Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Kleine katechismus der natuur voor kinderen (1779)

Informatie terzijde

Titelpagina van Kleine katechismus der natuur voor kinderen
Afbeelding van Kleine katechismus der natuur voor kinderenToon afbeelding van titelpagina van Kleine katechismus der natuur voor kinderen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.74 MB)

XML (0.19 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

non-fictie/pedagogiek
non-fictie/natuurwetenschappen/natuurkunde
non-fictie/natuurwetenschappen/biologie
non-fictie/natuurwetenschappen/sterrenkunde


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Kleine katechismus der natuur voor kinderen

(1779)–J.F. Martinet–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 55]
[p. 55]

Zesde zamenspraak over het land, en het water.

Vraag. Nu gehoord hebbende uwe vorderingen in de kennis van den Mensch, het voornaamste Schepsel op de Waereld, zal ik voortgaan, en U vraagen aangaande eenige andere groote Werken van God: ik begin met de Bergen: mismaaken zy niet de Aarde door hunne hoogte?

Antwoord Neen! Al is er één in America, die de hoogte van twintig duizend, twee honderd en tagtig voeten heeft; dat misstaat niet, om dat de Aarde zeer groot is: een stofje, op eenen Ban gevallen, misvormt dien niet.

V. Is er dan eenige Wysheid in het scheppen derzelven?

A. Zeer groote! want zy ondersteunen de Aarde; zyn magazynen van Metaalen en Steenen; beschutten de laager liggende Landen tegen Koude en Winden; ontvangen Dampen, Regen en Sneeuw, die, langzaam smeltende, oorzaak wordt

[pagina 56]
[p. 56]

van het altoosduurend stroomen der Rivieren en Beeken.

V. En waartoe dienen de Duinen aan de Zee?

A. Om het inbreeken der geweldig aanvallende Golven te beletten.

V. Verdient de Zee ook uwe opmerking?

A. Haare geweldige grootte, ebbe, vloed, diepte, golven, zoutheid, voordeelen en beteugeling verdienen myne hoogste verwondering.

V. Hoe groot is dan dezelve?

A. Zy is een geweldige Waterplas, die wel twee derde deelen der Aarde heeft ingenomen.

V. Waarom is zy zo geweldig groot?

A. Om dat zy niet alleen de riool der Waereld is, die alle vuiligheden, daarin gebragt door de stroomende Rivieren, moet ontvangen, en ten onder brengen; maar ook millioenen tonnen waters dagelyks moet laaten optrekken in de Lucht, door de warmte der Zon, tot formeering van Wolken, welken de Wind naar en over de dorstende Aarde daarna heenen voert, en uitgiet.

V. Is er dan een altoosduurende Omloop in deeze deelen der Scheppinge?

A. Ja! De Regen maakt de Beeken; de Beeken geeven water aan de Rivieren; de Rivieren lopen met de daarin geworpen' onreinheden in Zee; de Zee laat Dampen opklimmen; de Dampen maaken Wolken; en de Wolken geeven Regen.

V. Deeze Omloop begon dan by de eerste Schepping?

A. Ja, en zy zal tot het einde der Waereld duuren.

V. Wat is de Ebbe en Vloed der Zee?

[pagina 57]
[p. 57]

A. Dat deeze onnoemlyke Verzameling van Wateren, alle zes uuren, min of meer, oploopt, het geen men den Vloed noemt, en, na een korte poos stilstands, weder afloopt, het geen den naam van Ebbe draagt.

V. Waartoe dient dit op- en afloopen der rustelooze Zee?

A. Deeze beweging bewaart haar tegen het bederf, het geen uit het altyd stilstaan zou te wagten zyn.

V. Hoe groot is haar Diepte?

A. Zeer ongelyk; op sommige plaatzen kan men, met eene lyn van zeven honderd en tagtig vademen, geenen grond vinden.

V. Waarom is zy zo diep?

A. Om zo veel meer waters te kunnen bevatten, en meer droog land te kunnen laaten overschieten.

V. En waarom is zy zo zout?

A. Om zelve niet bedorven te worden, en ons het Zout te geeven, zonder welk wy niet kunnen leeven.

V. Maakt dan de Zee zelf het Zout?

A. Het Zout, dat wy gebruiken, is gehaald uit kuilen, gegraaven aan den Oever der Zee, waaruit het ingeloopen Zeewater is uitgedampt door de Zon, daarin agterlaatende het Zout, dat het Water te vooren in zich bevatte.

V. Dus geeft zy ons groote voordeelen?

A. De voordeelen worden grooter, als men denkt, dat men zonder de Zee den Koophandel, zo als die nu geschiedt, niet zou kunnen dryven, nog kennis met andere Volken houden, of hun het Evangelie brengen.

[pagina 58]
[p. 58]

V. Wat beteugelt derzelver woede?

A. Hoewel de Golven somtyds hooger dan Kerken gaan, stuiten egter de Banken, (of de ondiepten voor de stranden) en de Duinen, op 't Godlyk bevel, of anders de Almagt onmidlyk de bruisschende aanslagen der Zee; want God zegt: ik heb der Zee het Zand tot eenen paal gesteld, met eens eeuwige inzetting, dat ze daarover niet zal gaan. Jer. V. 22. En zeide: tot hier toe zult gy, naamelyk de Zee, komen, en niet verder. Job. XXXV.II. 11.

V. Kent gy ook by naame onze groote Vaderlandsche Rivieren?

A. Wy hebben er maar drie, de Schelde, de Maas, en den Rhyn, die, in takken verdeeld en laager gekomen, de naamen krygt van Waal, Lek, en Yssel.

V. Zyn er geene kleinen?

A. Als men de kleene Stroomen, Vaarten en Meeren zamen rekent, is hun getal zeer groot, 't welk eene gunstige bestellilng van God voor ons Land is, daar dagelyks duizend Lasten Reis-Schepen op 't water zyn.

V. Waarom loopen de Rivieren zo krom?

A. Om dat het Water, uit Duitschland gekomen, of hier gevallen, niet opgehouden of geschut zynde door de kronkelingen der Rivieren, aanstonds weg zou loopen in Zee, en de Rivieren dus uitdroogen, waarby wy een ongelooflyk groot nadeel zouden lyden.

V. Welk nut doen Bronnen en Beeken?

A. Zy brengen het water aan veele Landlieden thuis, drenken het zwervend Vee, en doen honderd Molens in ons Land omgaan.

[pagina 59]
[p. 59]

V. Welke Molens?

A. Molens, die, door het water omgedreeven, Lakens vollen, Papier maaken, Olie staan, Garst pellen, en Graanen maalen.

V. Van het Water thans spreekende, moet ik er U ook iets van vraagen.

A. Ik weet er niet anders van te zeggen, dan dat deeze Hoofstoffe, zynde nuttig, zelfs allernoodzaaklykst, vloeibaar, vogtig, doorschynend, verdeelbaar, zagt, stil, ook soms geweldig, onveranderlyk, doordringend, overal onder den grond te vinden zynde, zonderlinge hoedanigheden bezit, die ons ligtlyk in verwondering over Gods scheppende Magt, Wysheid en Goedheid kunnen vervoeren.

V. Gy zegt er kortlyk al zeer veel van; maar is dit alles?

A. Als wy berekenen, het geen zelden geschiedt, hoe dikwerf het Water ons in het dagelyksch gebruik te pas komt, zullen wy deszelfs veelvuldige diensten beter beginnen te kennen.

V. Hoe zult gy dat berekenen?

A. Zeer gemaklyk! Ik moet maar acht geeven op de gevallen, waarin men het volstrekt niet kan missen.

V. En zyn die veelvuldig?

A. Veelvuldiger dan men denkt; doch welken de onaandagtigheid gewoonlyk over het hoofd ziet.

V. Maar wanneer men het begint te ontbeeren, of er schraal van voorzien is, gelyk in het afgeloopen voorjaar, door ons geheel Vaderland, by gebrek van Regen gebeurde, gaan dan de oogen niet open?

[pagina 60]
[p. 60]

A. Ja wel; want dan begint men eerst het Water te waardeeren, en de uitmuntenheid van dit hemelsch geschenk te erkennen.

V. Hoe dan?

A. Men leert dan zien, dat het niet alleen dagelyks vereischt wordt tot eenen Drank voor Vee en Mensch, maar dat wy ook geene Spyzen kunnen kooken zonder Water; dat wy het ook niet slegts noodig hebben tot reiniging onzer Lichaamen, Klederen, en Huizen, maar dat het ook in byna alle Fabrieken min of meer te pas komt: weshalven men moet erkennen, dat deszelfs diensten ongelooflyk groot zyn.

V. En wat zult gy van het Vuur zeggen, dat tegen het Water overstaat?

A. Lucht, Licht, Water, en Vuur zyn vier der verwonderlykste dingen! Het laatste, schuilt in alles, om dat men het altyd noodig heeft: het blyft in rust, als men het in rust laat; heeft vat op brandstoffen, verlicht de droevige duisternis, doet harde dingen smelten, vogten uitwaassemen, en spyzen gaar worden, met één woord, het komt ons in duizend gevallen te stade, vooral in den Winter.

V. En gy besluit daaruit?

A. Dat men, nadenkende den aart van Lucht, Licht, Water en Vuur, of de diensten, welke God ons daardoor bewyst, in verbaasdheid zal moeten uitroepen: hoe groot zyn uwe Werken, O Heere, gy hebt ze alle met wysheid gemaakt, het aardryk is vol van uwe goederen. Ps. CIV. 24.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken