. ‘Daar woont ze!’ Toen had hij met zijne vuisten op de deur geslagen en gezongen: ‘Oude heks, kom eens beneden!’ waarop hij in haastige vlucht de trap af was geloopen. Hoe had toen het hartje van Felicitas geklopt! want zij had geen oogenblik getwijfeld of er zou eene groote vrouw met een mes in de hand de deur uitstuiven en haar bij de haren pakken...

Het begon reeds te schemeren; de groote klok aan den wand sloeg vijf uur. Tot nog toe was alles stil in huis geweest, maar nu ging de deur der huiskamer eensklaps open en harde, vaste stappen deden zich hooren. Felicitas trok angstig het gordijn voor zich dicht, want mevrouw Helwig kwam de kamer in. Dat was iets nieuws voor het kind, want de groote vrouw was zoo lang haar heugde, nooit in de kamer van haren oom geweest. Zij kwam nu met haastige schreden binnen; schoof den grendel voor de deur en bleef toen een oogenblik midden in de kamer staan. 't Was een uitdrukking van onuitsprekelijken triomf, waarmede deze vrouw haar oogen langzaam door het zoo lang streng vermeden vertrek sloeg.

Boven Helwigs schrijftafel hingen twee fraai geschilderde portretten: een mannen- en een vrouwenportret. Het laatste, een trotsch gelaat, uit wier oogen echter geest en levenslust straalden, was in die dracht, welke zoo onbevallig de oud-grieksche tracht na te volgen. De korte taille, die een witte glanzende zijdenstof omsloot, werd nog verkort door een rooden, met goud doorwerkten gordel; borst en bovenarm, schier te weelderig gevormd en slechts zeer weinig bedekt, waren in hun tartende schoonheid niet in overeenstemming met het nederig, zedig vioolstruikje, dat in den gordel stak. Het was Helwigs moeder. Voor dit vrouwenportret ging de

[pagina 37]
[p. 37]

weduwe thans staan en scheen er een oogenblik met welgevallen naar te zien; toen klom zij op een stoel, nam het van den wand en sloeg voorzichtig, zonder veel gedruisch te maken, een spijker op de plaats tusschen de beide portretten in, waaraan zij nu het mannenportret, dat van Helwigs vader, hing. Het beeld scheen nu eenzaam neder te zien op de weduwe die met het vrouwenportret in de hand de kamer verliet.

Felicitas volgde met scherp gespannen ooren hare schreden; door de gang, langs de eerste trap, altijd hooger; waarschijnlijk tot aan de zolderkamer. De deur was nog nauwelijks achter haar gesloten geweest en hare voetstappen verdoofd, of daar kwam het schuwe gezicht van Hendrik door de kier.

‘Daar hebben we 't al, Rika!’ riep hij met gedempte stem, waaruit echter de schrik sprak, naar 't voorhuis. ‘Het was het portret van de oude mevrouw!’

De oude keukenmeid trok de deur verder open en keek naar binnen.

‘Hemelsche goedheid!’ riep zij, de handen samenslaande, ‘als de zalige mevrouw dat wist, keerde zij zich in haar graf om - en de overleden mijnheer... Maar ze was ook vreeselijk aangekleed, zulk een naakte borst; een christenmensch moest zich schamen!’

‘Vindt ge?’ vroeg Hendrik sluw met de oogen blikkend. ‘Ik zal u eens wat zeggen, Rika,’ vervolgde hij, den wijsvinger der rechterhand op den linkerduim leggende. ‘De oude mevrouw heeft volstrekt niet willen hebben dat mijnheer mevrouw nemen zou, en dit kan mevrouw niet vergeten; ten tweede was zij eene flinke vrouw, die gaarne meê deed en liefst was waar 't vroolijk toeging, en ten derde heeft zij onze mevrouw eens een schepsel zonder hart of gevoel genoemd. Begrijpt ge?’

Terwijl Hendrik sprak, was Felicitas uit haren schuilhoek gekomen. Het kind voelde instinktmatig, dat zij voortaan in dezen ruwen, doch goedhartigen man haar eenigen vriend in huis zou hebben. Hij hield veel van haar en aan zijne steeds waakzame oogen had de kleine voornamelijk te danken, dat ze tot hiertoe in gelukkige onwetendheid van haar verleden gebleven was.

‘Zoo, Feetje, zijt gij daar?’ zeide hij vriendelijk en nam hare

[pagina 38]
[p. 38]

kleine hand in de zijne. ‘Ik heb u overal gezocht... Kom meê naar de keuken; want hier moogt ge zeker nu niet meer komen, arm ding... als zelfs de oude portretten weg moeten...’

Hij zuchtte en deed de deur dicht. Rika was reeds haastig naar de keuken teruggekeerd, want zij hoorde mevrouw Helwig de trap afkomen.

‘Waar is oom nu?’ vroeg Felicitas fluisterend, zich zonder tegenstand door Hendrik naar de keuken latende voeren.

‘Hij is weggedragen; maar gij weet immers wel, kindje, hij is nu in den hemel; daar heeft hij het goed; beter dan hier op aarde,’ antwoordde Hendrik weemoedig.

Hij nam zijn pet van den spijker aan den muur om boodschappen in de stad te gaan doen.

Het was reeds bijna donker in de keuken; nadat Hendrik weggegaan was, knielde Felicitas op de smalle bank, die onder de vensters liep en keek onafgewend naar het plekje donkere lucht boven de huizen der nauwe straat; daar moest oom nu zijn! Zij sprong verschrikt op, toen Rika met de keukenlamp binnentrad.

De oude meid zette een bord met boterhammen op de tafel.

‘Kom hier, kind, en eet; daar is uw boterham!’ zeide zij.

De kleine kwam nader bij, doch raakte het eten niet aan; zij greep naar de lei, welke Hendrik uit oom's kamer medegebracht had, en begon te schrijven. Daar kwamen haastige voetstappen door den gang, en Nathanaël stak zijn hoofd door de openstaande deur. Felicitas beefde; want hij was altijd boosaardig, wanneer hij met haar alleen was.

‘Ha! Daar zit juffrouw Fee!’ riep hij op den toon waarvoor Felicitas zoo bang was. ‘Zeg eens, ondeugende meid, waar hebt ge al dien tijd gezeten?’

‘In de groene kamer,’ antwoordde zij, zonder op te zien.

‘Dat probeert ge niet weer!’ zeide hij dreigend. ‘Daar behoort ge nu niet meer, heeft mama gezegd... Wat schrijft gij daar?’

‘Mijn werk voor mijnheer Richter.’

‘Zoo... voor mijnheer Richter,’ herhaalde hij en veegde met eene snelle beweging het geschrevene uit. ‘Denkt gij dan dat mama zoo mal is die dure privaatlessen nog langer voor u te be-

[pagina 39]
[p. 39]

talen?... Daar zal zij wel voor bedanken. Dat is alles voorbij, heeft zij gezegd... Gij kunt nu weer gaan van waar ge gekomen zijt; dan wordt ge wat uwe moeder geweest is en dan doen ze ook zoo met u...’ Hij legde zijne handen tegen zijne wang, maakte de pantomime van schieten en riep: ‘Paf!’

Het kind keek hem met groote oogen aan. Hij sprak van haar moeder; dat was nog nooit gebeurd; maar wat hij zeide, klonk zoo onbegrijpelijk.

‘Gij kent mijne mama in 't geheel niet!’ zeide zij, half vragend, half twijfelend; 't scheen alsof zij den adem inhield.

‘O, ik weet veel meer van haar dan gij,’ antwoordde hij, en voegde er na eenig stilzwijgen bij, terwijl zijn blik valsch onder het gezonken voorhoofd gluurde: ‘gij weet zeker niet eens wat uw vader en moeder waren?’

Felicitas schudde haar hoofdje met eene lieftallige, onschuldige beweging; maar tegelijkertijd hingen hare oogen angstig smeekend aan zijne lippen; zij kende de manieren van den knaap te goed, om niet te weten, dat er nu iets volgen zou dat haar zeer zou doen.

‘Het was kermisvolk!’ riep hij, op verachtelijken toon. ‘Weet ge, menschen zooals wij bij het vogelschieten gezien hebben: ze maken kunsten en luchtsprongen en gaan dan met een bakje rond om geld te bedelen.’

De lei viel op den grond en brak in stukken. Felicitas was opgesprongen en rende als dol den verbluften knaap voorbij naar Rika.

‘Hij liegt, niet waar, Rika? hij liegt!’ riep zij met schelle stem en greep haar bij den arm.

‘Dat kan ik eigenlijk niet zeggen, maar overdreven heeft hij,’ antwoordde Rika, wier hardvochtig gemoed bij het zien van het ontstelde kind toch eenig medelijden kreeg... ‘Gebedeld hebben zij niet; maar zij zijn wel kunstenaarsvolk geweest.’

‘En zij hebben leelijke kunsten vertoond!’ riep Nathanaël, terwijl hij naar den haard trad en vorschend in Felicitas' gezicht keek - zij schreide immers nog niet; ja, zij zag hem zoo ‘onbeschaamd wild’ aan, met haar vurige schitterende oogen, dat hij in wezenlijke woede geraakte.

[pagina 40]
[p. 40]

‘Afschuwelijke kunsten hebben zij gedaan!’ herhaalde hij. ‘Uwe moeder heeft den Heere God verzocht, en daarom komt zij ook nooit in den hemel, zegt mama.’

‘Zij is in 't geheel niet dood!’ barstte Felicitas uit. Haar kleine bleeke mond sidderde koortsachtig en hare hand hield den rok van Rika krampachtig omkneld.

‘O, al lang, dom kind; al lang, al lang; papa heeft het u nooit willen zeggen. In de zaal van den schouwburg is zij bij het kunstenmaken door de soldaten doodgeschoten.’

Het geplaagde kind begon hartroerend te schreien; Rika had bij die laatste woorden bevestigend geknikt: Nathanaël had dus niet gelogen.

Op dit oogenblik kwam Hendrik van zijne boodschappen terug. Nathanaël maakte dat hij weg kwam toen de breedgeschouderde figuur van den knecht in de keuken verscheen. Valsche karakters hebben steeds een onverwinnelijken afkeer van een oprecht eerlijk gezicht. Ook de keukenmeid voelde kwellingen van 't geweten; zij hield zich ijverig bij den haard bezig.

Felicitas schreide niet meer, zij had hare opgeheven armen tegen den muur geslagen en leunde er met het hoofdje tegen; maar men hoorde hoe zij een heftig snikken bedwong.

De doorsnijdende gil van het kind was echter tot in 't voorhuis doorgedrongen; Hendrik had hem gehoord; hij zag nog hoe Nathanaël wegsloop, en begreep terstond dat hij een ondeugende streek had uitgevoerd. Zonder een woord te spreken trok hij de kleine van den muur af en richtte haar gezichtje omhoog - het was vreeselijk ontsteld. Toen begon het arme kind opnieuw luid te schreien en snikte: ‘Zij hebben mijn arm moesje doodgeschoten - mijn lieve, goede mama!’

Het eerlijke gelaat van den knecht werd bleek van inwendige gramschap, hij scheen een vloek te onderdrukken.

‘Wie heeft u dat verteld?’ vroeg hij, en keek Rika dreigend aan.

Het kind zweeg; maar de meid begon te vertellen wat er gebeurd was, terwijl zij in het vuur pookte, het vleesch bedroop en allerlei onnoodige dingen verrichtte, om Hendrik niet aan te zien.

‘Ik vind ook, dat Nathanaël het haar vandaag nog niet had be-

[pagina 41]
[p. 41]

hoeven te zeggen,’ voegde zij er eindelijk bij, ‘maar morgen of overmorgen neemt mevrouw haar toch onder handen en dan wordt zij gewis niet zoo heel zacht aangepakt; daar kunt ge zeker van zijn!’

Hendrik nam het kind bij de hand en ging met haar op de vensterbank zitten. Hij deed zijn best om haar tot bedaren te brengen, en vertelde haar zoo verschoonend mogelijk het vreeselijke voorval in den schouwburg, en besloot met te zeggen, dat hare mama, die reeds toen, zooals de menschen zeiden, er als een engel had uitgezien, nu in den hemel was en ieder oogenblik hare kleine Fee kon zien. Toen streelde hij teeder het hoofdje van het kind, dat opnieuw in een krampachtig snikken uitbarstte.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken