Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Critisch proza (1979)

Informatie terzijde

Titelpagina van Critisch proza
Afbeelding van Critisch prozaToon afbeelding van titelpagina van Critisch proza

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.19 MB)

Scans (10.63 MB)

XML (1.00 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

non-fictie/essays-opstellen
kritiek(en)
verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Critisch proza

(1979)–H. Marsman–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 755]
[p. 755]

Hugo von Hofmannsthal

Zich verdiepen in een boek over Hofmannsthal, stukken van zijn werk en zijn brieven herlezen, terwijl niet slechts de kaart van Europa, maar ingrijpender nog de culturele realiteit een verandering doormaakt als in geen eeuw - het is alsof men een beeld dat een onzer grote pleinen grandioos heeft versierd en beheerst, plotseling moet gaan bekijken in een oud afgelegen museum. Zo concreet was voor ons zijn gestalte gesitueerd in het stuk grond en geschiedenis, het stuk cultuur dat Oostenrijk was, het oostelijk hart van wat een vroegere vorm der europese cultuur is geweest. Het is namelijk niet waar, dat die cultuur in de laatste decennia verdween, het is niet waar dat de aardbevingen die ons continent ondergaat de definitieve verwoesting betekenen van deze cultuur.

Maar laten wij hier ons voorlopig bepalen tot de duitse poëzie: ook zij vertoont trouwens, reeds vóor het nationaal-socialisme, in de sterkste vertegenwoordigers van het expressionisme, een verandering, die tevens een voortzetting was: Trakl, Benn, Heym - ziedaar de drie dichters, die ten dele zelfs nog vóor-expressionistisch, de schakel vormen tussen het grandiose triumviraat Rilke, Hofmannsthal, George en het heden. Het merkwaardige der zes genoemde figuren is tevens dat zij in dien zeer specialen zin duits zijn, die Nietzsche aangaf met zijn adagium: ‘Deutsch sein heisst sich entdeutschen’ - en zonder deze uitspraak van toepassing te achten op álle duitse dichters van werkelijk formaat, is het tekenend dat de zes mannen die ik genoemd heb, tegelijk toppunt en schakel der duitse cultuur, stuk voor stuk mengvormen zijn. Niet alleen biologisch - omdat er natuurlijk geen éen raszuiver mens ter wereld bestaat - maar vooral cultureel: Trakl is ondenkbaar zonder Italië, Benn zonder Griekenland, Heym zonder Frankrijk, Rilke zonder Frankrijk, Italië, Spanje en Rusland, George zonder Italië, Griekenland en Frankrijk, Hofmannsthal zonder Italië, Frankrijk en Engeland. Merkwaardig is verder, vooral in figuren als Trakl, Rilke en Hofmannsthal, de invloed van een zo kenmerkend europees verschijnsel als de Barok, de italiaanse, de beierse, de praagse, de Theresiaanse Barok.

Hofmannsthal is van het eerste drietal van nature het meest europees. Ik wil niet beweren dat alleen daaraan het cultureel-politieke programma dat hij in den oorlog op dit europese beginsel heeft opgebouwd - terwijl hij tegelijk nationaler, duitser

[pagina 756]
[p. 756]

en oostenrijkser werd - zijn overtuigingskracht dankt, maar het is zeker dat zonder die natuurlijke basis zijn programma leger, theoretischer en utopistischer zou zijn geweest. In Rilke, zeker niet minder samengesteld, liggen de verschillende europese domeinen toch meer verspreid, in George werden zij teveel samengetrokken op die smaller strook van het half-romaanse Rijnland, te overwegend gebourgondiseerd als men wil. In Hofmannsthal daarentegen, den Wener, vermengden zich joodse, germaanse en latijnse elementen tot de sublieme eenheid die misschien de laatste uitdrukking van het oude Europa is geweest.

De omvangrijke synthetische studie die Karl J. Naef in de jaren 1932/'33 over Hofmannsthal schreef - omstandigheden hebben haar verschijnen vijf jaar vertraagd - verdeelt de stof in drie stukken. In het eerste deel behandelt de schrijver ‘Probleme der Persönlichkeit und Gestaltung’, in het tweede ‘Das dichterische Spätwerk’, in het derde ‘Das ausserdichterische Werk’. Hoewel de ondertitel dit niet aangeeft is het eigenlijke thema van het eerste deel Hofmannsthal's jeugdwerk, later gebundeld in ‘Die Gedichte und kleine Dramen’, terwijl het tweede de analysen bevat van de negen eigenlijke drama's. Tegen deze tweedeling bestaat op zich zelf geen bezwaar, omdat ze Hofmannsthal's evolutie zeer zuiver weerspiegelt - bovendien onderscheidt ook hij zelf in enkele brieven de ‘kleine Dramen’ als lyrisch-dramatisch van zijn dramatisch werk zonder meer -, maar de naam Spätwerk is, zoals de schrijver trouwens zelf inziet, te beperkt, omdat zij ook de producten uit Hofmannsthal's mannelijke jaren omvat. Bovendien is hij eigenlijk te vroeg gestorven dan dat de term Spätwerk, voor welke periode dan ook, juist zou zijn. Ik weid hier niet over uit omdat de zaak op zichzelf erg belangrijk zou zijn, maar omdat zij zich toch min of meer wreekt in het derde deel dezer studie, dat, na de tweedeling van de stof in Früh- en Spätwerk, te zeer als een aanhangsel aandoet.

Naast de uitstekende beschouwingen over de afzonderlijke drama's in het tweede deel, ligt de uitzonderlijke betekenis van dit boek ongetwijfeld in deel I. Hier bindt Naef nl., deels in het voetspoor van anderen, den strijd aan met de gangbare mening die in Hofmannsthal's jeugdwerk niets anders ziet dan aestheticistisch impressionisme, half symbolistische décadence, uitingen ener geniale en formeel volmaakte, maar inderdaad grijze jeugd. Deze opvatting wordt door Naef niet bestreden door haar te ontkennen, hij keert haar a.h.w. in haar tegendeel om door al

[pagina 757]
[p. 757]

deze factoren te zien in verband met een centraal, sterk neoplatonisch, mystisch principe, waardoor zij veel meer afschaduwing, materiaal en uitvloeisel worden dan wortel, scheppend wezen en Urbild. Met grote zekerheid en overtuiging, hoewel steeds enigszins academisch, voert Naef dezen gedachtengang, dien hij uitvoerig documenteert met citaten, tot zijn uiterste en verrassende consequentie.

De tweede principiële pijl op zijn boog, die zijn boek het boeiende en persoonlijke karakter verleent dat steeds het kenmerk is ener strijdbare visie, is zijn inzicht in de verhouding tussen Früh- en Spätwerk. Geen schrijver misschien wordt ten koste van zijn ontwikkeling en van het geheel van zijn leven en werk, zozeer vereenzelvigd met de producten van zijn fantastisch begaafde jeugdperiode, die toch niets meer was dan de uiting ener ‘Präexistenz’, als Hugo von Hofmannsthal. Niets is in de ogen der meeste lezers fataler dan dat een schrijver na enigen tijd niet meer beantwoordt aan het beeld dat men zich, op grond van het tot daartoe bekende, al dan niet terecht heeft gemaakt, terwijl diezelfde lezers, indien zij zich uit armoede, vrees en zwakte aan zijn jeugdige uitingen vastklampen, al spoedig constateren - en ditmaal meestal terecht - dat hij zich herhaalt. Hofmannsthal heeft de wilskracht, den morelen moed en volharding gehad om, ver van het kruisvuur dezer teleurgestelde en ontzenuwende opinies, zich in een moeizaam en bitter gevecht te vernieuwen. Hier lag zijn trouw aan zichzelf, die liever het risico aanvaardde dat zijn latere werk aesthetisch minder zou zijn dan zijn jeugdpoëzie dan dat hij zichzelf zou hebben verzaakt. Blijven die men was in plaats van te worden die men is - ziedaar het verraad dat te gretig en bedwelmd heeft geluisterd naar den roem van een jeugd.

Het is zeer wel mogelijk dat men, bij een onbevangen tegen elkaar afwegen van Früh- en Spätwerk, toch tot een uitgesproken voorkeur voor het eerste geraakt, het is echter onmogelijk de integriteit ener persoonlijkheid die den overgang tussen die twee bewust heeft aangedurfd en hem zowel actief als passief met zijn volle wezen doorleefd, te verkleinen of te ontkennen. Het is dan ook voor een niet gering deel de zedelijke waarde van Hofmannsthal's schrijverschap die hem stempelt tot een uitzonderlijk hoge figuur. Toen hij bovendien den weg had gevonden die zijn ik met de wereld verbond, rustte hij niet voordat hij voor hun betrekking de zuiverste uitdrukking gevonden had. Het is waar dat hij met de jaren in toenemende mate conser-

[pagina 758]
[p. 758]

vatief werd, maar van een verstarring had deze behoudende neiging letterlijk niets. Integendeel, hij zocht naar de integrale expressie voor wat naar zijn inzicht hemzelf en de europese cultuur had gevormd en ook in de toekomst zou vormen. Dat de verhouding tussen verleden en toekomst door de historie die zich thans in Oostenrijk afspeelt anders blijkt dan hij dacht, bewijst niets tegen hem. Als niet alles bedriegt zal de toekomst dezer cultuur op een even verrassende wijze de voortzetting blijken te zijn van haar verleden als Hofmannsthal's latere werk het van zijn jeugdpoëzie is geweest.

De verhouding tussen die twee elementen nieuw en juist te hebben bepaald is Naef's onbetwistbaar verdienste.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken